Na de lunch liep ik terug langs het meer. Op het water zocht ik naar meerkoeten waarvan Nabokov melding maakt, maar in plaats daarvan zag ik alleen maar zwanen. Gelet op de verwachtingen die ik van het bezoek had gehad, gebaseerd op artikelen en interviews, was het bezoek toch wat minder spectaculair geweest dan ik had gehoopt. Met mijn gedachten was ik alweer op weg naar de Grote St. Bernhard.
Op de promenade zag ik in de verte een druk gesticulerende man passanten aanspreken, maar niemand leek een boodschap aan hem te hebben. Het was een magere, nogal slungelachtige man, bleek en met ingevallen wangen, die een bril droeg met glazen van exorbitante afmetingen. Hij had wat papieren in zijn hand. Toen ik in zijn buurt kwam sprak hij ook mij aan. Onder zijn antracietgrijze colbert droeg hij een stropdas op een overhemd met kleine nopjes als donkere sterren aan een verlicht firmament. Niet echt een dandy zoals je die hier langs het meer wel zag. Ik kon de man niet verstaan tot ik door kreeg dat hij zich zowel van pover Frans als schraal Engels bediende. Hij wisselde van taal al naar gelang zijn beperkte woordenschat hem daartoe noodzaakte, met de nerveuze snelheid waarmee een kanariepiet van het ene stokje op het andere springt. Toen ik de bilinguale basis van zijn spraak eenmaal doorhad, kreeg ik ook minder moeite met zijn accent, en kon ik hem beter volgen.
Het bleek dat hij op zoek was naar het hotel waar Nabokov woonde, NabOkkov, zo sprak hij het uit. Natuurlijk had me dit moeten verbazen, maar met mijn preoccupatie leek het me veel normaler dat de mensen die hier rondliepen op zoek waren naar Nabokov, dan naar iets anders. Hij was al enige tijd bezig met zijn queeste maar had tot nu toe niemand getroffen die hem begreep. Wat mooi, een geestverwant! Omdat mijn pelgrimage me minder tijd had gekost dan ik had ingeschat, ging ik welgemoed op stap om deze dwaalgast naar de kluizenaar van het Palace Hotel, de Zwitserse Hermitage, te brengen. Natuurlijk wilde ik meer over zijn belangstelling weten, maar de conversatie viel niet licht. En het leek wel alsof de man meer geïnteresseerd was in de locatie van het hotel dan in de beroemde bewoner ervan. Er maakte zich een duidelijke opgewondenheid van hem meester toen we het hotel naderden. Naar hem kijkend dacht ik dat een bezoek aan een kapper een hogere prioriteit verdiende dan aan het hotel. En hoewel de man beslist niet sjofel gekleed was, was er toch iets wat tot deze vaststelling aanleiding gaf. Naarmate we dichterbij kwamen nam de nervositeit