| |
| |
| |
Lucky Day
Nelleke Noordervliet
Meneer Kawani werkt in een kleine stomerij. Er worden ook kledingreparaties verricht. Dat gebeurt in het souterrain, zichtbaar langs een trapje rechts achter de toonbank. Soms zit iemand aan de naaimachine. Links leiden vier treedjes naar een mezzanine, waar te stomen goed hangt, dat elke dinsdag wordt gehaald. Op de begane grond de schone spullen in transparante plastic hoezen met een briefje erop: ‘Koopal’, ‘Bestebreur’, ‘Jolanda.’
Meneer Kawani stelt er een eer in zijn vaste klanten van naam en van gezicht te kennen. Telkens als een combinatie is gelukt en hij een glimlach van de klant oogst, straalt hij op bescheiden maar zelfbewuste wijze. Toch vraagt niemand naar zijn naam om enige wederkerigheid in de zakelijke relatie te brengen. Het zou zo leuk zijn: ‘Goedemorgen mevrouw Zomerlust.’ ‘Goedemorgen, meneer Kawani.’ Nog mooier: ‘Goedemorgen Murat.’ ‘Goedemorgen Annemarie.’ Kawani denkt dat het komt omdat hij eruit ziet als een Marokkaan: klein en donker. Of een Turk: zwarte snor. Die soort wordt in gedachten Mohammed of Ali of Mustafa genoemd, maar blijft in wezen naamloos. Zijn baas is Turk. (Ja, moeder, zo is het nu eenmaal gelopen. Je hebt niet alles voor het uitkiezen in het leven.) Hem ziet de klant wel eens achter de naaimachine zitten in het souterrain, terwijl hij een ritssluiting lostornt en een nieuwe inzet. Dat doet hij met grote concentratie, maar ook met grote afkeer. Het is van zijn gezicht te lezen. Meestal staat de baas van meneer Kawani buiten, en rookt een sigaretje op de brug of drentelt met de handen op de rug in het straatje heen en weer. Hij is nooit gehaast. Hij heeft het nooit druk. Hij komt uit een streek waar bazen hun autoriteit tonen met niets doen. Voor werken heb je personeel.
Kawani is alleen buiten te zien als hij aankomt en als hij weggaat. De vaste klanten hebben moeite hem op straat te herkennen. Wie is dat toch? Bekend gezicht. Zijn gestalte behoeft het decor van de stomerij. Hij verlaat zijn post nimmer. Lijkt de winkel leeg, dan duikt hij op bij het eerste signaal van de verklikker onder de deurmat: ‘Goedemorgen, meneer Zebedeus.’ Murat Kawani is vijftien jaar in Nederland. Hij heeft destijds asiel aangevraagd. Het werd hem geweigerd. Hij bleef en
| |
| |
durfde zich niet meer te melden als er amnestie werd afgekondigd voor een bepaald soort illegalen. Het was hem nooit duidelijk of hij aan de voorwaarden zou voldoen en hij hield er niet van zich in te laten met hulpverleners die de weg naar de bovenwereld voor hem beloofden te plaveien. Hij geloofde er niet in.
Om aan geld te komen had hij nederige baantjes: afwasser, tomatenplukker, dozenvouwer. Het grootste deel van zijn inkomen stuurde hij naar huis. Zo'n man of tien rekende op hem. Intussen leerde hij Nederlands. Dat was nog niet makkelijk, omdat hij werd omgeven door andere migranten, met wie hij in een mengelmoes van talen en gebaren communiceerde. Zijn ‘onderwijzer’ was een Antilliaanse jongen. Het Antilliaanse, zangerige accent was nooit helemaal uit zijn Nederlands verdwenen. In zijn eigen land had Kawani een behoorlijke, technische opleiding genoten. En hoewel de taal van de techniek internationaal is en hij gekwalificeerd was voor geschoold werk als elektricien, stond zijn illegale status tussen hem en een normaal leven in. Hoe langer die status duurde, hoe moeilijker het werd eruit te komen. Kawani's trots was zijn grootste vijand, de angst zijn grootste vriend.
De nederige baantjes raakten op of werden veroverd door Poolse en Bulgaarse kongsi's, waartegen niets viel te ondernemen. En zo gebeurde het dat Murat Kawani uit Koerdistan vastliep als bediende in de stomerij van een Turk. Kawani sprak beter Nederlands dan zijn baas en was dus al snel van een post achter de schermen gepromoveerd naar de toonbank. Hij kan het overigens goed vinden met de Turk, die Cor wordt genoemd. Ze spreken nooit over politiek. Ze ontveinzen hun identiteit voor elkaar. Het gaat over het weer - daarin zijn ze Nederlanders - of over vlekken en ontevreden klanten. Het gaat over de verklikker onder de deurmat die een te onvriendelijk geluid maakt en die soms, als er teveel klanten zijn in de kleine ruimte, van geen ophouden weet. Het gaat over de sigaretten van vroeger met het dikke, gele papier. Als Cor over zijn geboortedorp gaat praten glimlacht Kawani wat en zegt dat het vroeger zoveel beter was, zoveel duidelijker, warmer zelfs in alle betekenissen van het woord. Ja, ja, maar de tijd gaat voort en alles verandert.
In de stomerij verandert niets. Of weinig. In tijden van economische crisis wordt er minder feestkleding gestoomd, meer gewoon goed. Om een vlek wordt een blouse niet meer weggegooid. De enige zorg van Cor is dat het materiaal waarvan kleding wordt gemaakt steeds
| |
| |
wasmachinevriendelijker is. Ook schijnt het mensen minder te kunnen schelen hoe ze erbij lopen. Zowel Kawani als zijn baas zien eruit om door een ringetje te halen. Kawani altijd in een schoon, rimpelloos gestreken overhemd, 's winters gaat er een spencer overheen. Cor in pak, overhemd, das. Hij heeft een voorkeur voor geruite sokken, die Kawani niet deelt.
Onderweg van de tram naar de stomerij passeert Kawani onder andere een zieltogend sigarenzaakje, waar hij soms op verzoek van zijn baas een pakje sigaretten koopt. Een enkele keer bezwijkt hij voor de verleiding een lottoformulier in te vullen uit een vage hoop op rijkdom, maar meer om de winkelierster te plezieren. Meestal vergeet hij te controleren of hij de uitslagen juist heeft voorspeld. Maar dan - en dit is een wending die in sprookjes thuishoort - wordt hij bij het passeren naar binnen gewenkt door de sigarenboerin. Ze is de zestig zojuist gepasseerd, heeft stroblond haar en de gelooide huid van een verstokte roker en zonaanbidder. (‘We hebben een caravan op Bakkum.’ Kawani weet niet wat Bakkum is en knikt).
‘Er is een grote prijs in mijn wijk gevallen,’ zegt ze, ‘maar niemand heeft zich gemeld. Hebt u gekeken of u wat hebt gewonnen?’
Kawani weet even niet waar ze het over heeft, maar dan daagt het hem. Nee, hij heeft het niet gecontroleerd.
‘Doen, hoor! 't Zou zonde zijn.’
‘Ik zal het doen.’
's Avonds is hij het bijna weer vergeten, maar dan wordt hij eraan herinnerd doordat hij een televisieprogramma ziet over een familieruzie die wordt opgelost in een duur restaurant. Hij zoekt het formulier op en stopt het vast in zijn broekzak, zodat hij het de volgende morgen bij zich heeft. Kawani heeft geen computer. Hij kan niet zelf controleren of hij iets heeft gewonnen.
De sigarenboerin verbleekt, bloost, zoekt met een hand achter zich naar haar stoeltje om er naar adem happend op neer te zakken.
‘U hebt een miljoen...’ brengt ze uit. ‘Een miljoen.’
‘Een miljoen.’ Het is een woord. Kawani proeft de klank. De betekenis ontsnapt hem, springt steeds weg als hij hem op het woord tracht vast te pinnen met zijn wil. De winkelierster - ze heet Jeanne, uitgesproken als Sjaan - kijkt hem aan.
‘Ben je niet blij?’
| |
| |
‘Blij?’ Nog zo'n vreemd woord. ‘Blij.’ Hij herhaalt het. ‘Blij.’ Het is net of zijn lichaam en zijn ziel, zijn hart en zijn verstand, zijn herinneringen en zijn gedachten geheel onafhankelijk van elkaar voortbestaan, alsof hij gedemonteerd is en in onderdelen op de toonbank ligt. Met geen mogelijkheid is er een geheel van te maken.
‘Man! Je hebt een miljoen! Je moet naar Rijswijk! Ik ga je formulier invullen en het aangetekend opsturen. Ik ga bellen! We moeten zorgen dat die prijs niet verloren gaat. Je moest eens weten hoe vaak dat gebeurt.’
Jeanne begint bedrijvig te zoeken naar telefoonnummers en praat intussen honderduit over gemiste kansen, weggegooide formulieren, ondersteboven gekeerde kattenbakken en vuilnisvaten, een nulletje teveel of te weinig, een verkeerde kleur, een andere code. Kawani begrijpt er niets van en staat nog steeds naar zijn eigen onderdelen te kijken. En dan klikken ze allemaal weer in elkaar.
‘Het kan niet,’ zegt hij.
‘Het kan wel,’ zegt Jeanne. ‘Kijk maar. Alle getallen kloppen.’
‘Dat is het niet. Ik kan het niet uitleggen.’
‘Wat bedoel je?’
Kawani aarzelt, maar dan komt het er toch uit: ‘Ik heb geen verblijfsvergunning.’
‘Wat zeg je?’
‘Ik heb geen verblijfsvergunning.’
‘Ja, nou en?’
‘Ik kan het geld niet gaan halen. Ik heb geen bankrekening. Geen legitimatiebewijs. Ik besta niet.’
Jeanne zegt: ‘O, shit. Dat is kut.’
Meneer Kawani, die niet van krachttermen houdt, vindt dat ze niettemin gelijk heeft.
‘Ik moet erover nadenken,’ zegt hij. Hij neemt zijn formulier terug, vouwt het zorgvuldig op en stopt het in zijn broekzak.
‘Een miljoen,’ zegt Jeanne, terwijl ze het papiertje nakijkt. ‘U verzint wel wat.’
Dat staat nog te bezien.
Meneer Kawani is met zijn kop niet bij zijn werk. Hij haalt namen en gezichten door elkaar, schrijft ‘miljoen’ op in plaats van ‘pantalon’, en geeft een klant te weinig terug, zodat die met uitgestrekte hand blijft
| |
| |
staan tot hij er nog een vijfje in legt. Natuurlijk kan hij gewoon vragen of ze het geld in een paar grote enveloppen willen doen, omdat hij de banken van tegenwoordig niet vertrouwt. Op een papiertje rekent hij uit hoeveel briefjes van 500 euro (mafia-briefjes, witwasbriefjes) in 1 miljoen gaan: tweeduizend. Maar een paspoort kan hij niet overleggen want het is verlopen en zijn adres geeft hij liever ook niet prijs. Binnen een kwartier hebben ze de vreemdelingenpolitie gebeld en zit hij in een vliegtuig richting Koerdistan. Of dat met of zonder door de belasting afgeroomd miljoen is, is maar de vraag. Heeft hij als illegaal recht op een legale prijs, of maakt zijn illegaliteit al zijn handelingen onwettig en heeft hij nergens recht op? Zal hij een advocaat van Vluchtelingenwerk raadplegen? Hij ziet de dollartekens al in diens ogen verschijnen. Voor hij het weet is hij zijn miljoen kwijt aan een verblijfsvergunning en kan hij een baantje zoeken als elektricien. Dat wel. Een grote wens van Kawani, al acht hij die niet een miljoen waard. Dat in Nederland geen corruptie voorkomt wil er bij hem niet in. In ieder geval is het verstandig het zekere voor het onzekere te nemen. Hij heeft geen rechten als illegaal, hij heeft niets, en toch heeft hij alles te verliezen. Die paradox bevreemdt hem.
Misschien kan hij een stroman of strovrouw inschakelen. Jeanne schiet hem in gedachten. Ze lijkt hem een eerlijke vrouw. Maar in haar sigarenzaak zit de klad, ze zal er dus wel een harde dobber aan hebben eerlijk te blijven. Kan hij Cor vragen een bankrekening te openen op naam van Cor zelf, die hem dan machtigt? Hoe hij het wendt of keert, als hij het miljoen wil innen via een ander doet hij meteen afstand van de controle en de zeggenschap over zijn eigen geld. En altijd die legitimatie. Het bewijs dat hij is wie hij is. En dat het zijn formulier is waarop de getallen in de juiste volgorde staan. Hij voelt zich een hongerige hond die net buiten zijn bereik een worst ziet hangen. De opwinding om de plotselinge rijkdom begint om te slaan in neerslachtigheid. Had hij maar niet...
Het is altijd verstandig een nachtje te slapen over een beslissing. In dromen doemen de wonderlijkste oplossingen op. Inderdaad baadt hij die nacht in goudstukken en zit hij op een terras aan de Middellandse Zee met een sigaar en champagne en in gezelschap van een wulpse zangeres die euro's uit zijn oren tovert en lacht als een klokkenspel. Hij wordt omgeven door kinderen die armen als stokjes naar hem uitsteken en met een hand naar hun mond wijzen. Dat ze honger hebben.
| |
| |
Nu droomt hij zich ook nog een schuldgevoel, terwijl hij nog niet eens het geld heeft!
Als Kawani wakker wordt is de oplossing geen stap dichterbij. Hij erkent dat de makkelijkste weg uit zijn dilemma het verscheuren van het formulier is, sterker nog: hij zal het moeten verbranden en de as verspreiden in het plantsoen. Hij zal de herinnering aan de kortstondige virtuele rijkdom uit zijn geheugen moeten snijden zoals hij de heimwee uit zijn hart heeft gesneden. Het ligt wel erg voor de hand, denkt hij, dat mij als illegaal zo'n schlemielig lot beschoren is. ‘Schlemielig’ denkt Kawani uiteraard niet, maar een Koerdisch equivalent ervan.
En dan weet hij het: hij moet een Nederlandse vrouw trouwen. Door dat huwelijk wordt hij legaal en kan hij het geld claimen. Vervolgens vraagt hij de scheiding aan. Vanzelfsprekend moet hij de vrouw belonen voor het tijdelijke verblijf in haar armen. Trouwt hij op huwelijkse voorwaarden dan kan hij haar een bedrag van zo'n honderdduizend euro in het vooruitzicht stellen, wat toch niet slecht betaald is voor drie maanden gezelschap in kuisheid, want ook dat wil hij haar wel beloven: met geen vinger raakt hij haar aan. Staat ze op gemeenschap van goederen, dan is hij vijf ton aan haar kwijt, wat dan wel weer behoorlijk aan de prijs is. Wanneer moet hij haar van zijn voordeeltje vertellen? Moet hij bijvoorbeeld liegen en zeggen dat hij twee ton heeft gewonnen? Ze komt erachter. Het belangrijkste obstakel is het vinden van een willig exemplaar. Een advertentie in de krant? Het internet op de computer in de Openbare Bibliotheek? Naarmate hij langer over de oplossing nadenkt ziet hij meer en meer beren op de weg. Het zweet breekt hem aan alle kanten uit. Hoe lang blijft trouwens die prijs staan?
Op weg naar zijn werk loopt hij om. Jeanne zal wel naar hem uitkijken en ‘En?’ doen met haar hoofd. Hij kan de lotto vragen of ze het geld op een goed doel willen storten, een Koerdisch doel misschien, hij kan zijn familie vragen een bankrekening te openen en daar het geld naar laten overmaken. Maar dan ziet hij zijn werkloze neven ervandoor gaan met de poet en zijn euro's investeren in bodemloze putten en Kalashnikovs, hij kent die jongens toch, nog geen cent gaat naar zijn oude moedertje of zijn blinde vader. Tot nu toe heeft hij zijn geld per Western Union op de juiste plaats gekregen. En dan nog: het bewijs dat hij is wie hij is heeft hij niet.
| |
| |
Wordt het een verschrikkelijke omweg naar Terre des Hommes te gaan en zijn miljoen geoormerkt aan te bieden in ruil voor een identiteitsbewijs op naam van Murat Kawani? Als jullie nu eens met dat geld mijn geboortedorp willen voorzien van een medische post, een arts, een schooltje en een onderwijzer - jullie hebben de know-how - en als ik dan eens als officiële en gesalarieerde supervisor dat hele proces mag begeleiden en bewaken? Het zou vele vliegen in een klap zijn. Hij kauwt nog op deze mogelijkheid als hij bij de stomerij is aangekomen.
De hele verdere dag fantaseert hij over zijn nieuwe baan. Hoe goed hij het doet en hoe dankbaar iedereen hem is en hoe hij op het hoofdkantoor van de organisatie (Zwitserland? Frankrijk?) een gewaardeerd manager wordt, hoe hij Cor vergeet en Jeanne en meneer Zebedeus. Hij zucht. Het nieuwe is aanlokkelijk, maar het oude is ook zo slecht nog niet. Bovendien is hij zich nog altijd scherp bewust van de situatie in zijn vaderland. Niet alleen was daar de angst voor de Turkse politiek van onderdrukking en gedwongen assimilatie, maar ook voelde hij zich niet gelukkig onder de onuitgesproken opdracht van zijn landgenoten dat hij zijn geboortegrond met een allesverzengende liefde moest beminnen, dat hij als man zijn vaderland onafhankelijk moest helpen maken, dat hij bereid moest zijn de rest van zijn levensdagen in een gore Turkse gevangenis te slijten om thuis held te zijn. Kawani wil vrede en rust. Hij wil niet voortdurend op zijn hoede zijn. Maar hij moet erkennen dat het zelfs in het veilige Nederland wat betreft die hoede niet veel beter is dan thuis. Hoede is zijn tweede natuur.
Kort voor sluiting verraadt de doordringende verklikker de komst van een klant. Het is Jeanne.
‘En?’ vraagt ze.
‘Ik weet het niet,’ zegt Kawani. Hij is moe van het denken. ‘Er is geen oplossing. Ik heb een geldig identiteitsbewijs nodig. Dat heb ik niet. Mijn paspoort is verlopen. Bij de Turkse ambassade kan ik alleen mijn paspoort verlengen als ik een verblijfsvergunning heb.’
‘Dan ga je toch naar Ankara of Istanbul of zo?’
‘Ik heb geen geld.’
‘Schiet ik je voor.’
‘Ik heb geen geldig paspoort. Ik kan niet weg.’
Cor komt binnen na buiten op de brug een sigaret te hebben gerookt. Hij hoort de laatste woorden van Kawani.
| |
| |
‘Wil jij weg? Waarom wil jij weg.’
‘Ik wil niet weg want ik kan niet weg.’
Kawani krijgt een kleur. Jeanne kijkt van de een naar de ander.
‘Hoor eens hier,’ zegt ze en zet haar handen in haar zij. ‘Meneer Kawani heeft een prijs gewonnen in de lotto. Ja, ik zeg het maar gewoon. Het is een hoop geld. Maar hij kan het niet innen zegt-ie omdat hij illegaal is. Nou dat weet u natuurlijk net zo goed als hij. We moeten een manier bedenken dat hij het geld kan krijgen zonder dat de vreemdelingenpolitie hem in zijn kraag grijpt. Maar dat is nogal moeilijk.’
Cor wil het hele verhaal nog eens uitgelegd krijgen. Jeanne doet dat niet erg samenhangend, maar na verloop van tijd begint het Cor te dagen. Kawani probeert zich zo klein mogelijk te maken. Dit is niet zijn bedoeling. Hoe meer mensen zich met de zaak bemoeien hoe moeilijker zijn positie wordt. Cor steekt geheel tegen zijn gewoonte in - het gestoomde goed mag niet ruiken naar tabaksrook - een sigaret op in de winkel. De nicotine helpt hem nadenken.
‘Het gaat om een geldig identiteitsbewijs?’
Ja, ja, knikken Kawani en Jeanne.
‘Op naam van Murat Kawani.’
Ja, ja.
‘Murat Kawani komt vaak voor. Als naam.’
Ja.
‘We vinden een andere Murat Kawani. Met een geldig paspoort of een verblijfsvergunning.’
En dan?
‘Hij gaat mee met zijn paspoort. Jij gaat mee met het lottoformulier. Hij krijgt het geld.’
‘Maar hoe krijgt Kawani dan het geld?’
‘Ja, dat weet ik niet. Die andere Kawani maakt het over.’
‘Ik heb geen rekening.’
‘Dan geeft-ie het handje contantje.’
‘Dat mag niet zomaar. De bank wil weten waar dat geld vandaan komt en waar het heen gaat.’
‘Dan doet-ie dat in kleine beetjes.’
‘Hoe kan ik de andere Murat vertrouwen?’
Dat is de sleutelvraag. Vertrouwen. Kawani vertrouwt niemand.
| |
| |
‘En als je paspoort nou eens is gestolen door een Hollandse rotjongen?’ vraagt Jeanne, die opeens een lichtpuntje ziet. ‘Geef mij ook een sigaret.’ Cor presenteert haar er een uit een door haar verkocht pakje. Kawani zet de deur van de winkel open om de rook te verdrijven.
‘Dan moet je aangifte doen bij de politie en met het proces verbaal naar de ambassade. En je moet altijd bewijzen wie je bent en waar je woont of verblijft,’ zegt Cor.
‘Ik ga niet naar de politie,’ zegt Kawani. Het hol van de leeuw.
‘Maar luister nou eens.’ Jeanne laat zich niet voor een gat vangen.
‘Het is heel simpel. Je laat je als illegaal het land uitzetten. Je krijgt een enkeltje Ankara van de Nederlandse staat. Je vraagt een paspoort aan. Je komt als toerist naar Nederland en je gaat met je gloednieuwe paspoort en je deelnameformulier naar Rijswijk om de poet binnen te halen. Appeltje eitje.’
De eenvoud van de oplossing schokt Kawani. Te doen wat hij al vijftien jaar lang ten koste van alles vermijdt.
‘Het spijt me. Het kan niet.’
‘Maar waarom niet?’
Kawani kijkt tersluiks naar Cor.
‘Ik ben een Koerd. Ik word in Turkije meteen opgepakt.’ Cor laat bijna zijn sigaret uit zijn handen vallen. Kawani zucht diep en zoekt steun achter zijn balie. ‘Ik ben uit het leger gedeserteerd.’
‘Ben je in dienst geweest? Of ben je helemaal niet opgekomen?’ vraagt Cor.
‘Wat heeft dat er nou weer mee te maken?’ vraagt Jeanne.
Cor en Kawani leggen samen uit dat in geval van desertie Kawani tegen een paar jaar gevangenisstraf aankijkt en in een Turkse gevangenis wil je niet zitten. In het Turkse leger trouwens ook niet, zegt Kawani. Cors blik keurt deze interventie af. Dus als hij niet in dienst is geweest kan hij niet meer terug naar Turkije om officieel een nieuw paspoort aan te vragen. Was hij Turkse Nederlander kon hij dienst afkopen. Maar hij is geen Turkse Nederlander. Hij is niemand. Hij bestaat niet.
Kawani wordt bleek bij de herinnering aan zijn korte diensttijd. Hij houdt niet van vechten. Hij houdt niet van mannen die van vechten houden. En nu Cor van zijn desertie weet zal hij hem minachten om zijn lafheid. Het zal niet meer zijn zoals vroeger. De hoop op het geld vervliegt meer en meer met iedere botsing tegen de muur van onmogelijkheden. Hij kaatst tegen de wanden op als een knikker in een flipper- | |
| |
kast. Overal teruggewezen. Jeanne slaakt een paar vloeken en neemt nog eens een diepe haal van haar sigaret. Ze wijst op Cor en zegt dan:
‘Jij bent een Turk. Jij moet dit voor hem regelen.’
De logica van die opinie ontgaat de mannen. Cor deinst terug voor de felheid waarmee Jeanne voor zijn werknemer opkomt en ook Kawani zelf heeft de neiging sussend tussenbeide te komen.
‘Ik ga nadenken,’ zegt Cor.
‘Dat is wel het minste.’ Jeanne neemt nog een trek, kijkt om zich heen naar een asbak, piekt de peuk dan door de openstaande deur naar buiten als een kerel. Kawani ziet hoe een passerende hond precies met zijn rechtervoorpoot het smeulende eindje dooft. Jeanne volgt de sigaret en zegt bij het weggaan quasi-dreigend:
‘Ik kom morgen horen wat dat nadenken heeft opgeleverd.’
Cor heeft nagedacht en een oplossing verzonnen. Maar helemaal zeker van zijn zaak is hij niet. Er zitten wat haken en ogen aan, die hem tot nadeel kunnen strekken. Want als de status van Kawani aan het licht komt, is ook hij de Sjaak. De belastingdienst zal hem aanslaan voor alle jaren dat hij Kawani illegaal in dienst heeft gehad. Plus boete. En het is zeer de vraag of Kawani hem schadeloos zal kunnen stellen voor het risico dat hij loopt. Valsheid in geschrifte - als het uitkomt - berooft Kawani misschien wel van elk recht op de prijs. Maar toch, er zit niets anders op.
De oplossing gaat uit van de gebrekkige kennis van de meeste Nederlandse instanties van het Turkse paspoort. De controle van identiteitsbewijzen concentreert zich op naam, foto, uitgiftedatum. Wat er allemaal in het Turks staat is abracadabra en of het paspoort wel het juiste model heeft, zullen ze zonder twijfel niet weten. Cor is van plan met een pennemesje de geldigheidsdatum voorzichtig uit te krassen en er met zorgvuldig gekozen, misschien met water aangelengde inkt, een nieuwe datum in te zetten.
Jeanne is enthousiast. Dat is het. Murat Kawani, op vakantie in Nederland bij familie, heeft de lotto gewonnen en komt het geld met zijn geldige paspoort innen. Dat geldige paspoort stelt hem meteen in de gelegenheid een rekening te openen, desnoods bij een Turkse bank, waarop het miljoen met uitroeptekens kan prijken. En daarna ligt de wereld open voor Kawani. Geld koopt alles.
‘Maar geen gemoedsrust,’ zegt Kawani timide.
| |
| |
‘Doe niet zo braaf, Murat.’
‘Het is bedrog.’
‘Het is nog erger bedrog dat jij je eerlijk gewonnen geld niet kan innen.’
‘Het voelt niet goed.’ Kawani aarzelt.
‘Heb je je paspoort bij je?’ vraagt Cor.
Inderdaad, dat heeft hij. Ook al is het verlopen, het geeft toch een minimale zekerheid dat hij is wie hij is. Cor neemt het boekje aan en bladert er snel doorheen. Het is geldig tot november 2001. Dat is goed nieuws.
‘Ik hoef alleen maar van de 0 een 1 te maken. Dan is hij geldig tot november 2011. Het is nu maart 2010. Dat gaat dus lukken.’
‘Laat Cor nou maar gaan. Als het er niet uitziet is er geen man overboord. Dat ding is nu toch ongeldig. Laat eens kijken.’ Jeanne neemt het paspoort over. ‘Top!’ zegt ze. Alles hangt nu af van Cor's vaardigheden als vervalser. Het inzetten van ritssluitingen is ook secuur werk. Hij heeft een vaste hand.
‘Jullie moeten niet op mijn vingers kijken,’ zegt Cor. Hij neemt het paspoort mee naar beneden.
‘Het is nu allemaal in Cors hand,’ zegt Jeanne ietwat plechtig tegen Kawani. Ze gaat weer naar haar eigen winkeltje in afwachting van het resultaat.
Gelukkig is het dinsdag, altijd een drukke dag. Kawani wil niet teveel piekeren over het paspoort. Hij wil niet teveel piekeren over het misdrijf, ja zelfs de samenzwering, waar hij een onderdeel van vormt. Als het over recht en eerlijkheid gaat heeft hij de Nederlandse overheid wel het een en ander te verwijten. Er zijn landen die Koerdische deserteurs met open armen opvingen. Nederland behoorde daar niet toe. Althans niet toen hij aankwam. En waarom had hij Nederland gekozen? Het was het eerste vliegtuig waarop hij een ticket kon krijgen. Hij had ook naar Kampala gekund of Bakoe, maar dat leken hem destijds geen aanlokkelijke bestemmingen. Nederland had een goede naam. Tolerant en gastvrij land. Dat was tegengevallen. Aan de andere kant moet hij toegeven dat hij een redelijk beschermd en veilig leven leidt en bovendien zijn brood verdient met werk waarvoor de meeste Nederlanders de neus ophalen. Ja, hij kent alle argumenten pro illegaliteit maar hij snapt ook wel dat hij in het politieke gesprek op straat een makkelijke zondebok is. Bestond hij maar echt niet. Dat zou voor alle
| |
| |
partijen het beste zijn. Kawani schrikt van zijn sombere gedachten. Nu hij misschien op het punt staat rijk te worden, denkt hij aan de dood.
‘Goedemorgen, mevrouw Tjepkema.’
Mevrouw Tjepkema haalt zonder een groet een verkreukeld broekpak uit een plastic tas van de HEMA. Een kostuum, vult Kawani in op de bon. In Rijswijk schenken ze vast champagne en serveren ze toastjes met zalm. ‘Proost, meneer Kawani!’ ‘Van harte gefeliciteerd, meneer Kawani!’ Ze kennen zijn naam. Ze noemen hem.
*
Het is waar dat geld gelukkig maakt, denkt Murat Kawani. Hij heeft een bankrekening. Hij heeft er een paar ton op staan. Hij heeft Cor een auto gegeven, Jeanne een nieuwe caravan en zijn Antilliaanse ‘leraar Nederlands’ een leren jack. Hij heeft het huis van zijn ouders laten verbouwen en uitbreiden zodat zijn oudste zuster bij hen kan komen wonen om voor hen te zorgen. Een uitnodiging om een vakantie in Nederland door te brengen hebben ze helaas af moeten zeggen: moeder durft niet te vliegen. Zelf kan Kawani nog steeds niet Nederland uit. De vervalsing van Cor durft hij niet weer op de proef te stellen.
Hij heeft geluk om zich heen verspreid. Met enig zuinig beleid kan hij het op de rente van zijn kapitaal aardig uitzingen zonder te hoeven werken. Maar hij denkt er niet over zijn dagen in ledigheid door te brengen. Het leven wappert dan om je heen als een goedkope kaftan. Er zit geen lijn en geen vorm in. Hij heeft er behoefte aan om zeven uur op te moeten staan. Bovendien zou hij zonder werk gruwelijk eenzaam zijn en hij ziet zichzelf niet middagen lang in het koffiehuis doorbrengen om zijn heimwee te voeden. Voor Kawani is er dus weinig veranderd. Elke ochtend passeert hij Jeanne met een groet of een praatje (‘Ik hou d'r binnenkort maar eens mee op, Murat. De rokers vergrijzen net zo hard als ik’) en ontsluit de deur van de stomerij. Hij heeft nu een mobiele telefoon, al kent hij weinig mensen die hij kan bellen.
Op een dag gaat het mobieltje tot zijn schrik over.
‘Met Bas van der Does, uw private banker.’
Dat is waar ook. Zijn saldo geeft hem recht op een aparte behandeling. Deze van der Does - een jonge man in een strak donker pak en met iets te lang haar - heeft hem voorgesteld te investeren in interessante projecten. De folders waren veelbelovend. Vastgoed in Dubai. Het
| |
| |
leek hem wel wat. Sjeik Kawani. ‘Doe maar,’ had hij tegen Van der Does gezegd.
‘Ik heb een vervelende mededeling voor u, meneer Kawani.’ Hij heeft een hekel aan Bas van der Does. De manier waarop die Kawani's naam uitspreekt geeft hem altijd het gevoel dat hij zijn geheim kent en dat het een kwestie van tijd is voordat hij hem gaat chanteren.
Aan het eind van het gesprek blijkt Kawani een paar ton armer.
‘Is er nog wat over?’ vraagt hij nauwelijks hoorbaar.
‘Ja, nog wel wat, maar dat zult u wel nodig hebben voor juridische bijstand. U gaat natuurlijk procederen om nog iets van dat geld te redden.’
‘Ga ik dat?’
Zijn private banker vindt dat doodnormaal.
‘U hoort van me,’ zegt Kawani, maar hij is er niet zo zeker van. Misschien moet hij het er maar gewoon bij laten. Dit is de wraak van het lot. Hij is niet geboren voor rijkdom. Hij heeft niet met het geld gespeeld. Het geld heeft met hem gespeeld. Als de verklikker onder de deurmat gaat, springt hij niet meteen op. Verslagen zit hij tussen te stomen goed dat naar mensen en zweet ruikt.
‘Hallo! Vollek!’
Kawani staat op met een zucht.
‘Goedemiddag, mevrouw Bladergroen.’
|
|