| |
| |
| |
De vierde nacht
Charles Lewinsky (Vertaling Elly Schippers)
In de bundel Tien-en-een-nacht vertelt een verlopen hoer, bijgenaamd ‘de prinses’, elke nacht een verhaal aan haar enig overgebleven klant, een kleine crimineel, die ‘de koning’ wordt genoemd. In tegenstelling tot de koning in Duizend-en-een-nacht vindt deze koning het nodig de prinses geregeld te onderbreken. In de vierde nacht vertelt ze hem het volgende verhaal:
De koning had wijn bij het eten gedronken en daarom was hij in een filosofische bui. ‘Waarom luister ik eigenlijk zo graag naar je verhalen?’ vroeg hij.
‘Omdat ze niet waar gebeurd zijn,’ zei de prinses. ‘De werkelijkheid is gratis.’
De koning kneedde zijn buik. Van wijn kreeg hij altijd het zuur. ‘Dus ik betaal je om tegen me te liegen?’
‘Dat is mijn werk.’
‘Onzin! Niet al je klanten willen je verhalen horen.’
‘Wel waar,’ zei de prinses. ‘Het liefst horen ze dit.’ Ze stak haar buik omhoog en begon te kreunen. ‘O, o, o, wat ben je toch een geweldige minnaar.’ En ze hield weer op met kreunen.
‘Dat heb je tegen mij ook wel eens gezegd.’
‘Bij jou meende ik het.’
De koning dacht na en besloot dat hij maar beter kon stoppen met nadenken. ‘Ik hoop dat je voor vandaag een extra mooie leugen hebt bedacht.’
‘Een extra mooi verhaal,’ zei de prinses. ‘Speciaal voor jou. Het gaat zo: In Amerika leefde eens een oude man die een groot bedrijf had. Hij bezat taxi's, bussen en zelfs een paar schepen. Daarmee was hij de machtigste transportondernemer van heel New York. Hij had het bedrijf jaren geleden, nog voor de Grote Oorlog, zelf opgericht. In die tijd was hij als heel jonge vluchteling uit Rusland gekomen. Hij had gedacht dat hij in een land kwam waar het geld voor het oprapen lag, en hij was bereid om te bukken en het te pakken. Toen de veerboot van Ellis Island bij de pier aanlegde, sprak hij geen woord Engels. Het enige werk dat hij kon vinden, was autowasser in een garage.’
| |
| |
‘Weet je wat mijn eerste baantje was?’ vroeg de koning. ‘Ik moest elke dag in alle kranten de overlijdensadvertenties lezen. Als de overledene een man was, stuurden we een pak pornoblaadjes naar zijn adres. Met een rekening. We beweerden dat hij die blaadjes vlak voor zijn dood nog had besteld. Dat vonden de nabestaanden dan zo pijnlijk dat ze meestal betaalden.’
‘Ook niet gek,’ zei de prinses.
‘Misschien had ik in die branche moeten blijven,’ zei de koning peinzend. ‘Niets is zekerder dan de dood.’ Hij was nog steeds zwaar aan het filosoferen.
‘Heb je liever dat mijn verhaal over een begrafenisonderneming gaat?’ vroeg de prinses.
‘Niet nodig,’ zei de koning. ‘Het is al goed. Vertel maar verder.’
‘Nauwelijks had de immigrant een beetje Engels geleerd,’ vervolgde ze, ‘of hij ging weg bij de garage en werd gids op een rondvaartboot die elke dag drie keer om de zuidpunt van Manhattan voer. De Hudson River af en de East River op. En daarna de East River af en de Hudson River op. Hij wist niets van New York, maar hij kocht een plattegrond met beschrijvingen en leerde die uit zijn hoofd. De passagiers hadden weliswaar dezelfde plattegrond op zak, maar wie voor een rondvaart een dollar heeft betaald, wil ook waar voor zijn geld krijgen. Er waren altijd verschillende gidsen aan boord, maar hij was de populairste omdat hij op elke vraag een antwoord had. Van elk markant gebouw wist hij precies te vertellen wie de eigenaar was en wat voor geschiedenis eraan vastzat. Dat kon hij doen omdat hij van de werkelijke geschiedenis geen idee had.’
‘Je bedoelt: hoewel hij geen idee had.’
‘Nee,’ zei de prinses, ‘omdat. Feiten zouden hem maar gestoord hebben. Hij kende de huizen niet, maar de mensen des te beter. Hij observeerde ze en paste zijn antwoorden aan de vragensteller aan. Dat was ook wel nodig als hij iets wilde verdienen. De gidsen werden niet betaald en moesten het hebben van de fooien.
Er stond bijvoorbeeld een villa aan de oever van de East River, een zuurtjeskleurig gedrocht met allerlei tierelantijnen en altijd gesloten vensterluiken. Die villa gaf hij drie keer per dag een nieuwe eigenaar, afhankelijk van het soort mensen dat toevallig aan boord was.
Voor stelletjes op huwelijksreis, waarvoor alles romantisch moest zijn, verzon hij een rijke man van wie de bruid op de dag voor de bruiloft was gestorven. Intussen huisde de man al bijna vijftig jaar helemaal
| |
| |
alleen in de prachtige vertrekken die hij voor hun gemeenschappelijk geluk had mgericht. Hij schuwde het daglicht. De meest noodzakehjke levensmiddelen het hij in een krat voor de deur zetten, dat hij's nachts pas naar binnen haalde. Al tientallen jaren had niemand hem meer te zien gekregen.
Aan mannenclubjes die op hun uitstapje iets wilden beleven, vertelde hij over een kleine, blonde Broadway-zangeres die van een opdringerige aanbidder af wilde en daarom snibbig zei: ‘Oké, ik ga met je naar bed, maar alleen in de slaapkamer van mijn eigen villa.’ Dus liet de dikbuikige, kale man de villa bouwen en toen hij snuivend zijn beloning in ontvangst nam, werd hij getroffen door een beroerte. Dan dronken de mannen lachend hun bier en was een goede fooi gegarandeerd.
Hij vertelde over een Duitse spion en over de maîtresse van de burgemeester. Over een gangsterboss en over een geheimzinnige oosterling. Hij nam zich telkens voor om een keer uit te zoeken van wie de villa nou echt was, maar hij kwam er niet aan toe. Hij had het veel te druk met iets te worden.
Van de gespaarde fooien kocht hij zijn eerste taxi. Zestien uur per dag zat hij achter het stuur. Omdat hij er niet voor terugdeinsde om ook naar wijken te rijden die door andere chauffeurs werden gemeden, duurde het niet lang of hij kon een tweede auto aanschaffen en daarna nog een en nog een. Later kwamen er bussen bij, en van elke reis die hij organiseerde maakte hij zo'n fantastische beschrijving dat zich ook mensen opgaven die eigenlijk liever thuis waren gebleven. Ze wilden de beloofde ervaring niet missen. Hij was ook de eerste die op het idee kwam opkomende jonge acteurs als reisleider in dienst te nemen. Zij schilderden de attracties van het landschap zo overtuigend dat de passagiers niet eens meer uit het raam hoefden te kijken.
Op een gegeven moment - in de jaren vijftig - kocht hij ook de rondvaartboten die nog elke dag met hun lading toeristen rond Manhattan varen. De Hudson River af en de East River op. Hij verhoogde de omzet door voor dezelfde tochten steeds nieuwe onderwerpen te bedenken. Het Manhattan van de rijke en mooie mensen bijvoorbeeld, of het Manhattan van de grote misdadigers. Toen hij echt rijk was, wilde hij ook de villa met de tierelantijnen kopen waar hij in zijn jeugd zoveel verhalen over had verzonnen, maar die was allang gesloopt en vervangen door een kantoorgebouw.
| |
| |
Intussen was hij bijna negentig. Sinds zijn komst uit Rusland had hij geen voet meer buiten de stad gezet.’
‘Ik ben nog nooit in New York geweest,’ zei de koning somber. ‘De wereld is te groot en je komt nergens aan toe.’ Het was een zware rode wijn geweest, die nog steeds nawerkte.
‘Uit de leiding van de zaak,’ vertelde de prinses verder, ‘had de oude heer zich allang teruggetrokken. Dat deed zijn zoon, een vooraanstaand zakenman, die in alle belangrijke commissies zat en lid was van alle nuttige verenigingen. Wie als politicus in New York iets wilde bereiken, zocht zijn steun.’
‘Aan politici heb ik nooit geld uitgegeven,’ zei de koning. ‘Die worden altijd op het verkeerde moment weggestemd.’
‘De zaken liepen goed, want hij vergat nooit wat zijn vader hem had ingeprent. “Wij verkopen geen reizen,” had hij altijd gezegd, “wij verkopen dromen.” Hij hield van zijn vader, omdat die met zijn fantasie zijn kinderjaren had betoverd. Van de weg naar school had hij elke dag een nieuw, spannend avontuur gemaakt: een sluipweg door een jungle vol wilde dieren of een plechtige optocht bij de kroning van een koning. Bij het eten kon er in elke soepterrine een kostbare edelsteen verborgen zitten en de krant, die zijn vader aan tafel altijd las, stond vol met geheimzinnige boodschappen. Je hoefde ze alleen maar te ontcijferen, dan kon je het land voor de gevaarlijkste vijanden behoeden. En na al die avonturen ging je als kleine jongen niet gewoon naar bed, maar je enterde een piratenschip of bestormde een fort in het Wilde Westen. Mooier kon je jeugd helemaal niet zijn.’
‘Mijn vader was een klootzak,’ zei de koning.
‘Was het zo erg?’ vroeg de prinses.
‘Erger nog,’ zei de koning. ‘Ik heb hem nooit leren kennen.’ Zijn filosofische bui was overgedreven, alleen het zuur was gebleven. ‘Vertel verder,’ zei hij. ‘Ik heb afleiding nodig.’
‘Met genoegen,’ zei de prinses. ‘De zoon zocht zijn vader elke dag op en vertelde hem alles wat er op de zaak was gebeurd. Tot voor kort had de oude man hem altijd nog een advies gegeven of toch tenminste instemmend geknikt of sceptisch zijn hoofd geschud. Maar als zijn zoon hem nu iets wilde laten zien, de catalogus met de modernste touringcars of de tekeningen van een nieuwe bar op een van de schepen, dan schoof hij de toegestoken papieren weg en zei: ‘Dat interesseert
| |
| |
me allemaal niet meer.’ Urenlang zat hij daar maar te zitten, met zijn kin op de kruk van zijn wandelstok.
Zijn zoon maakte zich zorgen om hem en besloot dat er voortaan altijd een verpleegster in huis moest zijn. Hij schakelde een bureau in dat hem betrouwbare, ervaren vrouwen in gesteven uniformen stuurde. Ze zetten thee en losten kruiswoordraadsels op. Als ze de oude man met babbelpraatjes probeerden bezig te houden, wilde hij daar niets van weten. Tegen zijn zoon zei hij: ‘Ik heb geen gezelschap nodig. Ik heb helemaal niets meer nodig.’
De koning sloeg met zijn vlakke hand op zijn zere buik. ‘Je hebt weer eens een leuk verhaal bedacht,’ bromde hij. ‘Een oude man, die zich nergens meer voor interesseert. Reuzeleuk.’
‘Het blijft niet zo,’ zei de prinses.
‘Dat is te hopen,’ zei de koning.
‘Toen de zoon weer een keer op bezoek kwam, hoorde hij zijn vader al in de gang lachen, zo hartelijk als hij hem in geen maanden had horen lachen. Hij ging naar binnen en wilde hem begroeten, maar de oude man legde een vinger op zijn lippen en schudde zijn hoofd.
De verpleegster van die dag was heel jong en droeg ook geen verpleegstersuniform zoals haar collega's. Ze was gekleed als een jong meisje dat haar studie achter de balie van een hamburger- of pizzatent verdient. Met gekruiste benen zat ze op de grond en maakte het verhaal af waar de oude man zo om had moeten lachen: ‘De tovenaar zei zijn spreuk op,’ zei ze, ‘en de vonken spatten van zijn toverstaf. Maar omdat hij artritis had en zijn arm niet goed meer kon bewegen, wees hij naar de verkeerde plek en veranderde hij niet de hoop uien in goud, maar de neus van de tsaar.’
De oude man grinnikte. ‘Ze vertelt me sprookjes,’ zei hij.
‘Door een gouden neus kun je niet ademhalen en daarom viel de tsaar dood neer, waarop het volk in juichen uitbarstte. Hij had zijn onderdanen geteisterd met belasting en heffingen en daarom vonden de mensen dat hij die gouden neus had verdiend.’
‘Russische sprookjes,’ zei de man.
‘Zijn opvolger besteeg met veel pracht en praal de troon en drie dagen lang vloeide de beste wodka uit alle fonteinen in het land. Maar de gouden neus ligt nog altijd in een schatkist in het Kremlin.’
‘Zo,’ zei de jonge vrouw terwijl ze opstond. ‘U hebt bezoek, dus ik kan wel gaan.’
‘Jammer,’ zei de oude man.
| |
| |
‘Heeft het bureau u gestuurd?’ vroeg zijn zoon.
‘Niet direct. Eigenlijk had mijn moeder hier vandaag moeten zijn. Maar die is wakker geworden met vreselijke spit, daarom ben ik voor haar ingevallen. Ik studeer, maar nu is er geen college.’
‘Waar kent u die Russische sprookjes van?’
‘Ik ken geen Russische sprookjes,’ zei de jonge vrouw, ‘maar die kun je bedenken.’
‘Zoals jij,’ zei de koning.
‘Zo ongeveer,’ zei de prinses. ‘Bij de oude man waren de sprookjes zo in de smaak gevallen dat hij erop stond dat de studente de volgende dag terugkwam en de daaropvolgende ook. Haar gezelschap leek hem goed te doen. Daarom nam zijn zoon haar met plezier in dienst en betaalde haar zelfs meer dan de verpleegsters van het bureau. Haar kwam het baantje ook goed uit. Ze had al lang naar een mogelijkheid gezocht om wat bij te verdienen.
Een paar weken ging alles goed. Ze vertelde de oude man verhalen uit een verzonnen Rusland en maakte hem daarmee aan het lachen. Soms ook aan het huilen, maar het waren aangename tranen. Net als in de bioscoop wanneer het happy end je te machtig wordt.’
‘Naar die ongein kijk ik nooit,’ zei de koning. En hij voegde er schamper aan toe: ‘Sprookjes.’
‘Russische sprookjes,’ zei de prinses. ‘Er kwamen popes, bojaren en kozakken in voor, de kerken hadden uivormige koepels en de bossen zaten vol met paddenstoelen. Het Rusland dat hij indertijd had verlaten, was heel anders geweest en toch werd de oude man aan zijn jeugd herinnerd, een veel gelukkiger jeugd dan hij in werkelijkheid had gehad.
Op een dag - hij wilde net bij zijn vader op bezoek gaan - kwam de zoon voor het huis tot zijn verrassing een notaris tegen die hij kende van tal van zakelijke afspraken.
‘Ik had eigenlijk verwacht dat u er wel bij zou zijn,’ zei de notaris.
‘Waarbij?’
‘U bent toch zeker wel op de hoogte,’ zei de notaris. ‘Uw vader heeft zijn testament veranderd.’
‘Zoiets had ik wel verwacht,’ zei de koning zelfvoldaan. ‘De jonge vrouw was natuurlijk een erfenisjaagster en die oude sukkel had zijn hele vermogen aan haar vermaakt.’
‘Zover ging hij niet,’ zei de prinses. Maar hij wilde haar studie betalen en nog iets meer dan dat. Voor zijn zoon was dat een groot
| |
| |
probleem. Niet vanwege het bedrag. Dat was makkelijk op te brengen. Maar als je aan zoiets begint, is het hek van de dam...’
‘Zeg dat wel,’ zei de koning.
‘... en wie weet wat zijn vader nog allemaal zou ondertekenen. Hij probeerde met hem te praten, maar de oude man reageerde koppig en zei dat hij niet onder curatele stond, dat het bedrijf en het hele vermogen nog altijd van hem waren en dat hij ermee kon doen wat hij wilde.’
‘Ja, als ze oud worden, worden ze dwars,’ zei de koning. Ondanks het zuur sloeg hij weer aan het filosoferen. ‘Alleen als je geluk hebt, zijn ze voor die tijd al dood.’
‘Als je geluk hebt,’ herhaalde de prinses.
‘Heeft hij een handje geholpen?’
‘Nee,’ zei de prinses. ‘Hij hield immers van zijn vader. Hij deed alleen wat hij moest doen om zijn erfenis veilig te stellen. Hij ontsloeg de studente. Op staande voet. Tegen zijn vader zei hij dat ze zelf had opgezegd omdat ze zich op het nieuwe studiejaar moest voorbereiden. Nu kwamen de degelijke vrouwen in de gesteven uniformen weer om de oude man te verzorgen. Ze probeerden een praatje met hem te maken, maar hij weigerde zelfs maar naar ze te luisteren.
Vanaf die dag ging het snel bergafwaarts met hem. Toen hij de tekeningen van een heel nieuwe plezierboot moest bekijken, iets wat hem vroeger hevig geïnteresseerd zou hebben, draaide hij niet eens zijn hoofd om. ‘Ik zie niets meer,’ zei hij. ‘Ik ben blind.’ Zijn zoon nam hem mee naar de duurste specialisten, maar niemand kon iets ontdekken. ‘Zijn ogen zijn helemaal gezond,’ zeiden ze, ‘dat zie je niet vaak op die leeftijd.’ Maar de oude man stootte steeds vaker zijn theeglas om of struikelde over drempels. De verpleegsters tilden hem weer op en zetten nieuwe thee. Ze knikten dan veelzeggend en zeiden dat het niet de eerste keer was dat ze zoiets meemaakten.
Zijn zoon wilde hem naar de duurste kliniek sturen, maar de oude man weigerde. ‘Als ik me ergens laat behandelen,’ zei hij, ‘dan in Rusland. In Moskou heb je de beste artsen. En trouwens, ik wil mijn vaderland nog een keer zien voor ik sterf.’
‘Ik dacht dat je niets meer zag,’ zei zijn zoon.
‘Misschien word ik daar weer beter,’ zei de oude man.
‘Gewoon seniel,’ zei de koning.
Algauw praatte de oude man alleen nog over die reis die hij zich elke dag gedetailleerder voorstelde. Een vliegtuig kwam niet in aan- | |
| |
merking, alleen een schip. Net zoals hij meer dan zeventig jaar geleden was gekomen, toen hij in Sint-Petersburg naar het tussendek was afgedaald en het pas weer had verlaten toen ze het Vrijheidsbeeld naderden. Je kon hem honderd keer uitleggen dat er geen passagiersschepen meer waren, zeker niet op die route, maar hij was niet van zijn plan af te brengen. ‘Schepen zijn er altijd,’ zei hij. Als hij werd tegengesproken, wond hij zich op, soms zo erg dat gevreesd moest worden voor een hartaanval.’
‘Dat zou een oplossing geweest zijn,’ zei de koning.
‘Maar niet de oplossing die zijn zoon wenste,’ zei de prinses. ‘Hij sprak met de artsen en die zeiden dat als een oude man zich zoiets onmogelijks in het hoofd zette - en zeker iemand die niets meer zag, ook al waren zijn ogen volkomen in orde - dat alleen kon betekenen dat het einde naderde. Dan kon de medische wetenschap niet meer genezen, maar alleen nog verzachten. Gelukkig waren er medicijnen die in zulke situaties al vaak goede diensten hadden bewezen. De patiënten werden daar rustig en vredig van, zeiden de artsen, en op een gegeven moment bliezen ze hun laatste adem uit zonder zich nog geplaagd te hebben met fantasieën.’
‘En zonder hun testament nog een keer veranderd te hebben,’ zei de koning.
‘Ook dat zou de zoon intussen koud hebben gelaten,’ zei de prinses. ‘Hij maakte zelfs een rit van drie volle uren naar de universiteit waar de studente zich had ingeschreven en vroeg of ze terug wilde komen om zijn vader weer Russische sprookjes te vertellen. Ze liet hem de toestand van de oude man beschrijven en bedankte toen voor de eer. De tijd voor sprookjes was waarschijnlijk voorbij, zei ze. Maar ze had een beter idee. Een veel en veel beter idee.’
‘Komt nu het leuke deel van het verhaal?’ vroeg de koning.
‘Nu komt het slot,’ zei de prinses. ‘Toen de zoon zijn vader weer eens opzocht, zei hij tegen hem: “Er varen dan wel niet veel schepen meer naar Rusland, maar ik heb er toch een voor je gevonden.”
“Daar heb je anders lang over gedaan,” zei zijn vader.
“Het vertrekt morgen al,” zei de zoon. “We moeten je koffers gaan pakken.”
De oude man hield vol dat hij niet veel nodig had. “Alleen een kleine tas,” zei hij. “Meer had ik toen ook niet bij me.”
“Deze keer zul je niet op het tussendek reizen,” zei zijn zoon, “samen
| |
| |
met honderd anderen, hangmat aan hangmat. Je krijgt een eersteklas hut en een eigen steward, die je alles brengt wat je nodig hebt.”
“Dat interesseert me niet,” zei de oude man. “Zolang het maar een schip is.”
“Hij zal warme vleesbouillon serveren, elke morgen en elke middag als je lekker aan dek in je ligstoel ligt.”
“Dek of geen dek,” zei zijn vader. “Als je niets meer ziet, doet het uitzicht er niet toe.”
“Ik kom je halen en breng je naar de haven.”
“Ik kan ook een taxi nemen,” zei de oude man. “Ze zijn toch allemaal van mij.”
De volgende ochtend vertelde de verpleegster dat haar patiënt een onrustige nacht had gehad. Hij had in zijn slaap steeds weer gepraat, in een taal die ze niet kende. “Zou het Russisch geweest kunnen zijn?” vroeg de zoon. Ja, het kon volgens haar heel goed Russisch geweest zijn.
De reistas was gepakt en ze gingen op weg. Nog voor ze het eind van de Tweeënveertigste straat hadden bereikt, rook de oude man het water.’
‘Hoezo ben jij bekend in New York?’ vroeg de koning.
‘In mijn werk heb je veel vakantie nodig.’
‘Dat begrijp ik niet,’ zei de koning. ‘Jij ligt toch de hele tijd maar in bed.’
‘Ze kwamen bij de pier,’ vertelde de prinses verder, ‘en de oude man steunde zwaar op de arm van zijn zoon. “Ligt het schip gereed?” vroeg hij.
“Alles is gereed,” zei zijn zoon en ze gingen aan boord.’
‘En is het schip echt naar Rusland gevaren?’
‘Natuurlijk niet,’ zei de prinses. ‘Zulke schepen bestaan allang niet meer. Het was een van zijn eigen rondvaartboten. De volgende dagen voer het steeds weer de Hudson af en de East River op en daarna de East River af en de Hudson op. Steeds dezelfde route. Overdag zat de oude man in zijn rieten stoel bij de reling. De steward trok de deken over zijn benen recht en bracht hem warme vleesbouillon. Het was geen echte steward, maar de man die anders op de boot hotdogs verkocht. Hij droeg ook geen wit colbertje. Maar als de oude man vroeg: “Zijn we al bijna in Rusland?”, dan wist hij wat hij moest antwoorden. “Naar Rusland is het nog heel ver.”
's Avonds was er altijd een groot diner, hoewel de oude man maar
| |
| |
heel weinig meer at. Maar als je eerste klas de oceaan oversteekt, horen daar grote diners bij. In het glazen hokje waar anders de toeristen voor de regen schuilden, hadden ze een tafel voor hem neergezet. Onder het eten had hij de lichtjes van Manhattan kunnen zien, maar hij zag immers niets meer. Het souvenirwinkeltje hadden ze ook leeggehaald en er een hut van gemaakt voor hem. Aan de muur hingen nog de prijslijsten voor de sneeuwbollen met het Empire State Building en de T-shirts met het Vrijheidsbeeld, maar hij was toch blind. Als ze hem voor het eten zijn bestek in de hand drukten of hem naderhand naar bed brachten, vroeg hij telkens: “Zijn we al bijna in Rusland?” En dan antwoordden ze: “Naar Rusland is het nog heel ver.”
Pas als hij in slaap was gevallen - de artsen hadden een middel voorgeschreven dat zijn slaap diep en droomloos maakte -, legde het schip aan. Er werd getankt en ze namen verse levensmiddelen aan boord. Als hij wakker werd, waren ze allang weer op volle zee, onderweg naar Rusland. Steeds de Hudson af en de East River op, de East River af en de Hudson op. De route voerde hen langs alle gebouwen waar hij als jonge reisleider verhalen over had verzonnen, ook langs het kantoorgebouw dat ooit een villa met allerlei tierelantijnen was geweest. Ze vertelden hem over reusachtige olietankers die aan de horizon voorbijvoeren, over spelende dolfijnen en één keer over een ijsberg. Dan knikte hij, alsof hij niets anders had verwacht, en vroeg: “Zijn we al bijna in Rusland?”
Algauw liet hij zijn vleesbouillon staan en nadat hij ook bij het galadiner zijn eten niet meer had aangeraakt, kwam zijn zoon 's nachts aan boord. Hij wachtte tot zijn vader de volgende morgen weer in zijn rieten stoel zat en de bekende vraag stelde. Toen knikte hij naar de onechte steward en die antwoordde: “Ja, nu zijn we in Rusland.”
De oude man glimlachte tevreden. Omdat hij met zijn hoofd op de knop van zijn wandelstok steunde, merkten ze niet meteen dat hij gestorven was.’
‘Je verhaal gaat niet op,’ zei de koning. ‘Hij was dan misschien wel blind, maar toch niet doof. Hij moet toch al die andere schepen hebben gehoord en de auto's onder de bruggen en de vliegtuigen.’
‘Dat kan best,’ zei de prinses. ‘Maar wilde hij die wel horen?’
De koning zweeg lang. Daarna sloeg hij met zijn hand op zijn blote buik. ‘Haal een glas water voor me,’ zei hij. ‘Ik heb het zuur.’
|
|