Toen meneer Kalb die ochtend zijn fiets in de fietsenstalling van het grote gebouw zette, bekroop hem een gevoel van naderend onheil. Hij was er zeker van dat er iets naars stond te gebeuren.
Hij ging naar zijn vertrouwde kaartenbakken en probeerde het nare voorgevoel van zich af te zetten.
‘Wat kijkt u vandaag somber,’ merkte de koffiejuffrouw op.
Terwijl hij met kleine teugjes de hete koffie dronk, bedacht hij dat het jaar negentienzestig alweer ten einde liep. Luid rinkelend wekte de grote zwarte telefoon op zijn werktafel hem uit zijn gedachten.
‘Met Amstelleven, afdeling karthoteek,’ stamelde hij.
‘Met van Dalm, kunt u dadelijk even bij me komen?’ Zonder antwoord af te wachten werd de telefoon neergelegd.
Van Dalm was meneer Kalbs chef, een dikke vijftiger die altijd pijp rookte.
Meneer Kalb stond op, voelde of zijn stropdas goed zat en sloot zijn colbertjasje.
Het ruime kantoor van de chef werd gedomineerd door een groot eikenhouten bureau waarop twee telefoons stonden. Daarnaast stond een grote rekenmachine en er lagen ook twee groene mappen.
‘Gaat u zitten,’ zei meneer van Dalm.
Hij pakte zijn pijp en een leren buidel waaruit hij plukken tabak trok om er zijn pijp mee te stoppen. Hij drukte de tabak stevig in de kop van de pijp, haalde een doosje lucifers uit zijn zak, maakte vuur en zoog de vlam aan. Nadat hij enkele rookwolken had geproduceerd nam meneer van Dalm het woord.
‘U bent veertig jaar en werkt nu al twintig jaar op onze karthoteek. U wordt betaald naar uw leeftijd, maar dat wist u al. Het werk dat u doet is zó eenvoudig dat het ook door een achttienjarige kan worden verricht. Ik heb besloten u op een andere afdeling te plaatsen waar u polisdossiers gaat sokuleren. U heeft de MULO doorlopen, dan kunt u dat werk wel aan. Morgen komt er een jongedame op de karthoteek die uw werk gaat doen, natuurlijk nadat u haar hebt ingewerkt. U bent toch bekend met sokuleren, neem ik aan?’
Meneer Kalb die nog nooit van sokuleren gehoord had, wilde of durfde niet te vragen wat het precies inhield.
‘Ja, ik ben ermee bekend,’ antwoordde hij met een vreemde trilling in zijn stem. Hij keek naar het behang, bruin met allemaal gele blaadjes. Hij werd er duizelig van. Een herfstkamer, dacht hij.