om de oren geslagen. Zelfs door collega's. ‘Dit is voor de kruk, eh... Karl.’ Niet alleen lijders aan het syndroom van Gille de la Tourette kunnen ongepaste uitingen niet achter hun kiezen houden.
Een eindexamenklas heeft de eer. Rillend bedachtzaam neem ik mijn pen op, tot het bedenkelijke dieptepunt dat mijn gemoed mij aangeeft om hem, zonder moment van stilte, los te laten. Een valbijl in slow motion. Het suizen klinkt alleen in mijn oren. De pen stuitert droog op proefwerkpapier. Een reusachtige inktpot, een wereldbol die uit elkaar spat en alles zwart maakt voor mijn ogen.
De teerling.
Ik zie niets, niemand meer zitten.
Alle ellendige leerlingen zijn opgestaan en buurten bij elkaar, of hangen uit het raam, zwaaiend naar andere ellendige leerlingen in andere op hun grondvesten trillende lokalen.
Terwijl men duwend en trekkend het lokaal begint te verlaten, probeer ook ik mijn lijf tot opstaan te bewegen, als het zicht weer meer dan een halve nieter is. Er blijkt meer voor nodig. Iets moet mij helpen deze afgang te volbrengen. De hogere hand in mijn kraag, de verheffende schop onder mijn kont.
Ze laten me achter als een stuk gereedschap. Klaar voor misbruik, de volgende dag. Een volkomen leeg gegraaide en in elkaar geklapte familiezak chips, zo zit ik met mijn hoofd op mijn armen, in een lokaal dat nooit meer ‘mijn’ lokaal zal zijn.
Weglopen uit een rumoerige klas kan iedereen zich nog voorstellen, maar weggevoerd worden uit een verlaten lokaal, waar de stampende kudde je smadelijk onder de voet heeft gelopen en al vele lesminuten lang aan de horizon verdwenen is, verheft de ontluistering tot de zoveelste machteloosheid.
Mijn naaste collega is het die de handen uit mijn mouwen haalt en de benen weer onder mij schroeft. Hij is toch maar even komen kijken wat het kabaal te betekenen had dat zo heel anders klonk dan het gebruikelijke.
‘Heb je ze al laten gaan?’
Er klinkt echter geen verbazing in zijn stem.
Ik knik alleen en zet de eerste stap in de rest van mijn leven.