aarde klimt vanuit het gras over kale stenen, over wortels en boomschors. Käthe zegt: Dat zijn bergen, en de stenen zijn rotsen.
Naast de wielen van de auto waaien struiken achter de luchtstroom aan. Uit hun wortels ruist water. De varens drinken en schudden hun kanten weefsel. De auto rijdt over smalle grijze wegen. Die heten haarspeldwegen, zegt Käthe. De wegen raken in de war. Ons dorp ligt diep onder de bergen, zeg ik. Käthe lacht: De bergen staan hier in het gebergte en ons dorp ligt daar in de vlakte, zegt ze.
De witte kilometerpalen kijken mij aan. Vaders halve gezicht staat boven het stuur. Tante pakt vader bij zijn oor.
Van tak naar tak hippen kleine vogels. Ze verdwalen in het bos. Ze krijsen even. Als ze de takken niet aanraken, vliegen ze, trekken hun pootjes tegen hun buik en zwijgen. Ook Käthe weet niet hoe de vogels heten.
Käthe zoekt in de komkommerkist een kleine stekelige komkommer. Ze bijt erin met een spitse mond en spuugt de schillen uit.
De zon valt achter de hoogste berg. De berg wankelt en slokt het licht op. Thuis gaat de zon achter het kerkhof onder, zeg ik. Käthe eet een grote tomaat en zegt: In de bergen wordt het vroeger nacht dan bij ons thuis. Käthe legt haar smalle witte hand op mijn knie. De auto bromt tussen Käthe hand en mijn huid. In de bergen wordt het ook vroeger winter dan bij ons thuis, zeg ik.
De auto snuffelt met groene lampen door de rand van de bossen. De varens strooien hun kanten weefsel de duisternis in. Tante ligt met haar wang tegen de ruit te slapen. De sigaret van vader gloeit boven het stuur.
De nacht vreet de kisten op de auto, vreet de groente in de kisten. De tomaten geuren tussen de bergen sterker dan thuis. Käthe heeft geen armen en geen gezicht. Haar hand strijkt warm over mijn koude knie. Käthe stem zit naast mij en praat vanuit de verte. Ik bijt zwijgend op mijn lippen, om mijn mond niet te verliezen in de nacht.
De auto schokt. Vader doet de groene lampen uit. Hij stapt uit de auto en roept: We zijn er. De auto staat voor een lang huis onder de gloeilamp. Het dak van het huis is net zo zwart als het bos. Tante slaat het portier dicht en duwt vader een nachthemd in zijn hand. Ze wijst met een kromme wijsvinger naar boven naar de duisternis en zegt: Daarboven is het dorp. Ik kijk haar wijsvinger na en zie de maan.
Hier is de watermolen, zegt Käthe. Vader klemt het nachthemd onder zijn arm en geeft tante een sleutel. Tante maakt de groene huis-