| |
| |
| |
Château Youknowwhat
Jan Donkers
Als ik over de drempel mijn appartement binnenstap hoor ik al de stem van mijn vader. ‘Niet schrikken! Ik ben 't.’ In de gang loopt hij me tegemoet. Hij wijst naar een kleine koffer en een blauwe sporttas die hij onder de kapstok heeft neergezet. Hij kijkt langs me heen, met iets schuldbewusts in zijn wegkijkende blik.
‘Hoe ben je...’ begin ik, maar meteen houd ik me al in want ik weet hoe hij is binnengekomen, hij heeft de sleutel nog van een paar jaar geleden, toen Elvis nog leefde en hij of Tessa hem dikwijls eten gaven als wij op vakantie waren. Hij heeft een suède jasje aan dat te warm is voor de tijd van het jaar, en alsof hij dat op hetzelfde moment beseft als ik trekt hij het uit. Eronder draagt hij een T-shirt met de tekst Rehab is for quitters. Nog steeds kijkt hij een beetje schuldbewust, bijna bang. Hij begint te praten maar moet even stoppen vanwege het lawaai van een trauma-hehkopter die gaat landen op het dak van het ziekenhuis aan de overkant van het plein. Zijn hand schiet even uit in de richting van de tas en de koffer.
‘Ik ben weg bij Tess. Ik wil geen seconde meer met die slet onder één dak zijn.’ Zoveel vermoedde ik al. ‘Pap, één ding, wat er ook gebeurd is, Tessa is allesbehalve een slet.’
‘Ha!’ roept mijn vader theatraal. Hij is al zeven jaar met Tessa en ze is het beste wat hij had kunnen wensen op zijn leeftijd, vinden Becky en ik. Mama is volgende week tien jaar dood en Tessa heeft drie jaar hard moeten werken om zijn vertrouwen te winnen. ‘Ze houdt onvoorwaardehjk van hem,’ hoorde ik Becky laatst in gezelschap zeggen, ‘en hij laat het zich maar een beetje aanleunen.’
Dat laatste is overdreven want hij is, zeker de laatste jaren, behoorlijk attent geworden, zelfs respectvol tegen haar. Tessa is geboren in Singapore. Ze is slank maar rijzig Europees en heeft de rustige gezichtsuitdrukking van iemand die niet gewend is veel na te denken over zichzelf. Als mijn vader nu zegt ‘iemand moet toch mijn karretje duwen, later’ weten we dat dat grappig bedoeld is. Dat was niet altijd zo.
Hij laat zich behoedzaam in de enige luie stoel zakken, maakt kreungeluiden, steunt ‘oh mijn knieën’. Hij klaagt voortdurend over
| |
| |
zijn knieën maar ik merk behalve zijn geklaag bijna nooit dat hij er last van heeft. Hij heeft ooit geprobeerd vanwege versleten knieën vervroegd afgekeurd te worden, maar de arts trapte er niet in. Nu heeft hij zijn vermeende klacht zo geïnternaliseerd dat hij er zelf in is gaan geloven. Vandaar zijn gezucht en gesteun. Ik zet een blikje bier op de cd-speler naast hem en ga tegenover hem zitten met een vragende blik, die hij waarschijnlijk als uitdagend interpreteert.
‘Bitch heeft me godverdomme haar hele verleden opgebiecht.’ Hij kijkt met een gepijnigde blik het raam uit. ‘Zo maar ineens kwam het eruit. Ze heeft het met ene Olivier gedaan, ene Paddy, Egbert, Hans, nee, twéé Hansen... teveel om op te noemen. En hoe ze het vertelde! Alsof ze de boodschappen opsomde die ze had gedaan.’
‘En wanneer deed zich dat allemaal voor?’
‘Vanochtend. Toen ze stond te strijken.’
‘Nee, ik bedoel, wanneer heeft ze het met al die mannen gedaan?’
‘O, toen ze studeerde. Zei ze. En later, toen ze bij Coopers werkte.’ ‘Dat is allemaal lang voor jouw tijd.’
‘Ja... dat kan wel zo zijn maar...’ Hij kijkt met gefronste blik naar het dak van het ziekenhuis waar we net de bovenkant van de helikopter kunnen zien, de wieken zijn langzaam tot stilstand gekomen en hangen nu slap omlaag. Af en toe zien we een hoofd en een stukje van een grijs-geel uniform, er wordt druk bewogen, we kunnen alleen maar raden waar het allemaal om gaat.
‘Ze heeft het al die tijd voor me verzwegen!’ barst hij uit.
‘Heb jij er dan ooit wel eens naar gevraagd?’
Hij kijkt me nu aan alsof hij ineens tomaten aan mij ziet groeien.
‘Natuurlijk niet. Dat soort dingen, daar vraag je toch niet naar?’
Ik zie aan zijn blik dat hij beseft een verkeerde zet te hebben gedaan want hij kijkt nog steeds onzeker langs me heen. Tessa weet wel alles van zijn escapades, nog van tijdens de laatste jaren toen Mama nog leefde, de jaren erna en toen hij al met Tessa was. ‘Hij raast wel uit,’ zei ze een keer tegen Becky toen die haar vroeg wat ze daarvan vond.
Zijn blik krijgt nu iets opgeluchts, misschien omdat ik hem daarmee niet confronteer. ‘Ben je niet gewoon op je pik getrapt?’ zeg ik in plaats daarvan. ‘En om wat? Heb je enige aanwijzing dat ze jou ook ontrouw is geweest? Iedereen heeft toch recht op een verleden?’
Hij doet een poging op te staan, maakt weer een kreunend gebaar en laat zich, tastend naar zijn knieën, achterover zakken.
| |
| |
‘Ik bel wel een hotel. Ik dacht dat ik hier wat begrip kon vinden. Bij mijn enige zoon. En dan krijg je dit.’
‘Je belt niks. Blijf nou maar rustig zitten. Er staat bier naast je. Ik moet even mijn e-mail checken.’
Terwijl ik bezig ben in mijn werkkamer komt ook Becky thuis van haar werk. ‘Wat gezellig!’ roept ze uit maar al snel begint hij zijn verhaal en wordt haar enthousiasme zienderogen minder.
‘Maar dan heeft ze ú toch niet bedrogen,’ zegt ze en ze lacht, alsof hij door die reactie vanzelfsprekend de belachelijkheid van zijn optreden zal inzien. Zijn verweer is nu iets anders getoonzet, het ging over de manier waarop, het moment waarop, de achteloze toon waarop ze het zei. ‘Ze grinnikte erbij! Alsof de herinnering haar plezier deed! Terwijl ze stond te strijken! Nee, dat is leuk hoor, echt waar, om dat te horen!’
Als ik terugkeer in de kamer zit hij stil uit het raam te kijken, op het dak aan de overkant is geen beweging meer te zien. Ik opper Tessa eens te bellen. ‘Als je dat doet ben ik meteen weg,’ bromt hij. Maar dan, alsof dat voornemen niet echt serieus is, vervolgt hij: ‘Heb je niet ergens iets anders dan bier? Een glas wijn misschien?’
Ik trek een fles wijn open in de keuken en fluister tegen Becky ‘Ik ben bang dat hij me zal vragen hem naar Frankrijk te rijden,’ en dat is inderdaad precies wat hij doet, als we terug zijn in de kamer.’
‘Ik heb het vreselijk druk, pap,’ antwoord ik zonder aarzelen en kijk Becky aan, zwijgend smekend om bijval.
‘Wanneer krijgt u uw rijbewijs ook alweer terug?’ vraagt ze.
‘Over zeven maanden en elf dagen.’
Zijn rijbewijs raakte hij kwijt na de tweede keer met drank op achter het stuur. Hij heeft toen drie maanden niet gedronken, ‘om mezelf te straffen’ maar is een paar weken geleden weer stevig begonnen, ‘ja, noem het maar een inhaal-manoeuvre, wat heeft het voor zin als ik toch niet mag rijden.’
‘Pap, ik heb morgen een bespreking met een grote klant. Het gaat om erg veel geld. Je kunt niet zo maar à la minute inbreken in mijn leven. Er bestaat ook nog zoiets als openbaar vervoer, treinen, dat soort dingen. Weet je nog?’
Frankrijk betekent de Limousin, een dag heen en een dag terug, twee dagen mijn vader naast me in de auto. Naar het huis dat hij dertig jaar geleden met Mama kocht, een huis waar de herinneringen mij ook altijd meteen bestormen; aan dagenlang plafondbalkjes schuren, met
| |
| |
verdelger impregneren, in de grondverf zetten; Mama, nog jong maar later ziek, mijn eerste vriendinnetjes, dronken worden met jaargenoten.
‘Je kunt met de TGV naar Parijs, gewone trein naar Limoges en dan met een taxi naar huis. En daar staat je fiets. Trouwens, ik wil helemaal niet dat je naar Frankrijk gaat, bel toch godverdomme Tessa op en praat de zaken uit, en ga dan met haar naar Frankrijk om het goed te maken. Als het nou een serieuze zaak was, maar dit...’
Hij heeft zijn glas wijn in twee teugen leeg en schenkt zichzelf bij uit de fles. Gelukkig heb ik hem nog nooit op een kwade dronk kunnen betrappen, dus dat hoeft geen slecht nieuws te betekenen.
Becky neemt het woord. ‘Pap, Bouw heeft gelijk. Als het om iets urgents gaat kunt u altijd op ons rekenen maar u moet ook beseffen dat Bouw zijn zaken heeft en ik mijn baan en dat die ruzie met Tessa misschien in een minuut uit te praten zal zijn.’
Mijn vader staat op, kreunend uiteraard en tastend naar zijn zere knieën. Hij loopt naar de kapstok en begint zijn jack aan te trekken. Geen van ons beiden maakt aanstalten hem tegen te houden. Hij duwt zijn vuisten diep in zijn zakken, tuurt of er op het dak aan de overkant nog iets te zien is. Tuurt heel lang. Lang genoeg voor Becky en mij om gebaren tegen elkaar te maken die betekenen: wegwezen, samen, boodschappen doen.
‘Pap, we gaan even wat te eten halen, we hadden niet op je gerekend zoals je begrijpt.’
Terwijl we even later een boodschappenkar vullen bij Albert Heijn zegt Becky: ‘Je moet Tessa bellen. Die zal doodongerust zijn.’
Dat ik daar nog niet aan gedacht heb. Haar zorgzaamheid kan soms omslaan in een overdreven bezorgdheid. Ik loop even een rondje om de diepvrieskasten, haal adem en toets haar nummer in.
‘Dacht je dat ik niet wist dat hij bij jou is,’ zegt ze bij wijze van begroeting. ‘Van mij mag je hem een tijdje daar houden. Maar nu wil hij zeker dat je hem naar St. Hilaire rijdt.’
‘Ja.’
‘Doe het nou maar. Er is geen land met hem te bezeilen de laatste tijd, ik kan hem best een paar dagen missen. Graag zelfs. Breng hem nou maar. Daar gaat-ie zich drie dagen blind zitten vervelen en komt weer terug.’
‘Ja zeg, mooie boel, dan kan ik wéér heen en weer rijden, twee dagen, ik heb een drukke zaak, Tessa!’
| |
| |
‘Nou dan haal ik hem wel. Let op mijn woorden. Drie dagen. Hij kan daar trouwens geen kant op, hoe moet-ie eten, hij zegt dat-ie niet meer kan fietsen met die rotte knieën van hem.’
‘Ach hij heeft helemaal geen rotte knieën,’ snauw ik. Ze antwoordt niet. Ik voel me wat schuldig over mijn uitval, opper dat ik het deloyaal tegenover haar vind om hem naar Frankrijk te rijden. Het tegendeel is het geval, zegt ze: ‘Zijn bui is al dagenlang vreselijk, gisteren heeft-ie de hele avond zitten kankeren op alles wat er op de tv was, niets deugde, dìe had er nog nooit iets van begrepen en dat was een nicht, het waren trouwens allemaal nichten als je het hem vroeg, of het nou om sport of politiek of showbiz ging: nichten overal. Geen wonder dat hij als gezonde hetero nooit meer aan de bak kwam.’
Als we net thuis zijn belt Tessa zelf. ‘Zeg tegen hem dat hij zijn bloed-verdunners heeft vergeten.’ Voor ik heb kunnen antwoorden breekt ze af. Mijn vader kijkt me vragend aan.
‘Je bloedverdunners.’ Hij haalt zijn schouders op. ‘Ik slik wel een aspirientje elke dag.’
Na het eten blijf ik tegen mijn gewoonte in wat werk afhandelen in de woonkamer waar mijn vader op de bank televisie zit te kijken. Hij kijkt alleen nog maar naar Discovery Channel en National Geographic Channel. Terwijl ik van twee klanten de playlists van diverse MP-3s doorneem, check op overgangen en flow zie ik uit mijn ooghoeken dravende kuddes gnoes op Afrikaanse steppen, kleurige vogels die een paardans doen, uitgedroogde olifanten die hun stervende jongen met hun logge poten tevergeefs tot verder bewegen proberen te krijgen. Mijn vader zegt alleen maar af en toe ‘ach jesus’ en wrijft in zijn ogen.
Toen mama dood ging was hij kapot, helemaal van de wereld, nog net in staat iets te zeggen bij de begrafenis, maar daarna volgde een lange periode van oude rockvriendjes opzoeken, lullen over vroeger, veel drank en uiteindelijk ook weer drugs. Hij had nogal wat vriendinnen, kort achter elkaar, ik woonde nog steeds bij hem en werd geacht geen commentaar te leveren als ik zag dat Yonna maar net de deur uit was en Carolien al aanbelde. Hij is nog steeds een aantrekkelijke man voor zijn leeftijd, zegt Becky, met nauwelijks buik en dik wit haar en donkere, dromerige ogen.
En toch hield ik van hem in die tijd. 's Avonds draaiden we soms urenlang platen, zijn enthousiasme was toen nog aanstekelijk en niet door cynisme getekend. In de jaren erna kwam ik soms thuis na mid- | |
| |
dernacht, en dan lag de hele vloer bezaaid met lp-hoezen en kapotgevallen cd-doosjes, en zat daar Ellen, of Britt, of Cora temidden van halfvolle wijnflessen, sufgeluld en zichtbaar bezorgd wanneer ze eindelijk mochten slapen, neuken zat er toch al niet meer in...
De volgende ochtend rijden we net voor de ochtendspits Amsterdam uit. Ik zet de cd-speler aan, U2 schalt door de auto, Joshua Tree; mijn vader zet subiet de volumeknop omlaag. ‘God nog an toe, je gaat me toch niet de hele weg tracteren op die lopende zonnebril-reclame, hoe heet-ie ook al weer? Bono, mijn hemel, als je toch een echte naam hebt ga je je toch niet...’
‘Pap...’
‘Om nog maar te zwijgen van die andere mafkees, met dat wollen mutsje.... The Edge... Jesus Holy Christ nog aan toe, wie komt er nou op het idee zich...’
‘Pap, ik zet je hier de auto uit, hoor, kun je nog met de trein terug.’
Hij zwijgt en we rijden lange tijd zo verder. Het is rustig weer en al wel druk op de weg. Gelukkig staan de meeste files in tegenovergestelde richting, de grootste ergernis aan onze kant zijn de langzaam inhalende vrachtwagens op de linker rijbaan. Mijn vader maakt af en toe handgebaren die betekenen dat ik af moet remmen of rechts moet houden, hij kan er maar niet aan wennen dat ik al bijna twintig jaar mijn rijbewijs heb.
‘Zoek jij maar muziek uit die je leuk vindt,’ zeg ik. Hij kiest na wat rommelen voor de nieuwe John Hiatt, we knippen samen onze vingers mee met het opwekkende ritme en proberen de weinige woorden die we kennen mee te zingen. Hij kijkt me lachend aan.
‘Lijkt een beetje op de Thunderbirds, vind je niet?’ Ik knik. Hij kijkt blij voor zich uit, een hond die weet dat hij naar het strand gaat.
‘Dit is tenminste muziek. Het grote probleem met de Engelse rock&roll is dat er teveel nichten zijn. Teveel nichten. Dan krijg je nooit een stevige rocktraditie.’
We komen zonder problemen België door, maar bij Kortrijk rijd ik zoals altijd fout, er is een wegomleiding en de signalisatie is gekmakend ingewikkeld. Na wat zwerven langs fabriekshallen en opslagplaatsen met containers geraken we weer op de snelweg. ‘Wat een rommeltje maken die Belgen toch van hun land,’ bromt hij. We zwijgen, passeren de sintelhopen ten zuiden van Lille, het verkeer wordt iets rustiger.
‘Hoe gaan de zaken jongen,’ zegt mijn vader zonder vraagteken.
| |
| |
‘Goed. Dertig procent meer omzet vorig jaar.’
Hij knikt goedkeurend. Zou het hem dwarszitten dat ik hem niet bij de zaak betrek? Ik verkoop voorbespeelde MP-3s aan supermarkets en andere grootwinkelbedrijven. Het idee heb ik gejat van een keten in Amerika, Trader Joe's. In plaats van Muzak of Barry Manilow of Whitney Houston hoorde je daar zaterdags, al winkelend op de uren dat ik er was stevige roots-muziek, Sam Cooke, Otis, Muddy Waters, T-Bone Walker. Je zag en hoorde klanten meezingen achter hun karretjes met goedkope wijn en onbespoten groenten en elkaar herkennend aanstoten. Het leek wel een singles-party, ik vroeg hier en daar informeel wat de klanten ervan vonden, en kreeg alleen maar goeie reacties. Geweldig concept, dacht ik terwijl ik om me heen keek: want wie doen de boodschappen? Veertigers en ouder. Dit is hun muziek, niet dat gekwijlebabbel. Toen ben ik op andere uren van de dag naar Trader Joe's gegaan. De muziek was telkens anders; 's ochtends winkelden de echte oudjes dus dat was Perry Como, tussen zes en acht was het yuppentijd, hoorde je Talkin' Heads en Elvis Costello. Voor de jongere klanten: laat maar zitten, die hebben toch niks te besteden.
Terug in Nederland heb ik het meteen toegepast. Eerst een informeel demografisch onderzoekje in diverse winkelketens gedaan, kijkend naar leeftijden, etnische afkomst, totaal onwetenschappelijk. Toen een en ander in de computer ingevoerd, alle gegevens, in twee maanden tijd muziek bij elkaar gezocht, tot ik mijn klanten zes drie uur durende programma's aan kon bieden, aangepast aan het soort clientèle, rekening houdend met leeftijd en andere factoren. Daarna de demografie verfijnd, met werkstudenten. Elke week een nieuw programma maal zes, geen programma hetzelfde voor twee klanten. Het liep meteen storm.
‘Wordt je idee niet gejat,’ vraagt mijn vader.
‘Nou ja, ik heb het ook gejat uiteindelijk... Maar dat is inderdaad het grote probleem, er is moeilijk octrooi op aan te vragen. Iedereen mag muziek verzamelen maar vooralsnog ben ik ze allemaal voor in Nederland, maar het is zaak de anderen voor te blijven. Ik heb een paar grote contracten en verder een paar hengels in de vijver hangen.’
Mijn vader knikt, hij beschouwt zichzelf ook als min of meer expert omdat hij in een rockabilly band heeft gespeeld en bij de marine dj-de op de schepen waarop hij voer. Maar ik heb hem nooit om advies gevraagd bij het uitzoeken van de muziek. Hij schraapt zijn keel luidruchtig.
| |
| |
‘Moet je hem nou horen praten “dat is inderdaad het grote probleem,” ik heb godverdomme een yup op aarde gezet, wat een bijdrage aan de samenleving, alsof er daar al niet genoeg van zijn. Houdt zijn zaken voor iedereen, ook zijn vader, geheim, bang dat iemand zijn concept gaat stelen, tjeesus... Weet je hoe het was toen ik zo oud was als jij, toen deden we alles altijd samen, als we een idee hadden dan dachten we altijd eerst na over met wie we dat wilden gaan doen. Dat vinden jullie ondenkbaar tegenwoordig.’
‘Pap, zullen we hier omkeren?’
Hij zwijgt luidruchtig, rommelt in de cd-bak, zet Otis Redding op, Best of. Als de plaat afgelopen is vraagt hij of ik Olga nog wel eens zie.
‘Nee, eigenlijk nooit. Laatst op een verjaardag, maar we hebben elkaar niks te vertellen.’ Ik voel mijn ergernis groeien, dit vraagt hij wel vaker en ik weet waarom hij hierover begint, hij was dol op Olga, ze was helemaal zijn type, lang en blond, ‘een stoot’ in zijn woorden, achter mijn rug om. ‘Heb je Boudewijn zijn stoot al gezien?’ OK. Dat deed hij omdat hij trots op me was. Voor Becky heeft-ie nog niet zoveel lovende woorden over gehad in al die jaren. ‘Dat zal wel veranderen als er een kleintje komt,’ zegt ze altijd.
‘Besef je wel dat Becky erg op je gesteld is? Ze neemt het altijd voor je op.’ Hij knikt. ‘Becky is ook een schat. Ze zal vast heel lief voor je zijn. Jij hebt altijd geboft met de dames.’
‘Jij niet dan?’
‘Ik ben geen goed rolmodel voor je geweest, hè?’ is zijn antwoord na lang zwijgen. Het lijkt me het beste er geen antwoord op te geven. Om eerlijk te zijn was hij lange tijd een vader om trots op te zijn, toen mama dood was nog meer dan ervoor, hij was veel vaker thuis dan ervoor, kookte, hielp me met huiswerk, zorgde zo goed en kwaad als het kon voor regelmaat in huis, hield zijn vriendinnen zoveel mogelijk bij me weg. Pas toen ik ging studeren liet hij de teugels echt los, omdat ik dat wel kon hebben moet hij gedacht hebben. En dat was ook zo.
‘Vrouwen,’ hervat hij. ‘Eerst doen ze alles voor je, ook in bed, maken je gek van geilheid, maar als ze denken dat ze je hebben neemt dat allemaal snel af, dan moet je er om bedelen. Zelfs de ergste sletten gaat het uiteindelijk allemaal om iets anders.’
‘Weet je wel zeker dat ik dit wil horen?’ onderbreek ik hem. Zijn seksleven werd behoorlijk exotisch nadat mama overleed. Een glimp ervan kreeg ik op een avond toen we bijna tegelijk thuiskwamen, het
| |
| |
was net voor ik het huis uitging, ik liep als eerste de woonkamer in en zag dat het antwoordapparaat knipperde. Ik drukte op de knop en daar klonk de geautomatiseerde stem van Harmke Pijpers of een van haar klonen door de kamer. ‘K-P-N heeft het vol-gen-de S-M-S be-richt ont-vang-en voor nul-twin-tig-een-vijf-zes-acht-ne-gen-vier-vier. Mees-ter. Krik mijn kut o-pen als-je-blieft. Zet mijn te-pels on-der stroom. Naai mijn reet aan flar-den. Ran-sel me af met je riem. Je slavin.’ En daarna, met een heel andere intonatie: ‘Voor direct terugbellen, toets een. Voor opslaan, toets twee. Voor verwijderen...’ Op dat moment kwam mijn vader uit de keuken gelopen en ik drukte op de stoptoets. ‘Vrouwtje uit Noord,’ zei hij, verontschuldigend, glimlachend. ‘Wil graag vastgebonden worden en zo.’ Plotseling zag ik dat hij oud geworden was. De volgende dag kocht hij zijn eerste mobiele telefoon.
We lunchen in een wegrestaurant boven Parijs, het is warm, Mijn vader stelt voor buiten te gaan zitten. Ik kijk naar mijn berichten, bel Becky terug; ze heeft een vrije ochtend genomen en de bespreking met ‘de grote klant’ waargenomen. Het ziet er goed uit, zegt ze, ze willen in elk geval een proef voor drie maanden.
‘Voor proefperiodes geef ik hooguit 10% korting, niks meer.’
‘Dat heb ik tegen hem gezegd.’
‘Zet Imme erop, laat hem een week demo doen, ik neem het overmorgen over, dan hebben we begin volgende week de eerste MP3's klaar, afhankelijk van hoe divers ze willen. En een voorschot?’
‘Heb ik het niet over gehad, leek me wat kleintjes, het is een bedrijf waar je hoog binnenkomt en dus niet als armoedzaaier of amateur moet overkomen.’
‘OK, goed werk, dank je. Wat? Die zit tegenover me, later meer.’
‘Goed nieuws,’ zeg ik tegen mijn vader maar die reageert niet. Aan de tafel naast ons zit een jong echtpaar, de vrouw Aziatisch, de man groot met een blond staartje, ze zijn allebei druk in de weer met hun laptops en mobiele telefoons, hun beide kinderen spelen op de felgekleurde wipkippen en in het klimrek naast de parkeerplaats. ‘Attention aux voitures,’ roept de vrouw zonder naar ze te kijken. Mijn vader kijkt ze aan, ik voel zijn weerzin groeien. En ja.
‘Moet je die twee nou eens zien. Geen seconde aandacht voor de kinderen. Bellen, internetten, geen seconde voor elkaar ook. Wat zijn
| |
| |
jullie toch allemaal gestresst tegenwoordig. Vinden jullie het leven eigenlijk nog wel leuk?’
De serveerster zet omeletten en salade voor ons neer. ‘Ik heb geen idee wie je met jullie bedoelt,’ zeg ik.
Als we verder rijden hebben de wolken wilde kleuren aangenomen die onheil voorspellen en als we een paar kilometer onderweg zijn gutst de regen inderdaad tegen de ramen, al het verkeer verlangzaamt tot een stapvoets tempo. Ik wil iets zeggen maar mijn vader onderbreekt mijn eerste zin met een paar woorden zonder betekenis en gaat dan zwijgend voor zich uit staren. Na een tijdje haalt hij een reisboek over Peru uit zijn reistas en gaat zitten bladeren. Ik kijk hem van opzij aan en zie hem in slaap vallen. Ik voel opluchting over de tevreden uitdrukking op zijn gezicht.
Dit is mijn vader. Mijn oudste herinnering aan hem is van toen ik vier of vijf was, onze eerste vakantie, mijn ouders liepen langs de heiderand ergens in Drenthe met twee bevriende echtparen en ik peddelde erachter op mijn eerste fietsje maar stuitte op een plek zacht en rul zand, kon mijn evenwicht niet houden en viel, ik weet niet meer hoe, maar daar lag ik zijdelings in een greppel bovenop de fiets en op een of andere manier was het zadel in de zak van mijn jack geschoven, ik kon niet meer overeind komen, kon geen kant op eigenlijk, mijn moeder was de eerste die mijn zwakke hulpgeroep hoorde, de drie mannen draaiden zich om en renden in mijn richting en het was mijn vader die vooruit holde en als eerste bij me was en ik zie nog zijn sterke bovenarmen, zijn spierballen bollend half onder de mouw van zijn khaki shirt en de simpele kalme beweging waarmee hij mij met fiets en al optilde en de zak van mijn jack voorzichtig los schoof van het zadel, iedereen was blij en opgelucht dat er niets ernstigs was gebeurd en vijf minuten later zat ik achter de grootste ijs-sorbet die ik ooit gezien had. Dit is mijn vader, wist ik toen, mijn vader is sterk en zal altijd zorgen dat ik gered word.
Maar het is ook de vader wiens hart twee jaar geleden brak toen hij met zijn oude band een reünie-tournee wilde gaan doen, back to the seventies. Een van de oude bandleden was dood, een ander bleek in de informatica te zitten en ‘geen seconde’ vrij te kunnen maken, de vierde was onvindbaar, voor het laatst gezien op Borneo.
Hij is maar net wakker als daar, ineens, de hond is, op de middenberm, die ons tegemoet loopt, vlak langs ons heen. Een grote, glanzende herder,
| |
| |
dampend van leven, maar zijn tong van uitputting uit zijn bek, doelgericht sjokkend in de richting van een zekere dood want het verkeer raast aan weerszijden in gesloten rij langs hem heen. Mijn vader slaakt een kreet en kijkt even om, als hij weer voor zich kijkt roept hij: ‘Uit de auto gezet! Wat voor mensen doen dat toch, dat arme beest, zag je hem?’ Terwijl hij praat hoor ik een doffe plof achter me, alsof er iemand hard op een kartonnen doos slaat, en ik zie het dier in mijn spiegel drie meter de lucht invliegen, dan weer neerkomen, ik kijk niet verder, mijn vader heeft niets gezien.
‘Kun je even snel naar de vluchtstrook jongen? Kijken of we iets kunnen doen.’
‘Dat heeft geen zin, pap, we kunnen hem toch niet...’ Maar ik ben al bezig naar rechts te manoeuvreren, drie banen, tweehonderd meter verderop lukt het me de vluchtstrook op te gaan, en ik sta stil vlak achter een auto met een Engels kenteken. Er stormt een vrouw uit met een mobiele telefoon in haar hand, ze is zomers gekleed in een blouse met oeufs mimosa motief en hoge witte pumps. Haar gezicht is een niet-onknappe, vriendelijke versie van het vertrouwde Britse paardenhoofd, grote tanden, blond haar. Ze roept iets in onverstaanbaar namaak-Frans, ziet dan ons nummerbord en herhaalt haar vraag in het Engels.
‘Heeft u soms het telefoonnummer van de Franse Dierenbescherming? Er loopt daar een hond, midden tussen het verkeer...’
‘We hebben hem ook gezien,’ onderbreek ik haar, ‘dat is de reden dat we hier stoppen.’
‘Maar we moeten iets doen!’ Ze tuurt de weg af in de richting waarin ze het dier vermoedt, ik besef dat ik het alleen maar erger zal maken als ik zeg dat de hond allang dood is. Dan stapt ook haar man uit, overdreven zomers gekleed in een linnen pak, hij heeft een snor en twinkelogen, het soort man dat in cafés de rol van moppentapper op zich neemt.
‘Bloody frogs,’ gromt hij, ‘dierenbeulen zijn het, allemaal. Maar we kunnen niets meer doen, Gwyneth. Kom op, hij redt het wel.’
‘Maar als we nou de Dierenbescherming bellen?’
‘Die zijn hier over twee uur, als je ze al te pakken krijgt. Kijk, loopt-ie daar niet in het weiland?’ We kijken alle vier naar een plukje geiten ver weg tussen de gele koolzaadvelden, geen hond te bekennen. Dan pas zie ik dat mijn vader staat te beven.
‘We zijn onderweg naar ons huis in de Dordogne,’ zegt de Engelsman. ‘En dan krijg je dit.’
| |
| |
‘Denk nu eens even niet aan jezelf, Chris, denk eens aan dat arme dier,’ zegt Gwyneth met een snik in haar stem en ze tuurt de weg weer af. Het verkeer raast door naar beide kanten, alsof er niets is gebeurd. Mijn vader zegt niets, hij staat te beven en kijkt naar de grond.
‘Laten we omdraaien jongen,’ hoor ik hem dan ineens mompelen. ‘Neem de volgende afslag. Ik wil naar huis.’ Dat was in het Nederlands en de Engelsen kijken me vragend aan, zien dat er iets anders aan de hand is dan de hond.
Mijn vader. Maar zo gemakkelijk is hij niet van me af. ‘Wij zijn ook op weg naar ons huis,’ zeg ik charmant tegen de Engelsen. ‘In de Limousin. Ik breng mijn vader erheen, hij mag een tijdje niet rijden.’
‘Dat is nog eens aardig van die jongen van u,’ zegt Chris. ‘Slecht nieuws, hè, als je je rijbewijs kwijt bent. Is mij ook overkomen. En om dezelfde reden,’ voegt hij eraan toe, wijzend op de tekst op mijn vaders T-shirt, schaterend. Hij heeft hetzelfde shirt aan als gisteren. Rehab is for quitters. Gwyneth lacht mee, maar geleidelijk aan lijkt het haar te dagen waarom.
‘So your dad has been a naughty boy, eh?’ Ze kijkt mijn vader belangstellend aan, ik ken die blik.
‘I bet he is still a naughty boy.’ Ik ken die blik in de ogen van wel een dozijn vrouwen die mijn vader zo hebben aangekeken, ik zie zelfs de blik in de ogen van mijn arme dode moeder toen ze hem voor het eerst zag.
Chris ziet de blik ook. Hij begint meteen aanstalten te maken weer in te stappen. ‘Cheer up, old boy! Have a glass of ChâteauYouknowwhat on me tonight,’ grinnikt hij en dirigeert Gwyneth naar hun auto, Get in, Boobs, zegt hij en knijpt haar zachtjes in een bil. De hond heeft nooit bestaan.
Ik doe of ik nog eenmaal de koolzaadvelden afspeur, om mijn vader gerust te stellen. Dan zegt hij opnieuw, met iets meer nadruk, dat hij naar huis wil. Hij staat daar lichtelijk ontredderd, zijn handen slap langs zijn zij, zijn blik gericht op niets.
En ineens weet ik weer wat het laatste beeld op het scherm was voor ik de tv uitzette gisteravond, een eenzame pelikaan, besmeurd met olie, op een strandje aan de Golf van Mexico, staande op één poot, wachtend, zonder hoop, op iets of iemand die hem van al die smurrie zou willen bevrijden die aan hem kleeft, die hem tot een dier kan maken dat weer functioneert zoals het bedoeld is, kan wapperen, klepperen, duiken, zwemmen, jagen, slorpen, vreten.
|
|