| |
| |
| |
Witte reus (Tola's wraak)
Lisette Lewin
Tola was kwaad op zichzelf. Ze zou het nooit leren. Voor achttienduizend riel was ze met die angstwekkende, oude witte reus in het busje gestapt. Het leek een heel bedrag. ‘Dat is vier dollar sufferd!’ had haar collega uit de karaokebar haar toegebeten. Dat is voor die falangs helemaal niks!’ Maar Chenda's naam betekende dan ook ‘verstand’. Haar eigen naam betekende ‘oktober’, omdat ze in die maand op een mat was gevonden, naast een jonge vrouw, een meisje nog, dat blijkbaar bij de bevalling was gestorven. Ze mocht nog blij zijn dat ze leefde. De buurvrouw had haar naar een Vietnamees weeshuis gebracht waar ze zich in een houten kistje, in een grote zaal met honderden lotgenootjes, met haar kleine longetjes uit alle macht had geweerd in een oorverdovend krijsconcert, terwijl een jonge verpleegster langs liep met een kar vol zuigflessen, waarvan er onverschillig bij elk kind een in de mond werd gepropt. Dat had de buurvrouw later verteld. ‘Geen wonder, al die bloedige wrede oorlogen! Die kinderen leren nooit wat liefde is, die groeien op met een hart van steen.’ Uit medelijden, vooral met haar moeder die zo mooi was geweest, had de buurvrouw haar in huis genomen en zij was het die haar Tola had genoemd. Het huisje was klein, meer een bamboehut met een dak van gedroogde palmbladeren, met alleen plaats voor de mat waarop zij bij de oude vrouw sliep en een tempeltje met een stenen Boeddha in een hoek. Ze kookte bij haar soepstalletje op de Centrale Markt. Terwijl ze 's avonds bij het huisje met haar tandeloze mond haar pijpje rookte vertelde ze dat Tola's vader een Vietnamees was, een soldaat van het bezettingsleger dat Cambodja van de Rode Khmer had bevrijd. Het was in die dagen een doodgewoon tijdverdrijf voor de soldaten, zei Ma. Dat addergebroed. Geen jong meisje dat de Killing Fields had overleefd, was veilig voor de bevrijders. Wat ‘verkracht’ betekende begreep Tola
later maar al te goed, maar pas toen ze elf was en Ma was gestorven. Ma had geen familie meer en Tola's moeder was de enige geweest die nog over was van een groot gezin dat in de grote stad Phnom Penh had gewoond. Daar was Tola's grootvader politieagent geweest voor het oude regime. Al had ze niet op school gezeten, die geschiedenis kon je niet
| |
| |
ontgaan, want overal, in elk huis, in elk café stonden televisietoestellen aan, met aan één stuk door een trailer van de film Killing Fields die later was gemaakt. Je wist dat de Rode Khmer in april 1975 Phnom Penh had ingenomen. Steevast zag je de beelden van vrachtwagens die ronkend de stad binnenreden, vol schietende, tierende jongemannen met rode doeken om het hoofd. Het waren er ontelbaar veel en ze leken allemaal op elkaar. Steeds kwamen er nieuwe tevoorschijn, als ongedierte. Ze sleurden de mensen hun huizen uit; wie talmde, werd doodgeschoten.
De burgers van de hoofdstad moesten lopen in een eindeloze optocht, met doodvermoeide kinderen, tot ze bij een dorp aankwamen waar ze, veelal met kettingen om de benen, op de rijstvelden moesten werken. De oogst werd opgehaald, vertelde Ma. Wie betrapt werd op rijst koken of eten, werd doodgeknuppeld. Je moest maar zien te overleven op sprinkhanen of regenwormen, of op gebraden rat als je geluk had er een te vangen. Tola's grootvader was doodgeschoten bij een graf dat hij zelf had moeten graven. Jaren later ook zijn jonge vrouw. De andere kinderen waren van de honger gestorven.
Tola vertelde dit bijna nooit aan iemand, anders moest ze toegeven dat die oktobermaand van haar geboorte al meer dan dertig jaar geleden was. Als dreumes had ze op de Centrale Markt bij het soepstalletje van Ma geholpen: groente snijden, boodschappen doen en met lieve glimlachjes klanten lokken. Na Ma's dood kwam ze in dienst van een stalletje met een suikerrietmolen, waar ze blokjes ijs moest gooien in plastic bekers sap. Op een dag draaide ze zich de arm uit de kom aan de molen en werd ze bewusteloos naar het ziekenhuisje achter de markt gebracht. Met haar arm was het nooit meer goed gekomen maar ze had een aardig gezichtje, vond de dokter, knap genoeg om in een karaokebar te werken. Ook daar moest ze ijsblokjes gooien, maar dan in glazen bier. Ook moest je af en toe op het podium met het koortje mee krijsen. Dat had ze blijkbaar na haar zuigelingentijd nooit verleerd. Na middernacht was het ander werk, in de ruimte boven de bar. Je wende er wel aan. Ze had vaak medelijden met klanten die zwaar verminkt waren doordat ze als kind of later op een mijn hadden getrapt. Er was er een bij van wie ze zelfs een beetje hield, zodat ze jaloers was als hij een ander meisje koos. Las-mei was getrouwd en hield veel van zijn jonge vrouw, maar hij kwam geregeld boven. Hij had nog maar één been maar hij was lief en hij kon zo prachtig zingen dat je er tranen
| |
| |
van in de ogen kreeg. Hij trad niet op, maar zong door een microfoon aan een tafeltje, waar hij met meisjes bier zat te drinken. Nee, het was geen slecht leven. Het voelde als familie. Haar enige vrees was dat ze haar te oud zouden gaan vinden. Waar moest ze dan in Boeddha's naam naar toe? Chenda, die haar geheim kende, zei dat het tijd werd om een vaste vriend te zoeken, liefst een buitenlander. Toen was die reusachtige falang opgedoken, die ze Flits moest noemen. Hij woonde een paar maanden in een dorp, bij familie van ene Samai die hij als zijn ‘zoon’ beschouwde, zoals hij zei.
Ze zaten op de achterbank. Samai zat achter het stuur en hij zei geen woord. Tola wist niet eens of hij wel Khmer sprak. Hij had ook al zijn aandacht nodig om op de weg te blijven en niet weg te glijden in de modder na de regentijd. Het busje rammelde en schokte. Het was vijftien kilometer maar ze deden er bijna twee uur over. Ze hield zich krampachtig vast aan de stang van de bank, maar Flits sloeg een arm om haar heen, trok haar naar zich toe, tuitte zijn grote lippen en stak zijn tong uit. Ze draaide haar hoofd weg en probeerde de zoen te ontwijken door over zijn kruis te aaien en langs het witte staartje op zijn verder kale hoofd. ‘It's beautiful here, hè?’ zei hij. Beautiful? Wat was hier nou helemaal beautiful? Hij maakte een cirkelende beweging naar buiten. ‘Nature.’ Nou, ze vond er niks aan. Vroeger was het vast wel mooi geweest, met teakbomen, waar je veel geld mee kon verdienen, maar die waren allang geleden gekapt en nu zag je alleen maar wilde planten. Er was niet eens een asfaltweg. Dit was een ideaal ritje om een zwangerschap af te breken maar ze was niet zwanger.
Eindelijk een teken van menselijk leven, eerst een kleine tempel, na een poosje ook kraampjes langs de weg, armzalig vergeleken bij de Centrale Markt. Flits parkeerde en kocht bij een houten plankier een pak koekjes vol mieren, een grote zak snoep en zoute koekjes en nootjes, ‘kop kop’ voor straks bij het bier. Hij telde muntjes en papiergeld, gaf het haar en zei dat ze verderop pijptabak voor hem moest kopen. Ze liepen het dorp binnen. ‘Papa! Papa!’ Met groot kabaal stroomde volk toe, vooral kinderen, die hunkerend hun gezicht naar het zijne hieven en de handjes ophielden. Flits deelde snoepjes uit en gaf de boerin de koekjes. Een paar kerels met blote magere ribbenkast keken hem smekend aan en maakten gebaren van roken en drinken. Een jongetje van een jaar of negen met een lief rond smoeltje klom bij Tola op
| |
| |
schoot en sloeg zijn armen om haar hals. ‘Zijn vader is uit een palmboom gevallen toen hij kokosnoten moest plukken,’ zei Flits. ‘Hij brak zijn nek en was dood. Dat gebeurt hier vaak.’ Hij gaf het kind een handvol snoep en stuurde het weg.
Het dorp was geheel van planken gebouwd, met steunbalken van dikke bamboe, elk huis op stelten. Tola kon niet anders dan het bewonderen. In de modder wroetten zwarte varkens, renden zwarte biggetjes rond, met gele kleine hondjes terwijl de grote magere gele honden kalm rondwandelden in het zand. Her en der waggelden kippen, elk met een rij kuikentjes achter zich aan die precies wisten bij welke kloek ze hoorden. Twee koeien met het vel in ruime plooien over het magere karkas, stonden te kwijlen. Ziek, dat zag je zo. Met vereende krachten gooiden boerinnen stinkend bruin medicijn uit een fles in hun bek. Het zou weinig helpen tegen het besmettelijke virus. Samai en nog paar mannen sjouwden zakken rijst en een krat bier uit het busje. Onmiddellijk vulden een paar vrouwen een paar lege blikken met de rijst en klommen ermee naar een open keukentje waar ze een vuur aanstaken.
Na het eten zaten Flits en Tola op een plankier, waarachter je in een kamertje kon kijken met een tweepersoonsmatras. Behalve het jongetje had niemand van de talrijke familie aandacht aan haar geschonken of zelfs haar groet beantwoord. Onbeweeglijk, op een plankier verderop, zat ‘Mama’. Ze was kaalgeschoren, zoals dat een weduwe betaamde, met een blauwige schaduw over de schedel. Met scherpe oogjes hield ze alles in de gaten, maar behalve Flits, die haar een lotusgroet was gaan brengen, bemoeide niemand zich met haar. Een vrouw had een bak rijst voor haar neergezet, waaruit ze handjes in haar tandeloze mond propte. Het was nu donker. Flits, met alleen een losse broek aan, dronk de ene fles bier na de andere, zoog aan zijn pijp die naar hasjiesj rook en deelde nu en dan een fles uit aan een paar dronkaards die er om kwamen bedelen. Een boerin kwam langs en kneep speels in zijn tepels, waar hij om lachte. Tola giechelde een beetje zoals haar was geleerd bij falangs met wie je niet kon praten. Flits zette een cassette in een recorder. Er kwamen rare falangklanken uit. ‘Bach,’ zei hij, ‘Tweede fluitsuite, you like?’ Ze giechelde: ‘lidl bit.’ ‘Dan dit maar,’ besloot hij. ‘You know? It's Khmer music.’ Een man met een zware stem zong een lied bij een orkest. ‘Sin Si Samuth,’ zei Flits. ‘Met zijn beeldschone vriendin Ros Serysotha. Zij was 'the Golden Voice of the Golden Capital’.
| |
| |
Allicht had Tola van hen gehoord. Nooit waren zangers in Cambodja zo beroemd geweest. Het hele volk had hen vereerd alsof ze een prins en prinses waren. ‘Ze spelen Khmer met Westerse elementen van ritme en rock,’ zei Frits. ‘Ze zijn allebei onthoofd in de tijd van de Rode Khmer. Vreselijk hè?’
De prachtige zang kwam zo onverwacht en deed haar zo aan Lasmei denken dat ze plotseling snikte. Flits kreeg ook tranen in de ogen en sloeg een arm om haar heen. ‘Kom maar hoor, ik ben ook erg eenzaam,’ zei hij. ‘Ik heb hier niemand. Very lonely.’
‘No have family?’
‘Have. In Holland. Can't go there. No money. You like me? Yes?’
No money. Ze geloofde er geen barst van. Falangs hadden altijd geld. Ze moest denken aan Chenda die er zo op aandrong dat ze een falang aan de haak zou slaan. ‘Je moet net zo lang zeuren tot ze een huis en een auto voor je kopen,’ zei ze. ‘Dat mogen ze hier alleen maar op jouw naam. Dat is de wet. Of ze nemen je mee naar Thailand, dat is nog beter. Daar zijn de mensen rijk.’
Hij dronk zijn fles leeg, klopte zijn pijp uit. ‘Kom, we go to bed.’
Ze had wel eens eerder een falang als klant gehad, met een dikke buik, zoals ze allemaal hadden. Groot waren ze ook allemaal, maar zo'n witte reus als deze had ze nooit meegemaakt. Een reuzenhand greep naar haar borsten en tussen haar benen. Het was afschuwelijk en het leek wel of het haar eerste keer was, of ze weer elf was, twintig jaar geleden. Ze voelde zich als het kleine, bange poesje in de bar dat helemaal in je hand verdween als je het opnam. Het kwam door Las-mei, ze miste hem. Als ze alleen maar wist dat hij in de buurt van de bar zat, dan was het al goed. Flits begon zwaar te hijgen, bepotelde haar wild en kwam bovenop haar liggen, maar ze was gortdroog. Haar vagina kneep zich samen alsof die werd dichtgesnoerd. Ze kòn het eenvoudig niet. Hij verslapte. ‘I'm solly’, zei ze. ‘Wil je niet?’ vroeg hij. ‘No.’
‘Godverdomme, wat doe je dan hier? Ga maar weg. Go! Yes. Now. You go away.’
Hij duwde haar van het matras, van het plankier, zodat ze naakt op de grond viel, recht in een hoop koeienstront. Hij gooide haar kleren achter haar aan. ‘Go!’
*
‘Je moet wraak nemen,’ zei Chenda. ‘Hij heeft je niet eens betaald, de schoft.’
| |
| |
Die nacht had Tola een poosje doodsbang in het donker zitten huilen bij de nu gesloten kraampjes. Daarna had ze een eindje gelopen tot ze bij een kleine tempel kwam. Ze was binnengegaan, voor een jonge monnik op de knieën neergevallen met in lotusgroet gevouwen handen, en met de zoom van zijn oranje gewaad had ze haar tranen afgewist. Ze was tot alles bereid om tot de ochtend te mogen schuilen maar hij verlangde niets van haar, had haar gezegend en was vertrokken. Bij het eerste hanengekraai was ze op weg gegaan, zwikkend op haar hooggehakte sandalen en met opgezette enkels. Ze had geen geld om met een tuk tuk-motorkarretje te reizen of zelfs maar om iets te eten of te drinken te kopen. In de namiddag was ze thuisgekomen, eindelijk thuis, op de zolder bij Chenda, die uit het keukentje een kom noedelsoep en een glas thee voor haar had gehaald. Ze hadden haar tot de volgende middag laten slapen.
*
Wraak nemen? Tola keek Chenda wanhopig aan. Die haalde lachend haar telefoontje tevoorschijn. ‘Frits’ stond er, met een nummer. ‘Flits?’ zei Tola. ‘Heb jij dan ook met hem...?’
Chenda giechelde. ‘Ach ja. Je belt hem op,’ zei ze. ‘We nemen hem te grazen.’ Ze toetste het nummer in, fleemde ‘Yes, hallo, Flits? This you? This Tola,’ lachte Chenda. ‘I'm so solly, dalling, we make good? You still love me?’
Hij was blij, dat hoorde je duidelijk. ‘I'm sorry too, darling.’ Hij had oprecht berouw. ‘I come tomorrow?’
Tegen acht uur de volgende avond hoorden ze een taxi. Frits stapte uit, betaalde en sprak af dat de chauffeur op hem zou wachten. Chenda en Tola renden naar hem toe, haakten bij hem in en voerden hem de bar binnen, naar een tafeltje waar al een koeler klaarstond. Ze gingen bij hem zitten en gooiden blokjes ijs in zijn bierglas. ‘Ben je niet met Samai's bus?’ vroeg Tola. Nee, die had Samai zelf nodig, maar de taxi zou wel wachten. Hij had een deel vooruit betaald. Luidkeels kraaiden de meisjes mee met de band op het podium, gaven hun gast kusjes, streelden hem en klommen beurtelings op zijn schoot, tot hij vijf flessen had leeggedronken. ‘Betaal maar,’ zei Chenda, ‘dan gaan we naar boven. Geef Tola maar eerst haar achttienduizend riel voor eergisteren.’
| |
| |
Hij aarzelde even omdat hij geen waar voor zijn geld had gekregen maar kwam toch over de brug. Boven kleedden de meisjes zich uit en hem ook. ‘Wat een mooie ring,’ vleide Chenda. ‘Mag ik hem even om?’ ‘Heel even dan,’ lachte hij.
Met hun handen, voeten en borsten aaiden ze over zijn lichaam en masseerden hem, terwijl ze zelf uit alle macht kreunden en hijgden, naarmate zijn opwinding steeg. Nadat hij met groot misbaar aan zijn happy end was gekomen, nestelden ze zich spinnend tegen hem aan. Hij sloeg zijn armen om hen heen en zette het op een snurken.
Proestend van het lachen kwamen Tola en Chenda een poosje later beneden in de bar, met zijn kleren, en in Chenda's tasje zijn telefoon, portefeuille, antieke horloge en gouden zegelring. Het was boven verwachting gegaan. Wat konden falangs toch stom zijn. ‘Maak dat jullie weg komt,’ zei Las-mei. Hij stond op en hinkte met hen naar buiten, waar de taxi volgens afspraak op Frits stond te wachten. Las-mei gaf de chauffeur geld om de meisjes naar de stad te brengen, naar een adres dat hij had opgeschreven. Hij hoefde niet meer terug te komen, zei hij, want zijn passagier was onverwacht vertrokken. ‘Daar woont mijn oom,’ legde hij de meisjes uit. ‘Die kun je volkomen vertrouwen. Die bergt alles veilig op. Dan vinden ze het nooit. Als de tijd rijp is verkoopt hij de boel voor je. Geef zijn hemd en broek maar hier. Die geef ik hem terug als hij naakt beneden komt, tenminste als hij het netjes en beleefd vraagt en geen stampei maakt. Anders komt er politie bij. Dat kost weer smeergeld.’
De meisjes gaven hem een dankbare zoen en stapten in. ‘Wie weet is de opbrengst genoeg om een eetstalletje te beginnen,’ mijmerde Chenda. ‘Later misschien een winkel. Als we sparen.’
‘Wij hebben al zijn geld,’ zei Tola, toch een beetje bedrukt. ‘Het is een oude man. Hij loopt heel slecht. Vijftien kilometer. Dat haalt hij nooit.’
Chenda giechelde.
|
|