| |
| |
| |
Hallo, met Raymond
Jos Jansen
De telefoon ging terwijl ik juist de vaatwasser aan het inladen was.
Ik zette het laatste bord tegen de roestvrijstalen zijwand en nam op.
‘Met Rob Laminé.’
‘Hallo Rob, met Raymond.’
Ik dacht even na en schudde toen mijn hoofd. ‘Raymond?’ zei ik. ‘Ik ken helemaal geen Raymond.’
‘Dat klopt,’ zei de stem, ‘Jan-Kees heeft me je nummer gegeven.’
In gedachten vervloekte ik mijn baas, Jan-Kees van Zuijleveld, van beroep klanten-in-de-watten-legger die van zijn personeel hetzelfde verwachtte, namelijk dag en nacht klaar staan voor hem en zijn promoties.
Bettie, mijn vrouw, kwam de keuken binnenlopen met twee glazen wijn in de hand. Haar mond vormde geluidloos de vraag: Wie is dat? Ik haalde mijn schouders op.
‘Ik ben net aangekomen voor de presentatie van de jaarcijfers, morgenmiddag,’ vervolgde de stem, ‘en ik zoek wat... vertier. Jan-Kees suggereerde dat ik jou zou bellen. Of komt het niet uit?’
De presentatie morgenmiddag... Alleen de allerbeste, allertrouwste klanten hadden van Jan-Kees een uitnodiging ontvangen voor de jaar-cijferpresentatie, morgenmiddag, op ons hoofdkantoor. Naar dit jaarlijkse evenement werd door onze klanten reikhalzend uitgekeken - vorig jaar ontvingen ze na afloop een Breitling - en dit jaar zou ik voor het eerst aanwezig zijn.
Bettie bood me een glas aan. Ik weerde het af. ‘Wat stel je je daarbij voor?’ vroeg ik, ‘bij dat... vertier.’
‘O, een beetje de stad in, een drankje drinken, meer niet. Ik ben hier een totale vreemde, vandaar. Ik zou het erg op prijs stellen,’ voegde de stem eraan toe.
Ik hakte de knoop door. ‘Natuurlijk,’ zei ik, ‘geen enkel probleem.’
‘Fijn,’ zei de stem. ‘Overigens, ik hoorde van Jan-Kees dat je getrouwd bent?’
‘Ja.’
| |
| |
‘Nou, ik neem mijn vriendin mee. Misschien kun jij je vrouw meenemen, zie maar. Wat spreken we af?’
Ik keek mijn vrouw aan - ze glimlachte -, sprak af over een uur bij het hotel en hing op.
‘Wie was dat,’ vroeg Bettie.
‘Ene Raymond, een klant.’
‘Wat wou die?’
‘Wat gaan drinken.’
‘Met jou?’
‘Nee, met ons. Hij heeft zijn vriendin bij zich, jij bent ook uitgenodigd.’
Ze fronste haar wenkbrauwen. ‘Nou, ik weet niet of ik daar wel zin in heb. Het is vrijdagavond, we zouden een film gaan kijken.’
‘Ik weet het. Alleen, dit is één van de klanten die voor morgenmiddag zijn uitgenodigd.’
Ik ging tegenover haar aan de keukentafel zitten en ze schoof me een glas toe. Ik liet de wijn rondtollen. Hoe had de man in de slijterij deze wijn ook al weer omschreven? Overrompelend? Nee, dat was het niet. Tongstrelend. Dat was het woord geweest dat hij had gebruikt. Ik nam een slok. De eerste dronk proefde kruidig en krachtig.
‘Wat heb je afgesproken?’ vroeg ze.
Ik slikte de wijn door. ‘Kruidig en krachtig,’ zei ik, ‘zo zou ik het noemen. Niet tongstrelend.’
‘Wie?’
‘De wijn.’
Ik nam nog een slok. ‘Over een uur haal ik hem op.’
‘Dan moet ik je goede overhemd nog strijken.’
‘Dat kan morgenochtend ook. Vanavond ga ik informeel.’
We zwegen.
Even later zei ze: ‘Ik vind hem eerder wrang.’
‘Wat?’
‘De wijn.’
‘O.’
Buiten wierp de zon lange stralen door onze appelboom. Af en toe trok de wind stevig aan de bladeren en dan trilde het licht op het tafelblad. Ik sloeg de krant open. Katern buitenland. Aan de oostkust van Australië was een zandstorm neergestreken, las ik. Op de bijbehorende foto doemde een hardloper op uit een rode mist. Wie ging er nu hard- | |
| |
lopen tijdens een zandstorm, vroeg ik mezelf af. Wie ging er überhaupt hardlopen?
‘Moet dat nou,’ vroeg ze, ‘met hem uitgaan?’
Ik liet de krant zakken. ‘Bettie, lieve schat, zie je niet dat ik de krant aan het lezen ben? En ja, nu je erover begint, ik vind van wel. Behalve dat het mijn werk is, hoe zou jij het vinden om samen met je man of vriend alleen op een hotelkamer te zitten, in een stad die je niet kent? Dan verveel jij je toch ook? En ik durf te wedden dat jij ieder vriendelijk gebaar, iedere geste van het bedrijf waar jij zaken mee doet, op prijs zou stellen.’
‘Natuurlijk, maar waarom wij?’
‘Jan-Kees zijn wegen zijn ondoorgrondelijk wat dat betreft. Misschien houdt hij er een schema op na wie wanneer welke klanten in de watten moet leggen. Of misschien vindt hij deze klant wel passen bij mij. Ik weet het niet. Ik zal het hem morgenmiddag vragen. En nu ga ik de krant lezen.’
Mijn vrouw zweeg. Ik schoof haar het lege glas toe.
‘Na verloop van tijd wordt hij wel zachter,’ zei ik, toen ze bijschonk.
Het zonlicht viel onder een schuine hoek over het plein en bedekte de Grote Kerk naast ons met een roodkoperen waas. We zaten met ons vieren op het terras en dronken tequila. Op de tafel stond een forse fles, een zoutstel en een schaaltje met schijfjes citroen ernaast. Ik schonk de glazen bij, deelde de schijfjes uit, strooide zout op mijn handpalm en dronk mijn glas voor de helft leeg. De tequila gleed gloeiend naar beneden.
‘Je moet minder zout nemen,’ zei Raymond. ‘Dat bederft de smaak. Dat heb ik je net ook al gezegd.’
Dat klopte. Het eerste wat Raymond had gezegd toen ik om zout vroeg was dat Mexicanen nooit zout bij hun tequila namen. En hij bleef dat herhalen. Ik nam hem op. Hij was een forse gebruinde man in een duur pak, met een kin als een muilezel. Naast hem, druk met Bettie in gesprek, zat een kleine Aziatische vrouw die zich bij het hotel had voorgesteld als Juli. ‘Ju Li?’ had ik gevraagd, en ze had moeten lachen, een korte, hese lach. ‘Nee,’ zei ze, ‘Juli, zoals in mei, juni, juli. Ik ben in juli geboren, vandaar.’ Oosterse logica, geen touw aan vast te knopen. Maar wel goed uitgesproken. Aan haar Nederlands mankeerde
| |
| |
het niet. Zou ze soms een adoptiekind zijn? Ik tilde mijn glas op naar Raymond en nam nog een slok.
‘Met zout smaakt het anders prima,’ zei ik
Raymond keek verveeld om zich heen.
Bettie legde een hand op mijn arm en vroeg aan Raymond: ‘En? Wat vind je van onze stad?’
Ze had zich omgekleed en droeg een donkerblauwe blouse. Op haar blouse lag de zilveren ketting die ik haar twee jaar geleden voor haar vijfendertigste verjaardag had gegeven - haar linkerhand speelde ermee. Een klein fortuin had ie gekost, die ketting, maar iedere uitgegeven cent zag je eraan af. Omdat het lage zonlicht haar in de ogen scheen, droeg Bettie haar zonnebril. Al met al zag ze er in het late avondlicht betoverend uit. Heel wat chiquer dan dat Aziatische vrouwtje.
Raymond zette zijn glas neer en leunde achterover. ‘Fonteinen,’ zei hij, ‘er zijn volgens mij te weinig fonteinen.’
Bettie trok haar wenkbrauwen op. ‘O,’ zei ze. ‘Dat is mij nog nooit opgevallen.’
Raymond knikte. ‘Ik heb wel eens gelezen dat je de allure van een stad kan afmeten aan het aantal fonteinen. Ik dacht: een stad als deze moet barsten van de fonteinen. Maar ik heb er nog geen één gezien.’
‘Er is een fontein aan de andere kant van de kerk,’ zei ik. ‘Geen grote, maar wel degelijk een fontein. Er staat een standbeeld van een statige vrouw bij. Je weet wel, zo één met een grote hoed. Geen idee wie ze is. Als je wilt kunnen we er straks wel even langslopen.’
Raymond schudde zijn hoofd ‘Ik heb niks met fonteinen,’ zei hij. ‘Ze interesseren me niet.’
Juli stak een sigaret op. Bettie rilde.
‘Doe je jas aan, schat. Het begint koud te worden.’
‘Kijk,’ zei Raymond, ‘dat interesseert me dan weer wel.’
‘Wat?’
‘Dat schat, en je bezorgdheid voor haar. Het zegt iets over jullie relatie. Hoe lang zijn jullie getrouwd?’
Ik keek Bettie aan.
‘Tien jaar,’ zei ze tegen Raymond, ‘en ik geloof niet dat je uit dat korte zinnetje ook maar iets over onze relatie kan opmaken.’
‘O nee? Je gelooft niet dat ik tussen de regels door kan lezen?’
Bettie werkte op de eerste hulp-poli van het ziekenhuis. Ze dacht even na en zei: ‘Ik heb een keer een gezin meegemaakt, waarvan de
| |
| |
kinderen bont en blauw en tot bloedens toe naar het ziekenhuis werden gebracht. De man liep al die tijd handenwringend rond, riep aan één stuk door: “O mijn God. O mijn God. Als het maar goed komt met mijn schatten!” Terwijl de tranen uit zijn ogen liepen. Twee dagen later werd hij gearresteerd. Wat lees jij daar nou tussen de regels door?’
‘Touché,’ zei Raymond. Hij grijnsde. ‘Je moet niet alles geloven wat je hoort en ziet. We spelen, tot op zekere hoogte, allemaal toneel. Wij ook, zoals we hier zitten.’
We schrokken op van de korte, droge blaf van Juli. ‘Sorry,’ zei ze piepend, ‘ik verslik me in mijn sigaret. Neem me niet kwalijk.’
Raymond keek haar fronsend aan. ‘Hoe kun je je nu in een sigaret verslikken? Kauw je op die dingen?’
Juli bleef kuchen en gebaarde hem verder te gaan.
Bettie nam een slok. ‘Ga door,’ zei ze. ‘Je had het erover dat we aan het toneelspelen zijn.’
‘Nee,’ zei Raymond, ‘dat zei ik niet. Juist niet. Bij jullie heb ik namelijk het idee dat het wél gemeend is.’
‘Natuurlijk was het gemeend,’ zei ik.
Bettie schudde haar hoofd. Ze negeerde mij en bleef Raymond aankijken. ‘Het zijn ingesleten patronen,’ zei ze, ‘we denken er niet eens bij na, Rob en ik. Maar dat geeft niet, niemand denkt er bij na. Een interessante vraag is: Als je er niet bij nadenkt, kun je het dan nog menen?’
Raymond boog zich naar haar toe. ‘Dus tóch toneelspelen. Iedere dag dezelfde teksten opdreunen in de voorstelling die leven heet. Heb je nooit de behoefte om iets nieuws voor te dragen, nieuwe teksten te bedenken en die hardop uit te schreeuwen? Stel je voor: iedere dag een première. Iedere dag de spanning van nieuw: worden het lovende kritieken of schrijven ze me juist de vernieling in?’
‘Wat een onzin,’ zei ik, ‘Les Miserables draait al twintig jaar in Londen. Wat is er mis met een goed toneelstuk en om dat jarenlang vol te houden?’
Raymond reageerde niet, maar Bettie glimlachte naar me en zei: ‘Je hebt gelijk, schat. Er is helemaal niks mis met Les Miserables.’
We zwegen. Het schemerde. Twee jongens staken ratelend op skateboarden het plein over. Bettie nam haar jas van de stoelleuning en zei: ‘Zullen we naar binnen gaan? Ik heb het koud.’
| |
| |
We hingen de jassen aan de kapstok bij de ingang en liepen door naar achteren waar volgens de ober die ons buiten had bediend nog tafels vrij waren. De ober veegde het zweet van zijn voorhoofd en ging ons voor, tussen de mannen en vrouwen door die in groepjes aan de bar stonden te praten. Driedelig grijs en mantelpakken in dezelfde kleur overheersten; hoewel veel van de colberts over de krukken hingen en het merendeel van de stropdassen af was. Op de dansvloer halverwege werd gedanst. Vier stellen draaiden om elkaar heen op de muziek van een oud disconummer. In een flits zag ik mezelf staan, een kwart eeuw geleden, schutterend op datzelfde nummer.
Een andere ober, een jonge vent in een spijkerbroek en een witte blouse, veegde onze tafel schoon en vroeg wat hij kon brengen. Voordat ik iets kon zeggen, bestelde Raymond een dure fles wijn.
‘Nou,’ zei ik, ‘ik moet nog rijden.’
‘Doe eens gek,’ zei Raymond, ‘neem een taxi.’
‘Hè ja,’ zei Bettie, ‘laten we een taxi nemen. Ik ben morgen vrij en jij hoeft pas tegen de middag naar je werk.’
Aarzelend ging ik overstag, knikte, en de ober verdween om even later een fles en vier glazen te brengen. We toostten op de avond. Daarna toostten we op elkaar, en vervolgens op het leven. Toen we de fles bijna op hadden, leunde Raymond achterover, legde een hand op Juli's dij en zei: ‘Ik weet niet hoe het met jullie zit, maar ik vind het een geweldige avond.’
Ik beaamde dat het een prima avond was, dacht aan de presentatie morgenmiddag en besloot wat rustiger aan te doen.
Raymond hief zijn glas omhoog en staarde ons een tijdje peinzend aan. Zei toen: ‘Op jullie dan maar. Op de volgende tien jaar van jullie huwelijk. Proost.’ Hij nam een slok en zette het glas met een klap op tafel. ‘Ik moet er niet aan denken,’ verzuchtte hij binnensmonds. ‘Kom, laten we dansen.’
Zonder gêne trok hij Bettie van de bank en sleurde haar, terwijl ze protesteerde: ‘Raymond stop, ik kan helemaal niet dansen,’ mee naar de dansvloer. Ze keek nog eenmaal achterom, haalde in een verontschuldigend gebaar haar schouders op en verdween tussen het publiek.
‘Niet bang zijn,’ zei Juli glimlachend, die mij bezorgd zag kijken, ‘ze komt heus wel heelhuids terug. Ik ga buiten een sigaret roken. Ga je mee?’
| |
| |
Ik schudde mijn hoofd maar zei dat ik een stukje met haar mee zou lopen naar het toilet.
Er werd meer gedanst nu. Raymond en Bettie stonden in het midden van de dansvloer omgeven door een haag van andere stellen. Ze draaiden de Rolling Stones, Sympathy for the Devil. Raymond bewoog onverwacht gracieus. Hij deed mij denken aan John Travolta in Pulp Fiction.
Terug aan tafel speelde ik met een viltje en las op de achterzijde dat het hier geschonken bier van natuurzuivere producten was gemaakt. Ik zette het viltje rechtop en liet er een ander tegenaan leunen. Uiteindelijk, na talloze pogingen, had ik een driehoek die wankelend bleef staan. De ober verscheen en ik bestelde een nieuwe fles. Ik pakte de viltjes van de tafel naast ons en zette die op mijn bouwsel.
De piramide viel om toen Bettie aanschoof. Ze leunde naar mij toe en legde een arm om mijn schouder. ‘Raymond is naar buiten, naar Juli. We hebben nu even voor onszelf.’
Ik raapte de viltjes op. ‘Jezus, Bettie, heb je die bruine kop van hem gezien. Vast en zeker iedere dag een paar uur in de zonnebank. Dat kan niet anders. Wat een patser, met z'n dure pak en gewauwel over het toneelstuk dat leven heet.’
‘Ik vond het wel leuk bedacht,’ zei ze.
‘Leer mij die nieuwe rijken kennen. Ze denken dat ze heel wat zijn, met hun geld en poeha, maar ondertussen is het allemaal schone schijn. Ik durf te wedden dat die vriendin van hem helemaal zijn vriendin niet is. Die snelle jongens kunnen zich niet binden, fladderen van de een naar de ander. Vast een callgirl of zo. En ik vond die vraag over hoe lang we elkaar kenden véél te ver gaan. Dat gaat hem geen donder aan. Als hij nog een keer van dat soort dingen vraagt, moet je het maar aan mij overlaten. Ik zal hem beleefd zeggen dat hij kan opsodemieteren. Hij wil alleen maar zichzelf horen praten en ondertussen aantonen dat wij burgerlijk zijn.’
Ik schrok op toen er een schaduw over mij heen viel. ‘Hé Raymond, Juli,’ zei ik. ‘Leuk dat jullie er weer zijn. Ik heb wat te drinken aan laten rukken. Hier. Alsjeblieft.’
Ik schoof de volgeschonken glazen hun kant op en tot mijn verbazing greep Bettie er één uit mijn handen en sloeg de mhoud in een keer achterover.
| |
| |
‘Ik wil weer dansen,’ zei ze. Voordat Raymond kans zag te gaan zitten, greep ze hem beet en trok hem mee.
Ik praatte wat met Juli totdat Raymond en Bettie weer aanschoven. Ze had blossen op haar wangen.
‘Goh,’ zei ik, toen ze zat, ‘ik wist niet dat je zo van dansen hield.’
‘Tien jaar getrouwd,’ lachte Bettie, ‘en nog weet je dat niet.’
‘Of je gedraagt je anders dan normaal,’ mompelde ik.
Ze trok haar wenkbrauwen omhoog. ‘Wat zei je?’
Ik legde mijn hand over die van haar heen. Haar hand voelde warm en zacht aan. Toen ik de hand naar mijn mond bracht om er een kus op te drukken, meende ik de geur van haar handcrème te ruiken. Halverwege trok ze hem terug.
‘Niet doen,’ zei ze, ‘niet gaan goedmaken.’
‘Goedmaken? Valt er wat goed te maken dan?’
‘Je zei dat ik vreemd doe. Anders dan normaal. So what. Ik heb het naar mijn zin. Dat is alles.’
Ik keek Raymond aan. ‘Zullen we nog een fles laten komen?’
‘Ik heb het naar mijn zin,’ herhaalde Bettie, ‘zo vaak krijg ik de kans niet.’
‘We kunnen ook ergens anders heen gaan,’ zei ik, toen Raymond niet reageerde.
‘Wat ben je toch een saaie lul,’ zei Bettie.
‘Wat?’
‘Goh, je praat nog tegen me,’ zei ze.
‘Ja, laten we gaan,’ zei Raymond. Hij stond half op.
‘Klem momentje nog. Wat zei je daarnet?’ vroeg ik aan Bettie.
‘Ik zei dat je eindelijk weer tegen me praat.’
Ik keek eerst Raymond aan en toen Juli. ‘We zijn nogal verschillend van karakter,’ zei ik. ‘Dat houdt het spannend, maar het geeft ook wrijvingen af en toe. Bettie, moet je weten, heeft een enorme behoefte aan praten.’
Ze hief haar hoofd met een ruk omhoog. ‘Mijn behoefte? Je laat het klinken alsof het abnormaal is, mijn behoefte...’
‘Zullen we het er een andere keer over hebben, schat?’
‘Nee.’
Ik spande mijn hand onder de tafel, ontspande, en legde hem toen op tafel, de handpalm naar boven in een verzoenend gebaar. ‘Luister schat. Serieus. Ik weet niet of dit zo'n goed moment is.’
| |
| |
‘Het is nóóit een goed moment, wat jou betreft. Wanneer praten we nou? Nooit. En als we praten, heeft het de diepgang van een voetenbadje. Ja, als het over je werk gaat, dan kom je los. En met een schuiver drank op. Eerder niet.’
‘Doe me een plezier en laten we er op een ander moment over praten. Niet nu.’
‘Jij wil er niet over praten? Goed, dan praat ik wel. Waar zal ik het over hebben? Over de tien jaar die verstreken zijn zonder ook maar één noemenswaardig gesprek. Of zal ik het hebben over de avonden dat we aan de keukentafel zitten en onzindingen uitkramen. Met dat achterlijke gedraai van de wijn in je glas. Net doen alsof je er verstand van hebt. Bah.’ Ze wendde zich tot Raymond. ‘Weet je hoe hij zijn wijn noemt?’
Raymond schudde van nee.
‘Tongstrelend. Hij praat tegen zijn glas en noemt de wijn tongstrelend. Hoe diep kan iemand zinken...’
‘Nietwaar,’ protesteerde ik zwakjes, ‘de man in de winkel noemde hem zo.’
‘Hou godverdomme je bek als ik tegen je praat. Ik wou dat je mij eens tongstrelend noemde. Heb je mij ooit tongstrelend genoemd? Nou?’
‘Let maar niet op mijn vrouw,’ zei ik, ‘ze kan niet zo goed tegen drank.’
‘Lul er maar overheen.’ De tranen sprongen haar in de ogen. ‘Doe maar alsof ik niet besta. Heb je na tien jaar huwelijk überhaupt enig idee waar ik aan denk? Een ietsepietsie benul van wat er af en toe door me heengaat?’
‘Je bent dronken,’ zei ik. ‘Je slaat wartaal uit.’
‘O ja?’ zei ze. Ze boog voorover, trok Raymond naar zich toe en kuste hem langdurig en gretig op de mond. De kus leek minuten te duren. Uiteindelijk liet ze hem gaan. Ze stond op. ‘Dit,’ zei ze nahijgend, ‘dit gaat er af en toe door me heen.’ Wankelend liep ze naar buiten.
Juli zweeg. Naast mij liet Raymond een boer. Toen werd ook hij stil.
‘Je moet haar achterna,’ zei Juli, na een tijd.
‘En wij dan?’ vroeg Raymond.
‘Nee,’ zei Juli opeens scherp, ‘laat hem gaan.’
Raymond aarzelde. Gaf haar toen een korte knik.
| |
| |
‘Ze heeft gelijk,’ zei hij. ‘Je moet gaan.’ Hij legde zijn handen op mijn schouders. Ik voelde me nog zwaarder worden dan ik al was. Raymond keek me aan. ‘Ik zal Kees-Jan laten weten dat ik dit enorm gewaardeerd heb.’
‘Jan-Kees,’ zei ik.
‘Whatever. Zorg er nou maar voor dat je met je vrouw praat. Beloof je dat?’
Ik knikte.
‘Mooi zo.’
Raymond draaide me om en duwde me richting uitgang. ‘Ga haar achterna. Drink er nog één, voor mijn part. Praat met haar. Vrij. Doe wat! Hup, wegwezen jij.’
Ik liep weg, betaalde met mijn creditcard, griste mijn jas van de kapstok en rende naar buiten, de straat op. Het asfalt was nat. De stad rook naar een late herfst. Ik trok de kraag van mijn jas op en haalde een aantal keren diep adem totdat het verdoofde gevoel in mijn hoofd verdween.
Net voorbij de brug was een taxistandplaats. Daar stond ze, alleen, voorovergebogen. Haar schouders schokten. Ik liep erheen, hield haar hand vast en samen wachtten we op de eerste de beste taxi die ons mee zou nemen weg van hier.
Vreemd genoeg viel ik die nacht snel in slaap en droomde van nagenoeg niets. De volgende dag stond ik om elf uur op. Ik douchte me, trok mijn beste pak aan en probeerde wat te eten. Bettie lag nog op bed. De avond ervoor hadden we geen woord meer met elkaar gewisseld. Ik smeerde een beschuit, perste sinaasappels uit en zette een ontbijt voor haar klaar op onze keukentafel. Naast het glas legde ik een briefje waarop stond dat we, zodra ik terugkwam, met elkaar moesten praten. Als laatste plukte ik een roos uit de vaas, legde die naast haar bord.
Op het werk zocht ik Ingrid op, één van de secretaresses die de gasten ontving, en vroeg haar of Raymond al was gearriveerd. Ze liep de lijst na. ‘Nee,’ zei ze, ‘en er staat ook geen Raymond op, maar dat zegt nog niet alles. Niet iedereen staat met zijn voornaam op de lijst.’
Ik liep naar de ontvangstruimte waar Jan-Kees al ronddrentelde, parmantig als altijd. Ik vertelde hem van de vorige avond, loog dat alles goed was gegaan en dat ik Raymond een gedenkwaardige avond had
| |
| |
bezorgd, - dat laatste was dan wel weer waar, bedacht ik wrang, - en ondertussen speurden mijn ogen de ontvangstruimte af, klaar om Raymond als eerste te onderscheppen.
‘Raymond?’ zei mijn baas. Hij dacht even na en schudde toen zijn hoofd. ‘Raymond,’ zei hij weer. ‘Ik ken helemaal geen Raymond.’
Toen liep hij verder.
|
|