| |
| |
| |
Uit: Rijmkroniek des Vaderlands, deel 3
Jean Pierre Rawie & Driek van Wissen
Willem-Alexander vertelt zijn dochtertjes voor het slapen gaan wat hij allemaal nog weet van de vaderlandse geschiedenis.
Als er een nieuwe tijd begint
Worden de bakens weer verzet;
Gehoorzaamt de geschiedenis
Van Olim tot Sint Juttemis.
Bleek ook toen mét de Franse tijd
Het Franse leger hier verdween.
Na Willem Vijf kwam Willem Een -
Daar kijk je zeker wel van op.
Laat mij dat in een notendop
Om kort te gaan aan jou verklaren.
Toen Willem Vijf zijn levensjaren
Ten slotte met zijn dood besloot
Was Willem Frederik al groot,
Zijn derde zoon, die Erfprins heette
Als nieuwe schakel in de keten
Je denkt: na Willem Een, Twee, Drie
En Vier en Vijf komt Willem Zes,
Dat leer je op de rekenles.
Maar deze Willem Frederik
Was net zo eigenwijs als ik:
Hij wilde liever koning zijn
Met scepter, kroon en hermelijn,
Een vader voor zijn onderdanen
Die niet alsmaar door staatsorganen
In doen en laten wordt beknot
En slechts verantwoording aan God
| |
| |
En verder niemand is verschuldigd.
Hij werd als koning ingehuldigd
Nadat hij eerst uit Engeland
In Scheveningen op het strand
Met veel bombarie was ontvangen.
Op zijn uitdrukkelijk verlangen
Kwam er een machtig kroningsfeest
Dat nog veel mooier was geweest
Als men een echte kroon van goud
Gehad had en niet een van hout,
Al was er niemand die dat zag
Toen hij die eerste Koningsdag
Als vorst op het balkon verscheen.
En daarom heet hij Willem Een.
Willem de Eerste was de eerste
Die als verlichte heerser heerste
Over het Noorden en het Zuiden,
Wat hij uiteindelijk verbruide
Zodat hij ook de laatste was,
Maar dat vertel ik later pas
's Lands eerste echte soeverein
Was vooruitstrevend en voortvarend
En had daarbij een opzienbarend
Talent voor rekenen en taal:
In Frans en Duits en non-verbaal
Kon hij zich ongedwongen uiten.
Hij kende Adam Smith van buiten
Wiens Wealth of Nations dag en nacht
Door hem ter sprake werd gebracht,
Wat niet in dank werd afgenomen
Door zijn gezin, maar economen
Waren verbijsterd en vol lof.
Waar het de koopmansgeest betrof
Was hij een Hollander pur sang:
De Duitse mark, de Franse franc,
| |
| |
De roebel en het Britse pond
En welke munt ook maar bestond
Op de destijds bekende aarde,
Daarvan wist hij de wisselwaarde
En hoe je ermee winst kon maken.
Zo deed de koning goede zaken
In Neêrlands Handel-Maatschappij
En bovendien verdiende hij
Niet misselijke kapitalen
Te Brussel bij de Generale,
Terwijl hij, met haast niets begonnen,
Ook flink wat garen heeft gesponnen
Bij waterweg- en wegenbouw.
Ja, deze voorvader van jou
Heeft veel diepgravend werk verricht
Van Groningen tot aan Maastricht,
Al heeft hij zich bij elk project
Slim rekenkundig ingedekt
Door, mocht de onderneming slagen,
Zijn welverdiende deel te vragen
En werd de hele zaak een flop,
Dan draaide daar de staat voor op.
In veel van wat hij deed en zei
Herken ik vaak heel veel van mij,
Want heel veel deed hij net als ik.
Als blijk van zijn moderne blik
Noem ik zijn oog voor industrie
En nijverheid. En ook was ie
Avant la lettre reeds bekend
Met land- en watermanagement,
Iets waar ik ook van wakker lig.
Daarnaast bekommerde hij zich
Over het lot der minbedeelden,
Want bij wie zoals wij in weelde
En adellijke voorspoed baden
Dringt zich de drang tot goede daden
Vanzelf als vanzelfsprekend op:
| |
| |
Jan met de pet was arm als Job
En liep in lompen en was ziek
En Willem vond het niet zo chic
Een volk van bedelaars te leiden;
Dus om de armoe te bestrijden
Deed hij veel aan weldadigheid.
Ook hierin was de vorst zijn tijd
Vooruit! Als vooruitstrevend mens
Verwierf hij gronden op de grens
Van Overijssel en van Drenthe:
Als God het wou, Deo volente,
Kon men daar kampementen bouwen
Waarin die armen met hun vrouwen
En hun armlastig nageslacht
Gratis bijeen werden gebracht
Om graaf- en grondwerk te verrichten
Zodat de fraaie stadsgezichten
Niet meer door hen werden ontsierd.
Door Willem gul gefinancierd
Van Nederlands belastingcenten
Kreeg men daar op de grens van Drenthe
Het uitzicht op een nieuwe start.
De vorst had een ruimhartig hart!
Maar wie te dom was en niet doorhad
Hoe goed hij het wel met hem voorhad
Werd met proportioneel geweld
Zijns ondanks op transport gesteld
Door 's konings dappere gendarmen.
Zodoende hadden zelfs de armen
Het onder Koning Willem goed:
Tot huiselijke, bonafide,
Godvruchtig angehauchte lieden,
Tot nuchtere geheelonthouders
En verantwoordelijke ouders,
Waren zij dankbaar voor hun lot,
Hun goede koning en hun God.
En zo schreed de beschaving voort
| |
| |
In Frederiks- en Willemsoord.
De Rijmkroniek des Vaderlands
Kende al menig hoogtepunt
Waar je de les uit leren kunt
Hoe je het later niet moet doen,
Maar zo bijzonder bont als toen
De Belgen het hebben gemaakt,
Waardoor ze ons zijn kwijtgeraakt
En nu als Vlamingen en Walen
Elkaar verwensen in twee talen,
Is werkelijk te zot voor woorden.
De koning was zowel het Noorden
Alsook het Zuiden welgezind:
Onder zijn zegenrijk bewind
En bij zijn gratie en zijn gunst
Gedijden wetenschap en kunst,
De handel en de nijverheid,
En dankzij Zijne Majesteit
Werd Brussel een soort klein Den Haag.
De meeste Belgen wilden graag
Voor nieuwe Nederlanders doorgaan
En lieten zich er zelfs op voorstaan
Dat zij de taal het beste spraken
En minder fouten zouden maken
Tijdens het Nationaal Dictee.
Ook hadden zij in elk café
Daarginds beneden de rivieren
Veel meer en smakelijker bieren,
Zo pochten zij; neem Kriek Lambic
Of Palten, Koninck, Liefmans Kriek
Of Extra-Moortgat of Orval
Of Pieter Pauwel of Christal
Of Hoegaerts Wit, voor elk wat wils,
Ja, elke Belg was een prins pils.
Ondanks die koddige benaming
Blijkt hier wel uit dat elke Vlaming
| |
| |
Dankzij zijn drang naar gerstenat
Een Nederlandse inborst had
En Hollandser dan Hollands was.
Zij hieven dan ook blij het glas
Zich uitsprak voor het staatsverband
Dat Noord en Zuid tezamenbond.
Er werd gestemd. De koning vond
Een nieuw systeem van tellen uit
Waarvan de naam nog altijd luidt:
De Nederlandse rekenkunde.
Daar hij elkeen het zijne gunde
Telde hij elke stem voor één
Van wie ter stembus ging, alleen
De stille stemmen van degenen
Die op hun oproep niet verschenen
Telde hij als instemmend mee.
Wie zwijgt, stemt toe, was het idee.
De vorst was dan ook blij verrast,
Goedgehumeurd en enthousiast
Over het stembusresultaat.
Helaas, van Kortrijk tot Brasschaat,
Van Büllingen tot aan De Panne,
Werden de eens zo hooggespannen
Verwachtingen niet waargemaakt.
De Belgen waren lichtgeraakt
En snel gebelgd door kleinigheden
En wat de Noorderlingen deden
Was in hun ogen altijd fout,
Al had de koning welbeschouwd
Alleen het beste met hen voor,
Maar ja, dat hadden ze niet door
Omdat het hun aan brein ontbrak.
En wat hen boven alles stak
Was de vanouds bestaande kloof
Tussen het Roomse bijgeloof
En de hervormde ware leer;
| |
| |
Zij zagen meer in bisschop Bär
Dan in de dominees Ter Linden.
En wat hun nog het minste zinde
Was dat hun hele santenkraam
(Net zoals nu hier de Islam)
Als minderwaardig werd ervaren.
Zo kwam het dat na vijftien jaren
De landkaart van het koninkrijk,
Althans bezuiden de Moerdijk,
Domweg in tweeën is gescheurd.
Want weet je wat er is gebeurd?
In Brussel liep het schorem na
(Waarin opstandig zaad gezaaid
En luidkeels oproer werd gekraaid)
Zomaar de straat op. En het tuig
Ging met gesakker en gejuich
Zich aan misplaatst geweld te buiten:
Gestenigd sneuvelden de ruiten
Van alle overheidsgebouwen,
Maar daarmee hadden de rabauwen
Hun eigen glazen ingegooid,
Want weldra - beter laat dan nooit -
Rukten de ordetroepen uit.
Voor elke ingegooide ruit
Schoten zij als gerechte straf
Een halve oproerkraaier af.
Maar ach, deze politionele
Actie hielp enkel maar ten dele
Omdat de opstand overwoei
Naar Namen, Bergen, Luik en Hoei,
Om van Verviers en Harelbeke
En Duffel nog maar niet te spreken;
Het land richtte zichzelf te gronde.
Het is natuurlijk eeuwig zonde
Dat België in opstand kwam,
| |
| |
Maar ja, het hek was van de dam,
Er vielen alsmaar steeds meer doden
En dus was ingrijpen geboden,
Dat zag de koning ook wel in.
Vandaar dat hij met tegenzin
Zijn legermacht heeft opgedragen
Een veldtocht van hooguit tien dagen
In Belgenland te ondernemen,
Waarna, zo dacht hij, de problemen
Meteen zouden zijn opgelost.
De koning, op zijn Haagse post,
Ging zelf niet met zijn troepen mee:
De erfprins (later Willem II)
Leidde het leger in het veld,
Omdat hij immers al als held
Had naam gemaakt bij Quatre-Bras.
Plus royaliste que le roi
Was hij het die de Franse troepen
Een krachtig halt had toegeroepen.
(Dit komt uit onverdachte bron:
Vermeldde dit in zijn memoires.
Dus daaruit blijkt wel dat het waar is,
Als hij het zegt, dan is dat zo.)
Ook in de slag bij Waterloo
Heeft Willem zich als held gedragen;
Dat daar de Fransen zijn verslagen
Is dunkt mij voor het leeuwendeel
Aan hem te danken. Officieel
Schrijft men dat toe aan Wellington,
Maar het was Willem die daar won
En die voor land- en bondgenoten
Zijn blauwe bloed daar heeft vergoten.
Zijn schouder raakte geblesseerd,
Waarom men hem als held vereert
Van Quatre-Bras en Waterloo.
Daarom neem ik nog steeds (chapeau!)
Mijn petje af voor Willem II!
| |
| |
Nu poog ik weer (je maintiendrai)
Om mijn verhaallijn hand te haven.
Met toewijding en overgave
Kwam gans het volk in het geweer
Opdat prins Willem ook dit keer
Zou overwinnen in de strijd.
Zelfs de Studentenweerbaarheid
Uit Utrecht, Groningen en Leiden
Trok onder luid gezang ten strijde
Van ‘O, wat zijn die Belgen dom!’,
Met vliegend vaandel, slaande trom
En met hun ransel vol met rum
Aanvankelijk leek deze veldtocht
(Waarin de prins weer als een held vocht)
Voor Jan Soldaat en Cor Student
Gewoon een fluitje van een cent:
Zo kon men zomaar Zondereigen
Zonder geweld in handen krijgen,
In Diest en Geel en verderop
Kregen de Belgen lelijk klop
En haast was heel het land weer één
Na nog een laatste handgemeen,
Maar door de inmenging der Fransen
Keerden opeens de oorlogskansen.
Ja, dat het in het honderd liep
Lag louter aan Louis-Philippe,
Die zijn maar pas bestegen troon
Door buitensporig machtsvertoon
Een breder draagvlak wou verlenen.
De mortuis nil nisi bene,
Maar het moet niettemin gezegd
Dat deze koning niks geen recht
Had om ons bazig dwars te bomen!
Hij wilde tussenbeide komen
En koos als Fransman arrogant
De Belgische verkeerde kant.
| |
| |
Zo raakten wij, de prins ten spijt,
De helft van onze natie kwijt
En stortte buitenlandse druk
De Belgen in het ongeluk,
Want tot op heden zitten die
Nog met de Duitse dynastie
Von Sachsen-Coburg opgescheept
Waarmee geen echte Belg echt dweept,
Er eventjes van uitgegaan
Dat echte Belgen echt bestaan.
Zo werd de tweewording een feit
En raakte België ons kwijt
En zit met de gebakken peren.
Hier kun je nu de les uit leren
Als Nederlands vorstin in spe
Dat één soms veel meer is dan twee
En dat voor wie niet schizofreen is
Twee halven samen nog geen één is.
Toch werd het Zuiden zonder reden
Wreed van het Noorden afgesneden,
Maar niet het snijden deed zo'n pijn
Als wel het afgesneden zijn:
Nog altijd schrijnt de oude wond
Die door die opstand toen ontstond.
|
|