‘Waar is mijn stok?’ Zijn ogen verstarren in hun kassen, vastbesloten er nog minder mee te willen zien dan zijn visuele vermogen toelaat. Ik kijk rond. Een van zijn drie reservepoten, die in versletenheid niet voor hem onderdoen en voortdurend zoek zijn, zie ik met de krul over een stoel hangen.
‘Hier is uw kreun en toeverlaat,’ zei ik onlangs nog. Waar hij zelfs even om moest lachen. Een grap herhalen is echter geen optie. Dat stookt zijn vuurtje alleen maar op. Telkens iets nieuws verzinnen is de boodschap. Elk bezoek een geniale gedachte.
Zonder iets te zeggen sta ik op en loop voor hem langs - ‘Voorzichtig, godverdomme, je trapt godverdomme op mijn voeten!’ - naar de stoel en neem de toverstok in mijn handen.
‘Heb je hem?’
Ik zwaai ermee voor zijn neus.
‘Nu is het uit met dat gegodver,’ voeg ik er bestraffend aan toe.
Hij is intussen van onderop begonnen met het losknopen van zijn hemd. Het bovenste knoopje zal wel weer tot het nodige gevloek leiden.
‘Als u nóg eens godvert, ga ik u kietelen!’ verras ik zowel hem als mezelf. En voeg, na de stok tegen de tafelrand te hebben gezet, de daad bij het woord.
‘Weg, weg, verdomme,’ zwaait hij met zijn armen.
‘Weer een vloek? Dan slaat het kietelmonster nog dodelijker toe!’ En ik laat mijn vingers als een tromroffel over de zijkanten van zijn borstkas onder zijn armen gaan.
Hij capituleert vrijwel onmiddellijk.
‘Weg, ...’ en hij laat de bijnaam volgen die hij allang niet meer heeft gebezigd en die alleen mijn broers voor mij in petto hebben. Hij heft zijn gezicht naar mij op. In duidelijk gespeelde angst voor nog meer kietelterreur.
Mijn handen die nog altijd zijn bovenlijf beroeren, een warm lichamelijk contact waar hij als vader nauwelijks toe in staat bleek, beginnen zich met steelse na-kneepjes terug te trekken, ervoor beducht dat ze als stiekeme liefkozingen ontmaskerd zouden kunnen worden. Hij laat het echter gebeuren, terwijl zich een verbaasde ontspanning op zijn gezicht aftekent.
Voetje voor voetje, hij heeft zijn steunkousen nog aan, loopt hij naast me op. Zoals we nog niet zo lang geleden samen buiten in het zonnetje liepen.