Hij voelde hun stomverbaasde blikken in zijn rug.
‘Het is waar,’ hoorde hij Vera zeggen toen hij al in de keuken stond, ‘fricandeau blijft zelfs in de koelkast maar een dag of twee goed. Net als rollade of rosbief. En lever natuurlijk, dat is ook snel weg.’
Victor opende de deur van de koelkast. Hij wreef het cellofaan zo goed mogelijk terug over het bakje en de rand en zette het in de koelkast. Voor zijn neus ontwaarde hij een potje mosterd (wat deed dat in de koelkast?) en de blikjes bier die zijn moeder speciaal voor hem door de thuishulp liet halen.
Even voelde hij de neiging zijn hoofd in die koele, zachtgeel licht uitstralende ruimte te steken; clusters van kleine zwarte vlekjes zweefden door zijn blikveld. Hij ademde de koele lucht van het apparaat in, rook vaag iets zuurs.
‘Wat doe je daar toch?’ zei moeder nu vanachter de muur. Haar oude, bevende stem verried een mengeling van bezorgdheid en haast seniele achterdocht.
‘Kom er toch eens gezellig bij,’ deed Vera een duit in het zakje. Zij zat daar ook maar, alleen bij een schoonmoeder die ze niet eens mocht.
‘Volgens een Schotse legende maak je nooit een vergissing in de liefde als je de Groene Straal hebt gezien,’ zei Victor tegen drie op elkaar gestapelde opwarmmaaltijden; moeder lustte nu eenmaal die troep van Tafeltje Dekje niet.
‘Wat zegt-ie nou, wat zegt-ie toch?’ Moeder weer, met de uit oeroude tijden bekende, klimmende nervositeit.
‘Victor verveelt zich,’ zei Vera. Het moederlijke, neerbuigende toontje met onmiskenbaar een haast vunze slaapkamerondertoon. Zou moeder die vibratie ook op vangen? Hoe doof en halfblind ook, ze verstond en begreep elke insinuatie en nuance, en las feilloos iedere floers die over een gezicht trok. ‘Hij speelt verstoppertje,’ vervolgde Vera. ‘Kom maar tevoorschijn, Victor, waar ben je dan?’
Victor rechtte zijn rug en sloot de koelkastdeur.
‘At World's End,’ zei hij.