‘Met mijn meest beleefde dankbaarschap voor al je goede zorgen, Vera, lot uit de loterij van me.’ Het was waar, met z'n tweeën hielden ze de laatste maanden zo ongeveer het hele kantoor draaiende, Peter met zijn faillissementspraktijk daargelaten. De jonkies hielden het na een uurtje of wat voor gezien en als hij er ook maar iets van zei, waren ze tot op het bot beledigd. Kletsen op de gang, daar waren ze ook goed in.
Zij pakte de cassettes van zijn bureau, liet ze in haar schoudertas glijden en keek hem strak aan. Hij prees haar vaker de hemel in, maar voor complimenten was ze allergisch. Of ze deed alsof.
Ze wees naar het dicteerapparaat voor het laatste bandje.
‘Je ziet eruit of je drie nachten achter elkaar niet geslapen hebt. Wanneer komt Josien uit Italië terug?’
‘Vrijdag. Niet aanstaande vrijdag, maar volgende week.’
Dat was de laatste twee weken zijn vaste antwoord op vragen van vrienden en bekenden. En het ging er in als koek. Ook bij Vera. Twee weken op wintersport in de Dolomieten, ergens in de buurt van Cortina d'Ampezzo. Met vier bevriende echtparen en hun kinderen en kleinkinderen. Alles bij elkaar zowat een halve verdieping van het hotel. Veel zon hadden ze, maar amper sneeuw. Er waren beroerdere smoezen, zeker vanwege dat Cortina en die halve verdieping. Maar de termijn verstreek en eerlijkheid duurt het langst. Hij moest aan Martin denken, zijn glanzende kamerjas, aan de villa in de bossen achter Oosterbeek, de schaal oesters en de cava als vanouds op tafel, zijn ene gebarsten brilleglas en de Pakistaanse verpleegster die hem overeind gehouden had, toen ze elkaar ten afscheid omhelsden. Martin had de primeur van de smoes gehad, want als hij iemand niet met zijn eigen sores wilde lastigvallen, was hij het natuurlijk. Maar op weg naar huis had hij er al spijt van. Het was ineens vreemd gaan stormen, hij zag het aan het trage sidderen van de bomen en voelde het aan zijn stuur en ineens begreep hij dat het nu te laat was om Martin in vertrouwen te nemen, want de wind trok hem al mee omhoog naar de hemel waarin hij nooit had willen geloven.
‘Morgen om tien uur Congrescentrum,’ zei ze bij de deur. ‘Je toespraak en de samenvatting liggen in je postvak. De televisie komt ook. De afspraken met Dankelaar en Stevens heb ik naar volgende week verzet. Doe me een plezier en ga alsjeblieft een beetje bijtijds naar bed. Beloofd?’
‘Beloofd.’