| |
| |
| |
Achtergesteld erfgoed
Graham Greene (Vertaling Peter Verstegen)
Hoe wonderlijk veilig en vredig was in Carters ogen een echt huwelijk, nu hij daar op de leeftijd van tweeënveertig jaar aan toe gekomen was. Hij genoot zelfs van ieder moment van de kerkdienst, behalve toen hij zag dat Josephine een traan wegpinkte terwijl hij Julia over het middenpad leidde. Het was typerend voor deze nieuwe open relatie dat Josephine er überhaupt bij was. Hij had geen geheimen voor Julia; ze hadden het samen vaak gehad over zijn tien kwellende jaren met Josephine, haar extravagante jaloersheid, haar goed getimede aanvallen van hysterie. ‘Het was haar onzekerheid,’ redeneerde Julia begripvol en ze was ervan overtuigd dat het over een poosje mogelijk zou zijn vriendschap te sluiten met Josephine.
‘Ik weet het niet, liefje.’
‘Hoezo? Ik moet iemand die van jou gehouden heeft toch aardig vinden.’
‘Er zat een gemene kant aan haar liefde.’
‘Misschien tegen het eind toen ze wist dat zij je zou verliezen, maar jullie hebben toch ook gelukkige jaren gehad, lieverd?’
‘Ja.’ Maar hij wilde vergeten dat hij vóór Julia ooit van iemand gehouden had.
Hij vond haar grootmoedigheid soms onthutsend. Op de zevende dag van hun huwelijksreis, toen ze retsina dronken op het terras van een restaurantje aan het strand van Sounion, had hij per ongeluk een brief van Josephine uit zijn zak gehaald. Die was een dag eerder bezorgd en hij had het voor Julia verborgen om haar geen pijn te doen. Het was typisch Josephine dat ze hem voor de korte duur van de huwelijksreis niet eens met rust kon laten. Zelfs van haar handschrift gruwde hij nu - heel keurig, heel klein, in zwarte inkt, als de kleur van haar haar. Julia was platinablond. Hoe had hij zwart ooit mooi kunnen vinden? Hoe had hij ooit ongeduldig uitgezien naar brieven in zwarte inkt?
‘Wat is dat voor brief, lieverd? Ik wist niet dat er post was geweest.’
‘Van Josephine. Is gisteren gekomen.’
‘Maar je hebt hem nog niet opengemaakt,’ riep ze uit zonder enig verwijt in haar stem.
| |
| |
‘Ik wil niet aan haar denken.’
‘Maar lieverd, misschien is ze ziek.’
‘Zij niet.’
‘Of ze heeft geld nodig.’
‘Ze verdient meer met haar modetekeningen dan ik met mijn verhalen.’
‘Lieverd, laten we nou aardig zijn. Dat kunnen we ons best veroorloven. We zijn zo gelukkig.’
Dus opende hij de brief, die hartelijk was en zonder verwijten en die hij met afkeer las.
Lieve Philip, ik had geen zin om als een spook rond te lopen op de receptie, dus was er geen gelegenheid om gedag te zeggen en jullie allebei het grootst mogelijke geluk te wensen. Ik vond dat Julia er vreselijk mooi uitzag en zo heel, heel jong. Je moet erg goed op haar passen. Ik weet hoe goed je dat kan, Philip lief. Toen ik haar zag kon ik niet begrijpen dat je er zo lang over gedaan had om te besluiten bij mij weg te gaan. Gekke Philip. Snel handelen is toch veel minder pijnlijk?
Ik neem niet aan dat het je nog interesseert waar ik mee bezig ben, maar voor het geval je je een beetje zorgen over mij zou maken - je weet wat een zorgelijk type je bent - laat ik je weten dat ik hard aan het werk ben aan een serie voor - raad eens - de Franse Vogue. Ze betalen me een fortuin in francs en ik heb gewoon geen tijd voor ongelukkige gedachten. Ik ben één keer teruggeweest - dat vind je toch niet erg? - in onze flat (een verschrijving), want ik was een belangrijke schets kwijt. Die heb ik teruggevonden achterin onze gemeenschappelijke la - ons goede ideeën-dépot, weet je nog? Ik dacht dat ik al mijn spullen had meegenomen, maar daar lag het ding, tussen de vellen van het verhaal waaraan je die zalige zomer in Napoule was begonnen en dat je nooit hebt afgemaakt. Nou draaf ik maar door terwijl ik alleen maar wilde zeggen: Wees gelukkig jullie allebei. Liefs, Josephine.
Carter gaf de brief aan Julia en zei: ‘Het had erger gekund.’
‘Maar zou ze wel willen dat ik hem las?’
‘Die brief is bedoeld voor ons samen.’ Opnieuw bedacht hij hoe heerlijk het was om geen geheimen te hebben. Er waren altijd zo veel geheimen geweest, omdat hij bang was voor misverstanden, voor Josephine's woede of haar zwijgen. Nu was hij helemaal nergens bang voor: zelfs een schuldig geheim had hij Julia met haar begrip en mee- | |
| |
gevoel gerust kunnen vertellen. Hij zei: ‘Het was raar van me dat ik je de brief niet gisteren al heb laten zien. Zoiets ga ik niet meer doen.’ Hij probeerde zich de dichtregel van Spenser te herinneren - ‘... aan goede ree na stormachtige zee’.
Toen Julia de brief gelezen had, zei ze: ‘Ze lijkt me een geweldige vrouw. Wat ontzettend lief van haar om zo te schrijven. Je weet dat ik - maar heel soms natuurlijk - een beetje over haar in zat. Tenslotte zou ik er niet aan moeten denken om je na tien jaar kwijt te raken.’
Toen ze in de taxi terugreden naar Athene zei ze: ‘Waren jullie erg gelukkig in Napoule?’
‘Dat zal wel. Ik weet het niet meer precies, het was niet zoals met ons.’
Met de voelsprieten van een minnaar merkte hij dat ze zich van hem afkeerde, al raakten hun schouders elkaar nog. Er stond een volle zon op de weg vanaf Sounion, de warme slaperige liefdevolle siësta lag voor hen, en toch...’ Is er iets, liefje? ‘vroeg hij.
‘Niet echt... 't Is alleen... Denk je dat je ooit net zo zal praten over Athene als over Napoule? “Ik weet het niet meer precies, het was niet zoals met ons.”’
‘Wat ben je toch een rare schat,’ zei hij en kuste haar. Daarna stoeiden ze wat in de taxi terug naar Athene en toen de straten zich begonnen te ontrollen ging ze rechtop zitten en kamde haar haar. ‘Je bent niet echt een koele man, hè?’ vroeg ze en hij wist dat alles weer in orde was. Het was de schuld van Josephine dat er - even - iets van verdeeldheid tussen hen was geweest.
Toen ze uit bed kwamen voor het avondeten zei ze: ‘We moeten Josephine schrijven.’
‘O nee!’
‘Lieverd, ik weet wat je voelt, maar het was echt een heel mooie brief.’
‘Een briefkaart dan.’
Daar werden ze het over eens.
Het was opeens herfst toen ze terugkwamen in Londen - als het geen winter was, want er zat ijs in de regen die op de landingsbaan viel en ze waren compleet vergeten hoe vroeg de lichten aan gingen thuis - terwijl ze langs Gillette reden en Lucozade en Smith's Crisps, en nergens een Parthenon te zien. De posters van BOAC leken nog treuriger dan anders - ‘BOAC neemt u mee op reis en brengt u weer thuis.’
| |
| |
‘We doen alle elektrische kachels aan als we thuis zijn,’ zei Carter, ‘dan is het in géén tijd warm.’ Maar toen ze de deur van de flat openden bleken de kachels te branden. Een lichte gloed begroette hen in de schemer vanuit de diepten van woon- en slaapkamer.
‘Dit heeft een goede fee gedaan,’ zei Julia.
‘Helemaal geen fee,’ zei Carter. Hij had de envelop op de schoorsteenmantel al zien staan, in zwarte inkt geadresseerd aan ‘Mevrouw Carter’.
Hallo Julia, je vindt het toch wel goed als ik je Julia noem? Voor mijn gevoel hebben we zoveel gemeen, door te houden van dezelfde man. Het was vandaag zo ijskoud dat ik eraan moest denken hoe jullie vanuit de warmte en de zon terug zouden komen in een koude flat. (Ik weet hoe koud het er kan zijn. Ik werd elk jaar verkouden als we terugkwamen uit Zuid-Frankrijk.) Dus heb ik wel heel erg stoute schoenen aangetrokken. Ik ben naar binnen geglipt en heb de kachels aan gezet, maar om te laten zien dat ik het niet nog eens zal doen heb ik mijn sleutel onder de mat buiten de voordeur gelegd. Dat is alleen maar voor het geval jullie vliegtuig is vertraagd in Rome of waar dan ook. Ik zal naar het vliegveld bellen en als jullie onverhoopt nog niet aangekomen zouden zijn kom ik terug om de kachels uit te doen, vanwege de veiligheid (en uit zuinigheid! Het tarief is een ramp). Ik wens jullie een heel warme avond in jullie nieuwe huis, liefs van Josephine.
P.S. Ik zag dat het koffieblik leeg was, dus heb ik een pak Arabica in de keuken gezet. Het is de enige koffie die Philip te drinken vindt.
‘Ze denkt echt overal aan,’ zei Julia lachend.
‘Liet ze ons maar met rust,’ zei Carter.
‘Dan hadden we het nu niet warm en dan hadden we morgen geen koffie bij het ontbijt.’
Ik heb het gevoel dat ze zich ergens verstopt heeft en elk moment kan opduiken. Net als ik je een zoen geef.’ Hij zoende Julia met een waakzaam oog op de deur.
‘Dat is een beetje onredelijk van je, lieverd. Tenslotte heeft ze de sleutel onder de mat gelegd.’
‘Misschien heeft ze een duplicaat laten maken.’
Ze sloot zijn mond met een nieuwe zoen.
‘Heb je gemerkt hoe erotisch je na een paar uur in een vliegtuig wordt?’ vroeg Carter.
| |
| |
‘Ja.’
‘Zal wel door het trillen komen.’
‘We gaan er wat aan doen, lieverd.’
‘Ik kijk eerst even onder de mat. Zien of ze niet liegt.’
Het huwelijk beviel hem - zo goed, dat hij zich kwalijk nam niet eerder te zijn getrouwd, vergetend dat hij in dat geval met Josephine getrouwd zou zijn. Hij ondervond dat Julia, die geen eigen werk had, bijna wonderbaarlijk beschikbaar was. Er was geen werkster die hun relatie kon bederven met haar hebbelijkheden. Omdat ze altijd samen waren, op feestjes, in restaurants, bij etentjes, hoefden ze elkaar maar even aan te zien... Julia kreeg al gauw de reputatie dat ze teer van gestel was en gauw vermoeid, zo vaak kwam het voor dat ze op een feestje al na een kwartier weggingen of bij een diner meteen na de koffie vertrokken - ‘O jé, het spijt me, zo'n afschuwelijke hoofdpijn, zo stom. Philip, jij moet blijven...’
‘Natuurlijk blijf ik niet.’
Eenmaal kropen ze door het oog van de naald toen ze op de trap de slappe lach kregen. Hun gastheer was ze achterna gekomen om te vragen of ze een brief wilden posten. Net op tijd wist Julia haar lachbui om te buigen tot een soort aanval van hysterie... Zo ging een aantal weken voorbij. Het was echt een succes, hun huwelijk... Ze mochten het daar graag over hebben - zo nu en dan - en allebei schreven ze het succes vooral aan de ander toe. ‘Als ik bedenk dat je met Josephine had kunnen trouwen,’ zei Julie. ‘Waarom heb je dat niet gedaan?’
‘Ik denk dat we diep in ons hart wel wisten dat het niet blijvend zou zijn.’
‘Zijn wij wel blijvend?’
‘Als wij het niet zijn, dan niemand.’
Het was begin november toen de tijdbommen begonnen af te gaan. Ongetwijfeld was eerdere detonatie de bedoeling geweest, maar Josephine had geen rekening gehouden met de tijdelijke verandering in zijn gewoonten. Er gingen weken overheen voor hij gelegenheid vond om het goede ideeën-dépot te openen, zoals zij het in de tijd van hun beste verstandhouding noemden - de la die hij gebruikte om er aantekeningen voor verhalen in te bewaren, flarden dialoog die hij had opgevangen en zo meer, terwijl zij er voorlopige schetsen voor modeadvertenties in opborg.
| |
| |
Zodra hij de la opentrok zag hij de brief. Er was ‘Topgeheim’ op gezet in zware zwarte letters, met een capricieus uitroepteken in de vorm van een meisje met grote ogen (Josephine leed op elegante wijze aan licht puilende Basedow-ogen), als een djinn oprijzend uit een fles. Hij las de brief met grote weerzin:
Schatje, hier had je me vast niet verwacht, hè? Maar na tien jaar kan ik er niet mee ophouden zo nu en dan Goeienacht of goeiemorgen of hoe gaat-ie te zeggen? Alle goeds. Heel veel liefs (echt gemeend), Je Josephine
De dreiging van het ‘zo nu en dan’ was onmiskenbaar. Hij sloeg de la hard dicht en zei zo luid ‘Verdomme’ dat Julia om de hoek van de deur keek. ‘Wat is er, lieverd?’
‘Josephine weer.’
Ze las de brief en zei: ‘Ach, ik kan me voorstellen hoe ze zich voelt. Arme Josephine. Je verscheurt hem toch niet, lieverd?’
‘Wat moet ik er anders mee? Bewaren voor een uitgave van haar verzamelde brieven?’
‘Het lijkt zo cru.’
‘Ik cru tegen haar? Julia, je hebt geen idee hoe ons leven was die laatste jaren. Ik kan je littekens laten zien: in haar razernij kon het haar niet schelen waar ze haar sigaret uitdrukte.’
‘Ze voelde dat ze je kwijtraakte, lieverd, en dat maakte haar wanhopig. Eigenlijk zijn ze mijn schuld, die littekens, stuk voor stuk.’ In haar ogen zag hij die zachte, geamuseerde, half vragende blik die steeds tot hetzelfde leidde.
Het duurde maar twee dagen voor de nieuwe tijdbom afging. Bij het opstaan zei Julia: ‘We moeten echt het matras omdraaien. We zakken allebei naar een soort kuil in het midden.’
‘Niets van gemerkt.’
‘Heel wat mensen draaien iedere week hun matras om.’
‘Ja, dat deed Josephine ook altijd.’
Ze haalden het bed af en begonnen het matras om te rollen. Op de springveren lag een brief gericht aan Julia. Carter zag die het eerst en probeerde hem weg te moffelen, maar Julia zag het.
‘Wat is dat?’
‘Josephine natuurlijk. Nog even en er zijn te veel brieven voor één deel. We moeten voor een goede teksteditie zorgen, zoals dat brieven- | |
| |
boek van George Eliot bij Yale Press.’
‘Deze brief is aan mij gericht, lieverd. Wat was je ermee van plan?’
‘Vernietigen in stilte.’
‘Ik dacht dat we geen geheimen zouden hebben.’
‘Op Josephine had ik niet gerekend.’
Voor het eerst aarzelde ze voor ze de brief opende. ‘Het is wel een beetje bizar om hier een brief te leggen. Kan hij er per ongeluk terecht zijn gekomen?’
‘Lijkt me behoorlijk onwaarschijnlijk.’
Ze las de brief en gaf hem door. ‘O, ze legt uit waarom,’ zei ze opgelucht. ‘Eigenlijk heel begrijpelijk.’ Hij las:
Lieve Julia, ik hoop toch zo dat je je laat koesteren door een echte Griekse zon. Niet aan Philip zeggen, hoor (O, jullie hebben natuurlijk nog geen geheimen voor elkaar), maar ik was nooit zo dol op Zuid-Frankrijk. Altijd die mistral die je huid uitdroogt. Ik ben blij dat jij daar niet hoeft te lijden. Wij maakten altijd plannen om naar Griekenland te gaan als we er het geld voor hadden, dus ik weet dat Philip het naar zijn zin heeft. Ik kwam vandaag naar de flat om een schets te zoeken en bedacht opeens dat het bed in weken niet gekeerd is. We waren nogal uit ons doen, zie je, de laatste weken dat we samen waren. Enfin, ik kon het idee niet verdragen dat jullie terug zouden komen van de lotuseilanden en al de eerste nacht hobbels in je bed zouden vinden, dus heb ik het voor je gekeerd. Ik raad je aan om het elke week te doen, anders krijg je een kuil in het midden. Tussen haakjes, ik heb de wintergordijnen opgehangen en de zomergordijnen naar de stomerij gebracht, 153 Brompton Road. Liefs, Josephine.
‘Ze schreef mij dat Napoule zalig was geweest, weet je nog,’ zei hij. ‘Daar moet die editor van Yale wel een verwijzing naar maken.’
‘Je bent een beetje een ijskouwe,’ zei Julia. ‘Lieverd, ze probeert alleen maar te helpen. Tenslotte wist ik niets van die gordijnen of het matras.’
‘Je gaat zeker een lange hartelijke brief terugschrijven, vol huiselijke ditjes en datjes.’
‘Ze wacht al weken op antwoord. Deze brief is oud.’
‘En ik ben benieuwd hoeveel oude brieven er nog meer op ons liggen te wachten. Jezus, ik ga de hele flat overhoop halen. Van kelder tot vliering.’
‘Die we alle twee niet hebben.’
| |
| |
‘Je weet best wat ik bedoel.’
‘Ik weet alleen dat je je overdreven druk maakt. Je gedraagt je werkelijk of je doodsbang bent voor Josephine.’
‘O verdomme!’
Julia liep abrupt de kamer uit en hij probeerde te werken. Later op de dag ging er een kleine voetzoeker af - niets ernstigs, maar het bracht hem niet in een beter humeur. Hij zocht het telefoonnummer op voor telegrammen naar het buitenland en ontdekte in het eerste deel van de gids een complete alfabetische lijst, getypt op Josephines machine waarop de O altijd dichtgelopen was, van nummers die hij het vaakste nodig had. John Hughes, zijn oudste vriend, kwam na Harrods, en ook stonden er de dichtstbijzijnde taxistandplaatsen, de apotheek, de slager, de bank, de stomerij, de groentenboer, de vishandel, zijn uitgever en agent, Elizabeth Arden en de kapsalon in de buurt - met tussen haakjes (‘Ter attentie van J., een goed adres en absoluut niet duur’); voor het eerst viel hem op dat ze dezelfde initiaal hadden.
Julia was erbij toen hij de lijst ontdekte en zei: ‘Onze bewaarengel. We zullen de lijst op de muur prikken bij de telefoon. Hij is echt geweldig compleet.’
‘Na die snier in haar laatste brief had het me niet verbaasd als ze er ook Cartier's bij had gezet.’
‘Lieverd, het was geen snier. Het was gewoon een feit. Als ik niet wat geld had gehad, zouden we ook naar Zuid-Frankrijk zijn gegaan.’
‘Je denkt zeker dat ik met je getrouwd ben om naar Griekenland te kunnen.’
‘Doe niet zo oenig. Je ziet Josephine gewoon niet zoals ze is. Je verdraait elke vriendelijk gebaar van haar.’
‘Vriendelijk gebaar?’
‘Het zal wel schuldgevoel zijn.’
Hierna begon hij echt goed te zoeken. Hij keek in sigarettenkokers, kastladen, archiefdozen, hij keek in alle zakken van de pakken die niet mee op reis waren gegaan, hij maakte het TV-meubel van achteren open, hij haalde het deksel van de WC-stortbak en verwisselde zelfs de rollen toiletpapier (dat ging sneller dan die dingen afrollen). Julia kwam een keer kijken terwijl hij bezig was in de WC en het schortte aan de verstandhouding die er anders was. Hij onderzocht de gordijnkappen (je wist maar nooit wat je de volgende keer zou ontdekken als de gordijnen naar de stomerij gingen), hij haalde hun vuile kleren uit
| |
| |
de mand voor het geval hij iets op de bodem over het hoofd had gezien. Hij kroop op handen en knieën om onder het fornuis in de keuken te kijken en één maal gaf hij een kreet van triomf toen hij een stuk papier zag dat om een pijp was gewikkeld, maar het was niets - was door de loodgieter achtergelaten. De middagpost kletterde door de brievenbus en Julia riep uit de gang: ‘O mooi, je hebt me nooit gezegd dat je op de Franse Vogue geabonneerd was.’
‘Dat ben ik ook niet.’
‘Sorry, er is een soort kerstkaart in een andere envelop. We krijgen een present-abonnement van Josephine Heckstall-Jones. Dat vind ik echt lief van haar.’
‘Daar heeft ze een serie schetsen aan verkocht. Ik hoef het niet te zien.’
‘Lieverdje doet kinderachtig. Wil je soms dat zij ook geen boeken meer van je leest?’
‘Ik wil alleen dat ze mij en jou met rust laat. Voor een paar weken maar. Dat is toch niet veel gevraagd.’
‘Je bent wel een beetje egoïstisch, lieverd.’
Hij voelde zich moe maar kalm die avond, en een beetje opgelucht. Zijn zoektocht was heel grondig geweest. Midden onder het avondeten had hij opeens gedacht aan de huwelijkscadeaus, die vanwege gebrek aan ruimte nog steeds in een krat lagen, en hij had per se willen nagaan, tussen twee gangen door, of die nog dicht zat - hij wist dat Josephine nooit een schroevendraaier zou gebruiken uit vrees dat ze een vinger zou verwonden en ze was doodsbenauwd voor hamers. De vredigheid van een avond alleen daalde eindelijk op hen neer: de heerlijke rust waarvan ze wisten dat een aanraking van een van beiden daar een eind aan kon maken. Een liefdesstel verdraagt geen uitstel, zoals een echtpaar. ‘Ik ben vanavond vredig als de ouderdom,’ citeerde hij.
‘Van wie is dat?’
‘Browning.’
‘Ik ken Browning niet. Lees eens wat van hem voor.’
Browning voorlezen deed hij graag - hij had een goede stem voor poëzie, het was zijn kleine, onschuldige vorm van narcisme. ‘Wil je dat echt?’
‘Ja.’
‘Ik las er Josephine wel eens uit voor,’ waarschuwde hij.
| |
| |
‘Wat geeft dat nou? Er is toch niet aan te ontkomen dat we wel eens hetzelfde doen, lieverd?’
‘Er is een gedicht dat ik nooit aan Josephine heb voorgelezen. Al hield ik van haar, ik vond het niet geschikt. Wij waren niet - blijvend.’ Hij begon:
Ik weet zo goed wat ik zal doen
Als donker de herfstavond komt.
Het voorlezen roerde hem zelf diep. Nooit had hij zoveel van Julia gehouden als op dit moment. Dit was thuis zijn - al het andere was nooit meer geweest dan een stacaravan.
Ik kijk niet langer hoe je leunt
En leest bij 't haardvuur, je voorhoofd rond
En de ijle hand die het ondersteunt,
Stil heeft mijn hart dit al doorgrond.
Hij zou haast gewild hebbend dat Julia echt zat te lezen, maar dan zou ze natuurlijk niet met die aanbiddelijke aandacht naar hem geluisterd hebben.
Gaan twee levens samen, geeft dat vaak een wond.
Ze zijn een en een, en een derde spookt;
Een die je na staat en die je nooit vond.
Hij sloeg de bladzij om en daar lag een vel papier (hij zou het meteen ontdekt hebben, nog voor hij begon te lezen, als ze het in een envelop had gedaan) met het keurige zwarte handschrift.
Liefste Philip, ik kom je alleen maar even goeienacht wensen van tussen de bladzijs van jouw - en mijn - favoriete bundel. Wat boffen wij dat we er dit besluit aan hebben kunnen geven. Met onze gemeenschappelijke herinneringen zullen we altijd een beetje samen zijn. Liefs, Josephine.
Hij smeet het boek met het vel papier op de grond. ‘Het loeder,’ zei hij.
‘Het verdomde loeder.’
| |
| |
‘Ik wil niet dat je zo praat,’ zei Julia verrassend resoluut. Ze raapte het vel papier op en las.
‘Wat is hier mis mee?’ zei ze op hoge toon. ‘Heb jij geen herinneringen? Wat zal er gebeuren met onze herinneringen?’
‘Maar zie je dan niet wat voor spelletje ze speelt. Snap je het niet? Ben je imbeciel, Julia?’
Die nacht lagen ze elk aan één kant van het bed, zonder dat zelfs hun voeten elkaar raakten. Het was de eerste nacht na hun thuiskomst dat ze niet gevreeën hadden. Geen van twee sliep veel. De volgende morgen vond Carter een brief op de meest voor de hand liggende plaats van allemaal, waar hij om een of andere reden niet aan gedacht had: tussen de bladen van het gelinieerde cahier waarin hij altijd zijn verhalen schreef. De aanhef was: Liefste, ik weet zeker dat je het niet erg vindt als ik je nog zo noem...
|
|