| |
| |
| |
Zes ZKV's
A.L. Snijders
Onverrichter zake
Ik heb een brief gekregen van de taoïstische timmerman. Hij werkt het liefst in en aan zijn eigen huis, en als het niet anders kan, in zijn eigen straat. Hierbuiten wil hij niet komen. Hij schrijft: ‘Het lukt heel aardig weer oppervlakkig te worden. Ik heb gemediteerd op oppervlakkig, de betekenis ervan. Mijn fascinatie met bouwen is ook oppervlakkig. De uiteindelijke laag, het laagje verf dat je kan voelen en kan bekijken, dat is wat mij boeit. De hele houten constructie, platen gips en een dikke laag stuc, met leidingen erin etc. is onbelangrijk. Dat laatste laagje is belangrijk.’
Ik stuur hem als antwoord: ‘Beste timmerman, mijn grootmoeder heeft het land, haar man en haar twee zonen omstreeks 1916 verlaten en is in Amerika gaan wonen, in het plaatsje Paterson. Haar buurman was geïnteresseerd in het Zen-Boeddhisme. Hij hoorde spreken over een meester die in Japan op een berg woonde. De buurman was niet rijk, hij moest lang sparen om in Japan te geraken. In de jaren vijftig had hij genoeg geld om met een oceaanstomer naar Japan te reizen. Na enig gezoek vond hij de meester op de berg. Hij vroeg hem: “Bent u het?” De meester zei: “Nee.” De buurman ging terug naar Amerika. Ik weet niet of men in dit geval van onverrichter zake kan spreken.’
| |
Op de camping
Tegenover ons op de overigens stille najaarscamping in de Bourgogne staan Engelsen met een magistrale camper. Toch geen proleten. Integendeel, de oude man praat de hele dag tegen zijn vrouw en maakt haar wel dertig keer per uur aan het lachen. Hij lacht zelf ook vaak, niet bulderend, maar Engels. Ik koester zoals iedereen mijn eigen categorieën, Engels betekent beschaafd, in de rij staan zonder voor te dringen, ingehouden humor, dierenliefde, excentriciteit. Ik ben nooit in Engeland geweest, maar mijn vader wel, heel vaak zelfs, want hij dreef
| |
| |
handel met Engelsen. Al mijn ideeën over dat volk komen van hem. Dat ligt voor de hand, waar heb je anders een vader voor? Hij ging ook in zijn ouderdom regelmatig naar Engeland. Toen hij op een klein perron op de trein zat te wachten, kwam er een jongeman naast hem zitten die iets tegen hem zei. Mijn vader verstond hem niet en boog zich naar hem toe. De jongeman herhaalde zijn opmerking: ‘Oude mensen zoals u zouden opgeruimd moeten worden.’
Toen ik dit later hoorde was ik een beetje verontwaardigd, maar mijn vader vond het beschaafd van die jongen, omdat hij zonder stemverheffing en zonder merkbare haat of afkeer gesproken had.
Ik ben van plan tegen de Engelsman met de camper te zeggen: ‘Meneer, ik kan u niet goed verstaan omdat u te ver weg staat met uw camper, en omdat u een regionaal Engels spreekt dat ik niet ken, maar u bent een groot spreker, en u weet hoe men een huwelijk langdurig in stand moet houden.’ En dan hoop ik dat de Engelsman en zijn vrouw mijn observatie zullen beamen.
| |
Niagara
Alice Manger hoorde in een wachtlokaal in Visegrad bij de pont over de Donau twee mannen over Amerika praten. Het was 1921, ze was dertien jaar en maakte met haar ouders een voettocht door Hongarije. Ze wist niet dat de mannen elkaar pas een kwartier kenden, en evenmin dat de een een Franse graaf was en de ander een Engelse dominee. Ze hadden elkaar gevonden in hun gemeenschappelijke afkeer van Europa en praatten met geestdrift over de grote afstanden die ze hadden afgelegd in Amerika en hoe uitgestrekt de bossen daar waren, met bomen waarvan de stammen hoger oprezen dan de pilaren van de grootste kathedralen. En die in de diepte neerstortende watermassa's van de Niagara, wat had hun eeuwige geraas voor zin als er niet ook iemand aan de oever van de waterval stond die zich bewust was van zijn verlatenheid in deze wereld. Alice begreep de draagwijdte van deze woorden niet, maar het zaad was niettemin gevallen. Toen ze dertig was, stond ze bij de Niagara-waterval, ze was gescheiden, had bij een verkeersongeval haar zoontje verloren en begreep goed wat de mannen in Visegrad hadden bedoeld met verlatenheid in deze wereld.
| |
| |
| |
Verdriet
Als het niet overdreven was, zou ik dit stukje onmetelijk verdriet willen noemen. In de wachtkamer van de dokter zitten een man en een vrouw onbekommerd te praten, ik ben er niet. Ze kennen elkaar zoals mensen in een dorp elkaar kennen, dichtbij en veraf. Haar man is dood, hij is twaalf jaar ziek geweest, zij neemt het ervan, ze reist. Ze praten Achterhoeks, dat is hun recht. Ze zeggen dat je moet genieten zolang het nog kan, morgen kan het afgelopen zijn, alles is relatief, dit in dertig varianten, ze trekken zich niets van me aan, dat is hun recht. Zij maakt reizen naar China, Indonesië, Viëtnam, allemaal landen waar ze niets te maken heeft, Jordanië, Israël, Chili. Ik heb het idee dat hij niet verder dan Jordanië gaat. In elk land bezoeken ze per bus Volendam. Men zegt dat reizen verbroedert, dat het oorlog verhindert, dat het de tolerantie voedt. Die larie moet je aanhoren als je bij de dokter moet zijn. Ik vind dat die mensen hun geld moeten overmaken naar China, Jordanië, Chili en thuis moeten blijven en zich de kloof bij Rafa en de larixwouden in Zuid-Guadalajara moeten voorstellen. Het zou aanmatigend zijn hardop in de wachtkamer te zeggen dat ze in hun verbeelding moeten reizen, maar gedachten zijn vrij, dat wel.
| |
Goedkope lagertjes
De jongen op het historische schip is zeeman geweest. Als het hem uitkomt vertelt hij achteloos over de vrouwen van Gauguin, de matrozen van Somerset Maugham, kruidnagelen en chilipepers. In de haven voor historische schepen mag geen hout gestookt worden, het bestuur houdt streng toezicht met snuffelhonden. Hij heeft gewoond in boerderijen, flats met weids uitzicht over trage rivieren, woonwagens met etensluchten, campers, statige herenhuizen, kartonnen vakantiewoningen, Mongoolse botertenten en verlaten houtschuren. Hij schrijft me een brief over het stoken, welke dieselkachel hij in de jaren tachtig kocht in de Laarstraat, wattie kostte, hoe vaak hij hem gerepareerd heeft en waarom hij hem heeft weggedaan. Hij beschrijft alle kachels uit zijn leven, de brief telt veertien kantjes, dichtbeschreven. Het slot luidt: ‘Ik kocht in Brummen bij een outlet-store op het industrieterrein een elektrische “houtvuurkachel” voor 50 euro. Hij vreet behoorlijk stroom en
| |
| |
maakt door de goedkope lagertjes vrij veel lawaai. Met een beetje verbeelding denk je dat het de motor van het schip is die je hoort.’
Ik wil niet overdrijven, maar ik denk dat deze laatste zin de essentie van het leven is.
| |
Strand
Vijftien jaar geleden werd in de buurt van mijn huis het landschap veranderd, vernieuwd en verfraaid. Het werd opengehakt, er werden glooiingen gemaakt, gekamde zandplekken, kokette bosjes, waterpartijen (partijen zonder ellebogen, haat en achterklap). Ik fiets vaak door en langs deze idylle, in de verte zie ik de mensen die het land stofferen, ik bekijk ze zoals ik in het museum een schilderij bekijk. Deze halfslaap duurt vijftien jaar, het is gisteren, ik rem en ga naast mijn fiets staan, ik kijk voor het eerst naar hun bezigheden, twee vrouwen en een man, zij slaan een klein wit balletje in een klein gat, ze zijn ernstig. Ik fiets verder, in de war, ik voel achterdocht jegens mijn hersens, mijn geest - wat heb ik de laatste 72 jaar niet gezien en begrepen, wat heb ik zonder enig vermoeden gemist. Even verderop zie ik een jonge, ambitieuze, driftige man die voor hij slaat de kop van zijn stick schoonmaakt met een doek die aan zijn gereedschapswagen hangt. Ik heb stekelige gedachten als ik terug fiets, maar als ik thuis ben zijn ze verdwenen alsof ik aan het strand ben geweest.
|
|