hij hem over zijn schouder glijden, gebruik makend van de zwaartekracht, tot de boord in zijn hand lag. Perfect.
Dat was dus één ding, dat hij zijn arm verloren had. Maar wat ik op dat moment vooral ongerijmd vond, was zijn shirt. Mijn vader had niet gewoon de mouw afgeknipt en de randen met een veiligheidsspeld vastgezet, nee, hij had voor zichzelf kennelijk een speciaal shirt laten vervaardigen voor een armloze, een shirt dat perfect aansluit om een armloze schouder. Dat was er dus in twaalf, dertien jaar met hem gebeurd. Hij zag er echt goed uit. Het shirt was nauwsluitend, het glom zacht. Onder het shirt droeg hij een spijkerbroek, ook een moderne. Hij had zijn hoofd kaalgeschoren. Zijn baard was weg. Zijn blauwe ogen staken hel af bij zijn bruine kop. Hij was nog steeds groter dan ik. En hij had nog steeds de Zwartmüllerblik. Je moest nu niet over die arm gaan zeiken.
En dat we toen zijn gaan eten in een Chinees restaurant en wat hij zei en wat mijn moeder zei en wat ik zei. Het lijkt vast heel belangrijk, het weerzien met je vader als hij zo veel jaar vermist is geweest, of dood. Maar het is niks. Je ziet hem, je voelt je alsof je ziel uit een tube wordt geknepen, je begint te janken. En na een tijdje hou je daar weer mee op. En de rest, je moet een wel heel goede schrijver zijn om de rest te vertellen.
We aten een rijsttafel, en daarna ging mijn vader naar een hotel in de stad, De Hagen. Ikzelf ben naar de kroeg gegaan en liet me vollopen.
Midden in de nacht liep ik terug. Mijn brein tolde als een kompas in mijn schedel. Ik weet niet of je Almelo kent, maar in winternachten kijk je daar zo het heelal in, en de wind suisde vanuit de zwarte ruimte door de straten. Bij de brug over het kanaal bleef ik staan. Op de steile oever stond bevroren gras, grijs, en de lucht boven het water was ijler dan ooit, zuiver, hij kon je opnemen als ether. Er was niemand. Ik moest naar huis, nog een paar honderd meter. Hemelsbreed. Maar het hemelsbrede maanlicht gleed over dat huis, door de Parkweg naar het kanaal, over het water (vloeibaar ijs), tussen de bebouwing door, de hele stad door, langs hotel De Hagen, naar Frankrijk, naar New York, naar alle kanten ontplooide zich de wereld en mijn vader was daar ook. Ik zag jongetjes voetballen in de Tijhofslaan, kijk Matthias, kijk Gleiser, ikzelf ren daar ook rond, de zon komt op, stijgt hoger en hoger, de nevel verdwijnt, en als je zo van bovenaf op Almelo neerkijkt, op Almelo in de jaren 70, dan zie je in de buurt van de Grote Kerk een