kosmopolitisch was, ofschoon voornamelijk Japans dat hij had opgepikt in een louche theehuis in Hakodate. Het klonk als gefluit.
Terwijl de een na de ander me vertelde over het schaamteloze gedrag van Jevon, vroeg ik me af waar hij was. Ik was in staat hem ter plekke aan de gemeenschap te offeren.
Maar Jevon was verdwenen en ver weg in een hoek van de eetzaal zat mijn beste brave onderof' cier, enigszins rood aangelopen, een salade te eten. Ik ging naar hem toe en vroeg: ‘Waar is Jevon?’ ‘In de vestiaire,’ zei de onderof' cier. ‘En daar blijft hij tot de vrouwen weg zijn. Bemoeit u zich niet met mijn gevangene.’ Ik wilde me er niet mee bemoeien, maar ik wierp toch een blik in de vestiaire en vond daar mijn gast, ter ruste gelegd op een paar opgerolde tapijten, heel comfortabel, met een losgemaakte boord en een natte doek op het hoofd.
De rest van de avond deed ik schuchtere pogingen om de situatie uit te leggen aan Mrs. Demes en drie of vier andere dames en om mijn persoon - want ik ben een respectabel man - te zuiveren van de schandvlekken waarmee mijn gast deze had bezoedeld. Laster was een te mooi woord voor wat hij had gezegd.
Tussen de bedrijven door draafde ik naar de vestiaire om me ervan te vergewissen dat Jevon niet was overleden aan een beroerte. Ik wilde niet dat hij dood zou gaan terwijl ik verantwoordelijk voor hem was. Hij had mijn zout gegeten..
Eindelijk was dat verschrikkelijke bal afgelopen, hoewel Mrs. Deemes me nog geenszins in genade had aangenomen. Toen de dames verdwenen waren en iemand ons aanspoorde liederen te zingen bij het tweede souper, beval die engelachtige onderof' cier de bedienden om de sahib die zich in de vestiaire bevond, binnen te brengen en een helft van de eettafel vrij te maken. Terwijl men hiermee bezig was, benoemden wij onszelf tot Strafcomité en kozen de dokter tot voorzitter.
Jevon werd binnengedragen op de schouders van vier mannen en op tafel gelegd als een lijk op de snijtafel, terwijl de dokter een uiteenzetting gaf over de gevaren van onmatigheid en Jevon snurkte. Toen gingen we aan het werk.
We maakten zijn gezicht zwart met verbrande kurk. We vulden zijn haar op met geklopt eiwit tot het eruit zag als een witte pruik. Om alles zo te houden tot het opgedroogd was, plakte een man van de bevoorradingsdienst die er verstand van had, een blauwpapieren hoed uit een kerstpistache met eierschuim laag op Jevons voorhoofd. Dit