Het had hem zelfvertrouwen gegeven, en kracht natuurlijk, al was daar niet veel meer van over. Hij zweet nu vaker in de keuken dan in de gym.
Hij wandelt langs vaste klanten, knikt routineus links en rechts. ‘Lekker aan 't beuken in de ijzerkeuken?!’ roept hij tegen niemand in het bijzonder. ‘Dat tempo moet hoger, mensen!’
Er wordt gelachen.
‘Een, twee, d'r tegenaan!’ gilt hij nog als hij de deur van de studio opent. De geur slaat hem in het gezicht: vanille, schuimpjes en snoep. Zoet en lieflijk. Hij speurt de ruimte af naar Tilly, maar zijn blik blijft hangen in een wolk van tule. Voor hem deint een mozaïek van sierlijke armpjes, fragiele nekjes en stram gestrekte beentjes, het peuterballet. Zijn machobrul heeft hun wereld verstoord.
Met grote, ronde ogen kijken ze hem aan. Eén van hen begint zelfs te huilen; een ander kind roept om de juf. Ze staan afwachtend tegenover elkaar: hij en de roze meisjes. Nooit eerder heeft hij zich zo misplaatst gevoeld, één brok testosteron, onuitgenodigd en luidruchtig. Hij voelt zich schuldig, of beter, niet onschuldig. Aan hem kleeft de smet van het leven, van lijden en dood.
Dan klinkt muziek, simpel, stompzinnig. ‘I'm a barbie girl, in a barbie world.’ De meisjes ontspannen. Tilly komt achter het gordijn vandaan, haar ronde, zachte lijf in een paars trainingspak, het haar los over haar schouders. Ze heeft een cd-hoesje in haar hand en loopt bezorgd op hem af. Hij ruikt haar geur, zoet met een zweempje oud zweet, vertrouwd.
‘Til...’ Zijn stem klinkt alsof een vreemde aan het woord is. Snel werpt hij een blik in de spiegel. Hij staat er; hij praat.
‘Ik wil even weg. Kun jij de bar zo...?’
Zijn stem breekt, hij eindigt de zin geluidloos. Dan komt er een snik uit zijn keel, hoog en hees. Hij staat stil om het geluid te verwerken. In geen jaren heeft hij gehuild. Tilly kijkt hem bezorgd aan, pakt zijn hand.
‘Is goed,’ zegt ze. ‘Gaat het wel, schat?’
Hij knikt, eerst tegen Tilly, dan tegen de meisjes, rukt zijn hand los en loopt weg. De studio uit, de gym door, zonder iets te zeggen. Steeds sneller loopt hij, de trap af, en nog een trap; frisse lucht heeft hij nodig. Klotsende oksels, razend hart.
In de deuropening beneden blijft hij staan, een zachte wind waait over het plein. Zijn adem blijft hoog in zijn borst steken, hoe diep hij