| |
| |
| |
Het etentje
Uwe Timm (Vertaling Gerrit Bussink)
Ik herkende haar meteen. Ik was op Kennedy Airport wat vroeger naar de gates gegaan, naar de rokersafdeling. Daar zag ik haar zitten, die nog altijd frêle vrouw, ze was ouder geworden, natuurlijk, maar verder was ze nauwelijks veranderd, ook had ze nog altijd dat glanzende, kastanjebruine haar. Toch moest ze, als ik het goed had, zesenveertig zijn. Ze droeg een spijkerbroek, een witte blouse met lange mouwen en daaroverheen een gebleekt, blauw T-shirt met korte mouwen. Naast haar stoel stond een grote cameratas. Ze was verdiept in een Amerikaanse pocket, waarvan ik de titel niet kon lezen. Zonder op te kijken bracht ze zo nu en dan haar sigaret naar haar mond, ze rookte traag, ingehouden, terloops bijna. En toch had juist dat iets sensueels. Ik had haar maar één keer ontmoet, tijdens een etentje een jaar of twintig geleden, maar het was het vreemdste etentje dat ik ooit heb meegemaakt. Zij en haar man hadden ons uitgenodigd, Gisela en mij. Dat met Gisela was zo'n korte vriendschap die - het waren de vrijgevochten jaren zeventig - snel werd gesloten en waar even snel en meestal probleemloos weer een punt achter werd gezet. Gisela was bevriend met Renate. Ik had al veel gehoord over Renate, bijgenaamd Princy, of ook wel Princess. Een toenmalige vriend, Lionel, die net als Renate kunstgeschiedenis studeerde, beschreef haar als bloedmooi, maar nogal onuitstaanbaar. Ze heeft, zo vertelde hij, altijd een kleine linnen tas bij zich met een kussen, dat ze tijdens college op de bank legt, en ook op stoelen en in fauteuils, niet omdat ze hernia heeft, maar om wat hoger te zitten. En als je met haar op pad bent, vraagt ze een willekeurig iemand die tas even vast te houden en vergeet hem dan geregeld terug te vragen, zodat er altijd iemand met die tas achter haar aan loopt. Een prinses op een erwt. Perfect, zei Lionel, uiterlijk perfect, echt bloedmooi, heel fragiel, maar je ziet dat ze weet hoe breekbaar ze is. Behalve met die tas
loopt ze ook altijd rond met een air van: jullie zijn allemaal hier om mij vorstelijk te bedienen. Prinses. En nu heeft ze ook nog haar kikker gevonden. Ramm heet die figuur, hij heeft geld en een kaal hoofd, maar verder is hij zo behaard als een orang-oetang.
Zijn jullie wel eens gaan zwemmen?
| |
| |
Nee, maar zijn overhemden zitten altijd te strak om zijn buik, die tussen de knoopjes dus een beetje naar buiten puilt, roodbruin, het vel van een yeti. Toen hij dat vertelde had Lionel er al een paar op, en zijn opwinding over Ramm en Renate bevestigde wat ik al dacht, namelijk dat hij smoorverliefd op haar was.
Nee, zei Gisela, die Renate het beste kende, ze is heel anders, heel consequent, maar tegelijk echt hulpeloos, alsof ze van een andere planeet komt.
Ik was dus benieuwd naar het stel, zowel naar Renate als naar Ramm. Ze waren pas drie maanden getrouwd en net verhuisd naar een zeskamerwoning in een oud pand in Eppendorf. Een veel te grote woning voor twee mensen. De woning was perfect gerenoveerd, het stucwerk keurig afgewerkt, het rook er naar verf. Kamers van een rustige, witte leegte, een zwarte tafel, stoelen eveneens zwart, de fauteuils zware leren blokken van Corbusier met een verchroomd frame, aan de muur iets abstracts, rode en blauwe verf liep van het doek af.
Als ik me goed herinner was Renate net vierentwintig geworden, maar ze leek wel zeventien. Alles aan haar was sierlijk, haar benen, haar vingers, haar handen, haar oren, haar oorlelletjes, haar hals, haar neus, en alles klopte, ze was inderdaad perfect, je bleef gewoon zoeken naar een storend detail - als ze tenminste nog een scheve snijtand had gehad, maar zelfs haar tanden waren gelijkmatig. Het enige wat een beetje stoorde was haar superlage stem, die gewoon niet bij dat sierlijke lijfje paste. Ook die donkere, vreemde, rauwe lach niet. Ik mocht die lach wel, want hij maakte dat ik elke keer mijn oren spitste. Als we allemaal lachten, hoorde ik steeds alleen haar lach. En als ik haar aankeek was het alsof ik de warme, levende lach hoorde van een van die etalagepoppen, zoals ze destijds als perfect geplastificeerde kindvrouwtjes de etalages van de warenhuizen bevolkten. Ik deed die avond dan ook de hele tijd mijn best om Renate aan het lachen te maken.
Ramm was veel ouder dan zij: vijfenveertig. Wij waren toen midden twintig en in onze ogen was hij stokoud. Zijn zijden overhemd spande om zijn buik en inderdaad was een van de knoopjes opengesprongen en piepten er een paar donkerbruine haartjes tevoorschijn. Ramm had nogal dun haar, maar zeker geen kaal hoofd, zoals Lionel had beweerd. Waarom uitgerekend hij, had Lionel steeds weer gevraagd, die yeti-kikker?
Dat is toch heel eenvoudig, had Gisela gezegd.
| |
| |
Ik ben benieuwd!
Ze verveelt zich niet met hem. Ramm is grappig en altijd goed voor een verrassing. Bovendien kookt hij uitstekend. En hij geeft haar alles wat hij heeft, zelfs zichzelf.
Ramm was vriendelijk, superieur, en had een goed gevoel voor humor en zelfironie. Hij reisde veel, werkte bij een consultancy bedrijf dat ook internationaal actief was. Wij vertelden over professoren, scripties en collegezalen, terwijl hij net terug was uit New York. Alleen al een taxirit door Manhattan leverde meer gespreksstof op dan een maand op de universiteit van Hamburg. In die tijd, halverwege de jaren zeventig, was het op de universiteiten weer rustig geworden, geen stakingen meer, geen bezette instituten, geen waterkanonnen voor de Philosophenturm. Wie niet aan zelfmoord dacht, zat gewoon weer in dat blok beton te studeren.
Hij had, vertelde Gisela, tijdens een van hun anders zo saaie zondagse wandelingen aan Renate gevraagd of ze met hem wilde trouwen, en toen ze had gevraagd of hij zich wel lekker voelde, had hij nee gezegd en zich uitgekleed - het was winter, een van de zeldzame echte winters in deze stad, met veel sneeuw - en voor haar ogen had hij op het wandelpad langs de Alster naakt door de sneeuw gerold. Wil je met me trouwen? had hij geroepen, steeds weer opnieuw: Wil je met me trouwen? Eerst had ze moeten lachen, maar toen vlug ja gezegd, want er waren wandelaars aangekomen, een gezin met drie kinderen en een hond.
Bovendien - de stuwende kracht van kleine, maar heel concrete wensen mag niet worden onderschat - had ze altijd al een grote woning in een oud pand willen hebben. Als kind had ze in de lange gang van zo'n woning gerolschaatst. Haar vader was jong gestorven en haar moeder moest met Renate naar een kleine nieuwbouwwoning verhuizen.
Maak jij alsjeblieft de wijn open, zegt Ramm tegen mij en hij geeft me voorzichtig een fles uit het houten rek. Diamond Creek 1973, Californië, een cabernet sauvignon. En jij, Renatekindje, zegt Ramm, zet jij alvast glazen voor de rode wijn op tafel.
En Renatekindje rekt zich uit, gaat op haar tenen staan, de spitse hakken van haar pumps komen omhoog, haar minirok schuift nog verder over haar sierlijke dijen, ze steekt haar bruine bovenarm uit en door het lage armsgat van haar blouse is haar kleine, tere witte borst te
| |
| |
zien, ze strekt haar hand uit, maar haar vingers kunnen toch niet bij de glazen. Ze had nu op een stoel kunnen klimmen, maar ze kijkt hulpzoekend om zich heen en Gisela, die ruim één meter tachtig is en op de studentenroeivereniging als slagvrouw in de vier zonder stuurvrouw al een aantal prijzen op de Alster in de wacht heeft gesleept, zegt: Kom, laat mij maar even, en Gisela pakt de glazen uit de kast. Ramm had ons na een glas porto extra dry naar de keuken gedirigeerd, zo'n keuken waar je met z'n tienen kunt zitten en die voorzien was van de allerlaatste technische snufjes, alles glom en glansde. Alleen ruikt het soms, zegt Renate, als Ramm kookt - ze noemde Ramm alleen bij zijn achternaam - zo naar hoorn.
Nee, zegt Ramm, dat is geen hoorn, dat is lak, maar een natuurlijke lak. Daar heb ik speciaal om gevraagd. Als we eenmaal een paar keer hebben gekookt, verdwijnt die lucht vanzelf.
Misschien komt het toch door de plaat. Misschien had je toch beter een magnetron kunnen laten inbouwen, zegt Renate.
Nee, zegt hij, daar ben ik principieel tegen. Alles wordt sneller, op straat, in de lucht, op kantoor, in relaties, dan moeten we tenminste voor koken de tijd nemen. Helaas is hier geen gas. Alleen op een vlam kun je echt goed koken. In plaats daarvan laat hij ons een technisch nieuwtje zien, splinternieuw; we bewonderen een elektrisch fornuis met een keramische kookplaat, waaronder de roodgloeiende verwarmingsringen te zien zijn. Dat materiaal, zegt Ramm, is een bijproduct van de miljarden verslindende pogingen om een voet op de maan gezet te krijgen. Ramm draait iets van Eric Clapton en tikt op de maat van de muziek met een houten lepel op het zwartgranieten aanrecht. Eerst moet de plaat heet worden, helemaal tot het maximum, legt hij uit, dan de pan erop en ook goed heet laten worden. Hij haalt de aardappelgratin uit de oven, twee Mickey Mouse-pannenlappen, heet! heet!, en zet de schaal op tafel. Renate, die nooit kookte, die niet eens kan koken, maar van zichzelf beweert dat ze een goede neus heeft, zegt: Volgens mij ruik ik alweer verbrand hoorn. Op de keukenplaat sist iets en verdampt dan.
Ramm loopt erheen, kijkt, nee, niets, misschien een stukje kaas van de gratin.
Vreemd, zegt Renate, gisteren en eergisteren ook al, telkens als we koken hoor ik iets sissen. En daarna die smerige stank van verbrand hoorn.
| |
| |
We zitten aan tafel, drinken Diamond Creek, en terwijl Renate van de gratin snoept vertel ik over een oom die aan de smaak van aardappels kon proeven welke soort het was. Altijd als er een aardappelgerecht op tafel komt, vertel ik over die oom. Al proevend probeert iedereen dan de smaak van de aardappel te omschrijven. Hoe smaakt de Clarissa? Taal is daar gewoon ontoereikend voor. Ramm zit nadenkend op zijn stoel, proeft en proeft, zegt dat er knoflook bij zit en dat die de smaak natuurlijk beïnvloedt. Hij trommelt nu met zijn wijsvingers op de maat van de muziek op de keukentafel en van de kant van het fornuis komt een plofje, en weer ruikt het naar verbrand hoorn. Vreemd, zegt Renate terwijl ze van de gratin snoept, het ruikt alweer naar hoorn. Ze kauwt. Afschuwelijk. En opnieuw is er een plofje te horen, en nog één.
Kijk, daar, zegt Gisela, wat kruipt daar? Iedereen springt overeind en op hetzelfde moment komt de volgende al door de roestvrijstalen afzuigkap boven het fornuis en valt op de kookplaat: een dikke vette kakkerlak, die linea recta naar de gloeiende cirkel van de kookplaat stiefelt, aarzelt en begint te rennen alsof de roodgloeiende plaat een magneet is, maar dan wordt hij steeds trager, alsof hij door een moeras moet waden waarin hij ten onder lijkt te gaan, en dan - in een flits is het voorbij - bolt het chitinepantser op, het zegt heel kort plof en er stijgt een rookwolkje op, de stank van verbrand hoorn. Renate kijkt ons met haar ontstelde blauwe kinderogen aan; hulpzoekend kijkt ze eerst naar mij, dan naar Ramm, ze slaat een hand voor haar mond, springt op, rent weg, de gang door, wij rennen achter haar aan, roepen: Renate! Wacht! Ze kotst, ze kotst een slingerende straal rechts en links tegen de sneeuwwitte muur, door de hele lange gang, waar ze zo van houdt omdat hij haar aan het rolschaatsen van vroeger herinnert, ze schiet de wc in en sluit zich op.
Ramm klopt voorzichtig op de deur. Renatekindje! kom terug! roept Ramm. Hoor je. Zo erg is het toch niet. In Afrika zijn een paar stammen die altijd kakkerlakken eten. Een belangrijke proteïnebron.
Binnen wordt zijn opmerking beantwoord met keiharde kotsgeluiden, waarop een meelijwekkend gerochel volgt.
Ramm klopt zachtjes met zijn knokkels op de deur van de wc. Kom, Renatekindje, doe open. Ik zal je schoonvegen. Even blijft het stil, en in die stilte zegt Ramm: In Californië is een indianenstam die sprinkhanen een cirkel van gloeiende kolen opjaagt. Ze roosteren de sprinkhanen en peuzelen ze vervolgens op.
| |
| |
We horen haar opnieuw kokhalzen.
Kom mee, zegt Ramm tegen ons, ze is nogal gevoelig op dat punt. We gaan weer in de keuken zitten. Ramm zegt: In een luxehotel in New York heb ik kakkerlakken gezien die zo groot waren als muizen, daarmee vergeleken zijn dit hier maar potsierlijke beestjes.
Willen jullie? Hij houdt een op zijn vork geprikte biefstuk omhoog.
Ik knik dapper, Gisela zegt met de vastberadenheid van de slagroeister: Nee.
Ik kan het begrijpen. Hij legt twee biefstukjes in de pan. Het sist. Vlees nooit van tevoren zouten, dan trekt het sap eruit. Eerst moet de buitenkant dicht zijn. Daarom moet je de pan heel heet laten worden. Ik staar naar de afzuigkap. Vreemd genoeg komt er geen kakkerlak meer tevoorschijn, hoewel nu ook nog de geur van gebraden vlees opstijgt.
Kakkerlakken zijn buitengewoon veelzijdige dieren, ze kunnen vliegen, rennen, duiken. Ik geloof, zegt Ramm, dat ze alleen komen als je klopt. Ze wachten tot ze worden geroepen.
Ze zijn afgericht. Weten jullie waarom?
Geen idee, zeg ik, terwijl Gisela nog steeds gebiologeerd naar de afzuigkap staart. Ze had gewoon kunnen opstaan en naar het balkon kunnen gaan. Ze had kunnen zeggen: Even een frisse neus halen.
Sinds het huis in de jaren tachtig is gebouwd hebben de beestjes een specifieke genetische code ontwikkeld, die op dat kloppen van taai Duits rundvlees reageert. Ze weten dat er wat te halen valt zodra er wordt geklopt. Al die jaren werden eerst door kokkinnen en later door huisvrouwen schnitzels mals geklopt, en dus was er wat te eten en kwamen ze van alle kanten aangekrabbeld en lieten zich naar beneden vallen, vroeger stond daar namelijk de vuilnisemmer. Ramm haalt de steaks van het fornuis, legt er een op mijn bord, snijdt hem aan; het vlees is rood, nog bloederig. Zo goed?
Ja, zeg ik heldhaftig.
Hij zet de pan bij de afwas, loopt naar het aanrecht, klopt met de lepel even met Clapton mee en inderdaad verschijnt er prompt een kakkerlak, als geroepen. Hij stuitert over de kookplaat, begint te rennen en gaat in rook op.
Gisela staat op, minder abrupt dan Renate, maar wel kordaat, ze loopt, nee, ze rent de keuken uit.
| |
| |
Ramm geniet van zijn biefstuk, al kauwend knikt hij bevestigend. Ik dwing mezelf om niet naar het fornuis te kijken, zachtjes snijdt het mes door het vlees, donkerbruin, dan grijs, ten slotte rood, er sijpelt nog wat bloed uit. Ze zitten natuurlijk in de luchtkoker, je kunt verven wat je wilt, je kunt alles met staal en chroom proberen dicht te maken, ze zitten zich in de ingewanden van het huis te verkneukelen. Alleen houden ze geen rekening met die gemene kookplaat, ze laten zich ouder gewoonte in dat lekkere afval vallen, maar in plaats daarvan komen ze op die warme plaat terecht, beginnen met hun kleine pootjes te rennen, glijden uit alsof het een bevroren straat is, maar het wordt alleen maar heter en heter en voor ze er erg in hebben blijven ze met hun pootjes vastzitten, ze willen doorrennen, hun pootjes smelten, ze willen met hun vleugelstompjes wegvliegen, maar op dat moment is het al te laat, de vleugeltjes blijven van de hitte plakken - en het enige wat je dan nog hoort is dat plofje.
Wil je niets van de gratin?
Nee, dank je.
Gisela roept bij de voordeur: Ik ga even een luchtje scheppen. Ze slaat de deur achter zich dicht. Jullie moeten eens meegaan naar Lagos, zegt Ramm, en met gespreide vingers geeft hij aan hoe groot de kakkerlakken daar zijn, die groeien naargelang ze te vreten krijgen. Maar op dat moment is Gisela al buiten.
Jammer.
Jammer, herhaal ik, terwijl ik in de verte het gehuil, nee, het gejammer op de wc hoor.
Ik roep: Tot ziens, Renate, maar als antwoord hoor ik haar alleen opnieuw kokhalzen.
Ik ren de trap af en haal diep adem. Gisela staat buiten te wachten. De straat is vervuld van de geur van de bloeiende linden.
Een week later vertelde Gisela dat Renate bij Ramm weg was. Kort daarna ben ik naar München verhuisd en Gisela naar Berlijn. Sindsdien hebben we elkaar niet meer gezien.
Het lampje gaf aan dat we gingen instappen, even later zei een stem via de luidspreker dat het toestel naar Frankfurt gereedstond. Ik zag Renate haar boek wegstoppen, opstaan, haar zware cameratas pakken en als vanzelfsprekend over haar schouder hangen. Ik liep naar haar toe, eerlijk gezegd alleen om haar stem te horen, die opvallend lage stem. Renate?
| |
| |
Ja, zei ze met die lage stem, terwijl ze me aankeek en in mijn gezicht hulpeloos zocht naar iemand die ze kende.
We hebben elkaar ooit een keer tijdens een etentje ontmoet, in de nieuwe woning waar u net met uw man in was getrokken. Dat gekke verhaal met die kakkerlakken.
Jeetje, ja, zei ze met die lage stem en lachte haar opvallende, rauwe lachje. Dan hebt u nog net het eind van mijn korte huwelijk meegemaakt. Misschien kunnen we bij elkaar gaan zitten, zei ze. Maar ik zat met mijn goedkope ticket in de economy class, terwijl zij business class vloog. Twee verschillende ingangen scheidden ons tijdens het instappen.
Na het eten en nadat de film IQ was vertoond, kwam Renate naar de economy class en ging naast me zitten. Ze vroeg wat ik deed. En ik vroeg naar Gisela. Hebben jullie geen contact meer? vroeg ze.
Nee, ik ben vlak na dat etentje naar München verhuisd.
Gisela was kinderarts in Berlijn, vertelde Renate, maar zij had Gisela inmiddels ook al een paar jaar niet meer gezien.
En wat doet u?
Ik fotografeer. Ik ben fotografe geworden. Na de middelbare school ben ik gaan fotograferen, ik heb in Parijs op een fotoschool gezeten.
Toen ze haar achternaam noemde, haar meisjesnaam, die ze weer had aangenomen, was ik verrast, want die naam kende ik. Ik had wel eens foto's van haar gezien, alleen had ik die naam niet met haar in verband kunnen brengen, omdat ik haar had leren kennen als Renatekindje.
Ze reist de hele wereld af en fotografeert kunstenaars, musici, politici voor Time Magazin, Life, Vogue, Du en Geo, ze reist door steden, oerwouden en woestijnen. Onvoorstelbaar als je haar vroeger hebt meegemaakt: die nadrukkelijk hulpeloze houding tegenover alles. En zoals Gisela haar had beschreven, zonder enige neerbuigendheid, maar eerder met een mild soort medelijden: als ze geld moest overmaken, kon ze op het postkantoor wel drie loketbeambten bezighouden met het invullen van het formulier. Ze stond zo wanhopig met een pomp in haar hand naast haar fiets dat er meteen een oploop van mannen ontstond, die erom vochten haar band te mogen oppompen. Lionel beweerde dat ze lui was, een doelbewuste onhandigheid waarmee ze haar luiheid slim camoufleerde. Maar Gisela zei: Nee, ze is zo. Dat is geen luiheid. Ze is gewoon echt heel fragiel en alleen maar hulpeloos.
| |
| |
Lionel heeft bij haar nooit een poot aan de grond gekregen. Want dat is ze ook, zei Gisela, heel consequent.
Dat verhaal van toen, zei ze, met die kakkerlakken, dat was heel belangrijk. Daarna heb ik jarenlang geen aardappelgratin meer kunnen eten. Maar daar ben ik overheen en intussen heb ik ook gezien hoe sprinkhanen worden geroosterd en gegeten, ik heb er zelfs een heel goede foto van gemaakt. Maar er zelf eentje eten, dat ging me toch te ver.
Voor mij was die tijd een soort ontsnapping uit Egyptische gevangenschap. Ramm deed alles, echt alles wat ik van hem vroeg. Als ik zei dat ik alleen wilde slapen, dan ging hij niet in de logeerkamer liggen, maar vroeg of hij in de slaapkamerkast mocht gaan zitten om tenminste mijn adem te kunnen horen. Goed. Hij ging in de kast zitten. De godganse nacht zat hij in de kast. Hij wilde me immers horen ademhalen. En natuurlijk deed hij geen oog dicht. Maar ik merkte dat hij mij op die manier dwong om ook wakker te blijven, want ik was bang dat ik zou kunnen snurken, wat ik bij mijn weten anders nooit doe. Het idee alleen al: hij zit in de kast en hoort me snurken. Hij zorgde er gewoon voor dat ik niet kon slapen, zodat ik me steeds lag af te vragen of ik niet gewoon zou zeggen dat hij in bed moest komen. Maar dat was nou juist wat ik niet wilde. 's Morgens ging hij dan onuitgeslapen naar kantoor, hij was doodop, maar hij ging en bleef tot 's avonds de productieprocessen van bedrijven bestuderen. Ik weet niet wat hij allemaal deed. Het heeft me ook nooit geïnteresseerd. Het belangrijkste was altijd dat er werd bespaard, op mensen, op tijd, of gewoon alleen maar op geld. Op zulke dagen, als hij de nacht ervoor in de kast had gezeten, kwam hij thuis met een karmijnrood, olijfgroen, Pruisisch blauw, puimsteengrijs zijden slipje, of ook met corsages, topjes - ik had in die tijd wel een lingeriewinkel kunnen beginnen - en zei: Pas dit maar eens, waarna hij naar de keuken ging en riep: Renatekindje, waar heb je vanavond trek in?
Het kwam erop neer dat hij wilde dat ik hem strafte. Hij zocht die kwelling bewust op, want hij wist natuurlijk ook wel dat ik niet kon slapen. Dat kon hij door de kastdeur heen horen aan mijn onrustige ademhaling, mijn onderdrukte kuchjes. Ik dacht altijd dat een buik en zelfkwelling niet samengingen. Maar dat klopt niet. Als hij at en proefde, leek hij een verwend kind. Ik had hem wel kunnen slaan. Letterlijk. Ik geloof dat ik hem, wat ik nooit achter mezelf had gezocht, had kunnen slaan. Ik had me in het leer kunnen steken en hem er met de
| |
| |
zweep van langs kunnen geven. Er zat iets kwellends in zijn drang naar genot. Tegelijk zou ik altijd zijn Renatekindje zijn gebleven. Maar toen gebeurde dat met die kakkerlakken, zei ze: ze was uit de gasten-wc gekomen en onder het voorwendsel haar te troosten had Ramm haar meteen op haar behuilde gezicht gezoend, en niet op haar wangen, nee, hij had meteen zijn tong in haar mond gestoken, haar bloes bijna opengescheurd en haar op het bed getrokken, waar hij haar gewoon had overmeesterd, terwijl ze zich zo zwak, zo ellendig voelde. Hij had haar overgehaald, overrompeld, overruled, bepoteld, waarop ze - en dat was haar grootste fout geweest - had toegegeven, gewoon uit zwakte, omdat ze geloofde zichzelf op die manier te kunnen afleiden. Maar opeens dacht ze dat zijn haar naar verbrand hoorn rook. En op dat moment had ze plotseling moeten kokhalzen, ze had over zijn schouders heen gekotst, wat hem echter niet had afgeremd, maar alleen nog wilder gemaakt. Ja, zei ze, echt, hij rook naar verbrand hoorn.
Nu kan ik erom lachen, zei ze, en ze lachte met haar lage stem, maar intussen schudde ze haar hoofd. De volgende morgen - Ramm was al naar kantoor - ben ik opgestaan, heb grondig gedoucht en mijn spullen ingepakt, het was maar één koffer, ik heb alle karmijnrode, Pruisisch blauwe, lindegroene, lichtgrijze slipjes met ruches gepakt, alle bh's en push-ups, ben naar de keuken gegaan, heb de sekslmgerie op de keukentafel gesmeten, de Dijonmosterd er overheen gekieperd, en ook de speciale zoete mosterd voor de witte worsten waar Ramm zo'n liefhebber van was, ik heb de kookplaat mgeschakeld, op drie gedraaid, een tube mayonaise gepakt en in sierlijke mayonaiseletters op het zwartgranieten aanrecht geschreven: Eet smakelijk!
Daarop heb ik even met de houten lepels op het aanrecht geroffeld, ben naar buiten gelopen, heb de deur achter me dichtgeslagen en stond op straat.
Daarna heb ik twee maanden bij mijn moeder in Osnabrück gezeten en later heb ik me van Ramm laten scheiden. Zonder problemen. Maar ik heb dan ook geen alimentatie geëist.
In de cabine ging het licht aan. Het rook naar koffie. Nog even en het ontbijt zou geserveerd worden. Ik schoof het rolgordijntje omhoog en even zaten we zwijgend naast elkaar uit het raampje te kijken. In het oosten was al een lichte streep te zien met daarvoor duidelijk zichtbaar de kromming van de horizon. Daar draaide de aarde zich naar de zon toe. De dunne wolkenslierten ver voor ons glansden al oranje.
| |
| |
Zo, zei ze terwijl ze opstond, tot straks, we zien elkaar in Frankfurt.
Ze was al achter het gordijn van de business class verdwenen toen ik het kussen ontdekte dat ze op de stoel had laten liggen, een handzaam kussentje waar twee kleine linnen handvatten aan waren genaaid. Ik had niet eens gemerkt dat ze het had meegebracht en kon me ook niet herinneren dat ik het in de wachtruimte voor de gate had gezien, in elk geval lag het daar nu te wachten om meegenomen te worden. Ik pakte het kussentje; het was zo licht als een veertje.
|
|