| |
| |
| |
Compulatio
L.H. Wiener
Ondanks het feit dat zij geheel overeenkomstig de in alle rust en vrede gemaakte afspraak mijn huis inmiddels al geruime tijd verlaten heeft, om als een speelse raaf op eigen wieken woeste hoogten te bereiken, kon ik vannacht de slaap niet vatten en de slaap niet mij (denkend aan haar schoonheid kan ik niet slapen en niet slapend denk ik aan haar jeugd) waarbij het mij plotseling te binnen schoot dat de naam Bovary misschien wel eens op een woordspeling zou kunnen berusten, daar zie ik Flaubert best toe in staat, een combinatie van ‘bos’ of ‘bovis’, os dus, en ‘ovarium’, ik bedoel, waarom met, en met zo'n naam moet je welhaast belanden in een overspelig bed. Ik lees de brieven van Flaubert, beide delen: Haat is een deugd en Geluk is onmogelijk. Ik lees ze koortsachtig, uren achtereen, om mijn gedachten te verzetten en me te laven aan zijn verlatenheid en hunkering, die ook de mijne is, sedert 1 oktober jongstleden om precies te zijn.
En toen ik in de nacht van 1 januari 2010 om drie uur 's nachts nog geen antwoord van haar had ontvangen op de door mijn dochter Hannah om precies 00.10 ingetikte nieuwjaarswens richting het grote feest in een Groninger studentenhuis, kon ik heel in de verte het zware guillotinemes in zijn houten sleuven horen suizen, richting mijn nek, al kwam het toen nog in het geheel niet bij mij op dat mijn schone vriendin, gelijk de eerste nacht reeds, de jongeman van haar keuze eerst langdurig zou pijpen, om vervolgens ook maar meteen zijn zaad in te slikken, ‘omdat je dan het minste geklieder kreeg’. Modern times. Of zouden de studenten in het oude Griekenland zoiets ook al geflikt hebben? Ik weet het niet, want ik heb geen gymnasium. SOA was in die Groninger ambiance kennelijk de afkorting van Seksueel Onverwijld Aanpakken.
Een en ander bracht zij mij negen dagen later mondeling over, op de tiende januari dus, bij mij thuis, onopgesmukt en in het volledige bezit van haar verstandelijke vermogens. Bij het aanhoren van zoveel realiteit begonnen, ter begeleiding van mijn uitvaart, de klokken van zowel
| |
| |
de kathedraal van Reims, de Sint Pieter te Rome en de Bavo te Haarlem door mijn hoofd te galmen.
‘Godverdomme!’ dacht ik, driemaal achtereen, maar ik merkte zo droog mogelijk op: ‘Wist je dat er ook zoiets bestaat als mannelijke intuïtie?’
‘Wat bedoel je?’
‘Nou, ik voelde het, ik vóelde het gewoon.’
Er viel een korte stilte.
Reeds voor kerstmis had ze aangekondigd oud en nieuw in Groningen te gaan vieren, ‘met een paar vrienden’ en op mijn nogal ouderwets klinkende vraag waar ze dan wel zou slapen, had ik als laconiek antwoord gekregen dat ze dat nog wel zou zien.
‘Ik heb donderdag een date met hem.’
Daten is maten, ging mij nu door het hoofd.
‘Ga je weer naar Groningen?’
‘Nee, hij woont in Haarlem.’
Hier moest ik even over nadenken.
‘Hoorde hij bij het groepje?’
Ze knikte.
De vraag of er daarvoor al iets tussen hen gaande was, hield ik voor me.
Het kwam er nu op aan mij ‘goed te houden’, besliste ik, nonchalant te reageren en vooral met cynies te worden.
Eigenlijk had ik toen op neutrale toon moeten vragen hoe oud hij was, maar ik was te laat.
‘Hij is vijfentwintig,’ zei ze.
Negenendertig jaar jonger dan ik, rekende ik uit en twee jaar ouder dan zij.
Rustig naar zijn naam informeren zou nu aan de orde zijn, maar ik vergat het.
‘Hij heet Pieter Bas,’ kreeg ik toen te horen.
‘Pieter Bas...,’ herhaalde ik. ‘Is Bas zijn achternaam?’
‘Nee, dat geloof ik niet... Iedereen noemde hem steeds Pieter Bas.’
‘Pieter Bas is de titel van een boek,’ zei ik mat.
En even probeerde ik mezelf nog wijs te maken dat het allemaal niet waar was, dat ik op de proef werd gesteld, als geintje, om te zien hoe ik me hield bij deze eerste keer, maar het was wel degelijk menens.
Ik keek haar aan en zag voor de duizendste keer hoe mooi ze was: haar Griekse neus, waarmee alleen de eveneens beeldschone nieuws- | |
| |
lezeres Sacha de Boer zich zou kunnen meten, haar puntgave gebit, het dikke haar, haar mooie mond met de in volmaakt evenwicht gewelfde lippen, haar grijsblauwe ogen, waarmee ze alles zag.
‘Het is wel even wennen,’ bracht ik uit.
Ze liet nu een geamuseerd giecheltje horen.
Het zelfkwellen was begonnen, merkte ik. En na mijn misantropie is zelfkwelling, gevoed door vernederende paranoia, mijn meest virtuoze kant.
Zo snel mogelijk verdwijnen was het enige dat er nu nog voor mij op zat, zo snel mogelijk ten ondergaan in een fictionele wereld vol duivels en demonen, zodat de werkelijkheid, vergelijkenderwijs, nog zou kunnen meevallen.
‘Vertel het me van het begin tot het eind, langzaam en met alle details, want dat windt me op,’ nodigde ik haar uit, terwijl er tegelijkertijd een heet Japans mes dwars door mijn darmen sneed.
★
‘Beschreven levens zijn vele malen interessanter dan levende lijven,’ had ik ooit met overmoedig literair aplomb beweerd, alsmede: ‘Porn has always been good to me,’ een zinnetje dat ik mijn alter ego Victor van Gigch in de mond had gelegd en waarmee hij bedoelde dat er van pornofilms een zekere heilzame verdoving kon uitgaan, beelden zo sterk dat zij andere in hun opdoemen verdrongen. Maar voorlopig, onder het aanhoren van haar minutieus verslag, moest ik er nog in trachten te slagen onze ontmoeting tot een stijlvol, althans aanvaardbaar einde te brengen. Ergerlijk daarbij was dat zich in mijn brein al een continu doorlopende pornofilm was begonnen af te spelen, die haar oraal onvermoeibaar in beeld bracht in gezelschap van een met volle teugen genietende Pieter Bas, een student met een hele grote vleeslul die breeduit grijnsde en af en toe grinnikte, terwijl hij liggend op zijn rug, verdiept was in een boek van Godfried Bomans.
*
Een goede methode om over een verbroken verhouding heen te komen is afvallen. Niet eten, flink drinken en dan afvallen, al het kwade vet verbranden en een andere man zien te worden. En een andere man worden was soms zo aanlokkelijk dat men er wel een verhouding voor zou willen opofferen. Het liefst eigenlijk zou ik Victor van Gigch
| |
| |
weer willen worden om mijn vernedering op hem af te kunnen wentelen. Hij zou dit nu moeten afmaken, niet ik. Zij was ooit op hem afgekomen en niet op mij. Vier jaar geleden, toen ik nog als leraar actief was, kwam ze aan het eind van de dag glimlachend lokaal 6 binnen, waar Victor zat te werken. Ze was achter hem gaan staan, had langzaam zijn hoofd achterover getrokken en het laten rusten tegen haar ronde veerkracht. Dat was weliswaar een fantasie van mij geweest, akkoord, maar daarom was het nog niet minder waar. Ik bedoel, we zijn nadien wel meer dan drie jaar samen geweest, in een werkelijkheid die ik tot de gelukkigste van mijn leven reken.
★
Dit alles is wel erg persoonlijk. Ik heb een alter ego nodig om door te gaan. Een nieuw alter ego, sinds Victor van Gigch mij de rug heeft toegekeerd. Alter ego's genoeg, net als vrouwen. Alter ego's die geen zin hebben zijn zinloos, net als vrouwen. Sorry, daar ga ik weer. Maar dan... en toch... je bent aan het ene alter ego meer verknocht dan aan het andere, zoals dat ook geldt voor sommige vrouwen. Neem nu bijvoorbeeld MaMa, een wel zeer fraai exemplaar van de soort en de moeder mijner kinderen, zijnde Nathan en Hannah. MaMa, ook al een vroegere leerlinge van mij en vierentwintig jaar jonger dan ik, die aan het begin van onze omgang, instemmend knikte bij alles wat ik zei, maar later altijd alles beter wist dan ik. Geen geliefde heeft mijn hoofd er zo vakkundig afgedraaid als zij. In drie maanden tijd viel ik bijna zeven kilo af.
★
Een dagboekaantekening van 14 januari 2010, 07.56 a.m., vier dagen na dato:
De kinderen zijn zojuist naar school gegaan in een zwarte en kille ochtend, met overal vastgevroren sneeuw op de straten, althans hier rondom het plantsoen. Ik heb met ze te doen, maar zij voelen dat gelukkig niet zo. Het is eerder mijn eigen ontregeling, als gevolg van het meedogenloze Koningswater. Wat steeds blijft terugkomen is een radeloos gevoel van verlatenheid, deels, grotendeels, veroorzaakt door de uitwerking van de drank en met als blootgezopen oorzaak het gapende zwarte gat. Ik moet mijn ziedende emoties in een literair kader vorm geven en zichtbaar maken en laten stollen op de tijdbalk van mijn
| |
| |
leven. Ik moet die verlammende verhitting in een getransformeerde en gefixeerde vorm (let op de alliteratie) een plaats geven binnen mijn literaire werk, mijn feitelijke leven dus, zodat niet alles zomaar voor altijd teloorgaat en zonder tegenstribbelen wegstroomt in de stortkoker der zinloosheid. Amen, maar dit lucht niet op, niet genoeg nog, er is nog te veel gevoel, gefnuikt of niet (ik schijn graag op de letter f te allitereren, de f van fuck en frenzy), Flauberts gefnuikt gevoel valt feilloos te verifiëren.
★
Resteert de vraag of haar exercitie in de Groningse nieuwjaarsnacht nu moet worden aangemerkt als arglist, arglust is misschien een betere term, of met meer is dan een natuurlijke gang van zaken. Het voelt als verraad en niet zo zuinig ook, maar het is niet zo, nee!
Nee, het is niet zo, omdat ik het niet aankan!
Handwasjes relaxen mij, handwasjes en langzaam aardappels schillen.
★
Gustave Flaubert moet wel de eenzaamste man ter wereld zijn geweest, zoals de meeste mannen, maar van hem trek ik het me aan. ‘Wat uiteindelijk resteert zijn de dieren,’ ontviel mij eens en pas nu schikt de werkelijkheid zich naar deze conditie. Flaubert had een papegaai, genaamd Loulou, zo lees ik in het boek Flaubert's Parrot van Julian Barnes, zoals ik de poes Lolitapoes heb, met dat verschil dat Loulou was opgezet en de poes Lolitapoes tussen mijn toetsenbord en mijn monitor altoos gezellig ligt te snurken. En dan heb ik in de tuin ook nog het konijn Muffin, vrij rondhobbelend in haar gevonden paradijs.
‘Ik heb niemand meer om mee te praten,’ verzuchtte Flaubert. ‘Om mijn Sombere Mijmeringen van me af te schudden, werk ik zo hard mogelijk,’ schrijft hij op 23 juni 1870. En bijna een jaar later: ‘Ik probeer me met inkt te bedrinken, zoals anderen zich met brandewijn bedrinken.’
Ik drink geen inkt, wel Bushmills.
En op 30 oktober 1872, weer een jaar nadien, in een brief aan Ivan Toergenjev, schrijft hij: ‘(...) ik lees ongeveer negen à tien uur per dag. Maar goed, een beetje afleiding van tijd tot tijd zou me geen kwaad doen, maar wat voor afleiding moet ik zoeken?’
Gustave Flaubert had geen computer.
| |
| |
*
Als ik helder blijf zal ik blijven schrijven tot mijn laatste lach, misschien geen ‘primaire’ literatuur meer, maar dan toch zeker ‘secundaire’, zoals kritieken en essays. Leo Vroman is 94 en nog actief, al gaat het bij hem (en zijn echtgenote Tineke) wel uitsluitend en alleen nog over doodgaan. Zij zijn al 70 jaar bij elkaar en houden nog steeds zoveel van elkaar dat Tineke zegt dat ze hoopt dat Leo eerder doodgaat dan zij, omdat zij beter tegen alleen-zijn kan dan hij. Zoiets snoert mijn strot dicht. Ik wilde wat televisie gaan kijken ter verstrooiing ende vermaeck, maar ik stootte steeds mijn hoofd tegen die perfide reclame, die het medium televisie als een wurgslang in zijn macht heeft en langzaam verstikt. Na Vroman en zijn echtgenote bleef ik, tegen mijn gewoonte in, hangen bij Ophra W. omdat zij een gerenommeerde pornoster interviewde, ene Jenna Jameson, van wie ik nog nooit gehoord had, al mag ik mij toch zeker rekenen tot de ingewijden op dit gebied. Een ten hemel schreiende vrouw, maar dan letterlijk, want in haar miljoenenvilla aan het water, met een polyester jacht aan de kunststof steiger en de obligate witte Rolls Royce op de oprijlaan, schoot ze zichtbaar vol bij de klemmende vraag hoe ze haar levensloop later aan haar twee kleine zoontjes zou moeten uitleggen. Arme vrouw, lieve moeder.
*
Gisterenmiddag, vrijdag 29 januari 2010, exact vier weken na dato, arriveerde er om 16.42 UTC in mijn computer plotseling een bericht waarin melding werd gemaakt van herinneringen aan zeiltochtjes op het IJsselmeer en de Zeeuwse stromen, reisjes naar steden en eilanden, alsmede het kopen van het konijn Muffin, dat later stokdoof bleek te zijn en misschien daardoor onaaibaar.
★
Ten antwoord liet ik haar weten dezelfde herinneringen te koesteren en ik besloot met een passage uit Macbeth: ‘I have begun to plant thee and will labour to make thee full of growing,’ de woorden van koning Duncan, die hij vol bewondering uitsprak jegens Macbeth als dank voor de bewezen diensten. Ik had haar veel over Shakespeare verteld en vaak uit zijn werk geciteerd, maar bij deze regels had ze toch wel even moeten ‘googelen’, zo liet zij mij vervolgens weten. Maar zij had het kunnen vinden en antwoordde geheel in stijl: ‘I see what you mean and I am
| |
| |
much beholden to you,’ waarop mijn argwaan mij meteen weer naar de keel vloog, want hoe was zij aan deze laatste nogal ingewikkelde formulering gekomen? Hij komt voor in de beroemde speech van Mark Antony in Julius Caesar, maar daar zou ze toch alleen bij toeval op hebben kunnen stuiten? Of zou die Pieter Bas Engels gestudeerd hebben, met het Elizabethaanse toneel als specialiteit, en haar likkebaardend hebben geholpen? ‘That cuckold lives in bliss, who, certain of his fate, loves not his wronger’ lispelde de verdorven Iago mij vervolgens in het oor, hetgeen in eenvoudig Nederlands ongeveer oplevert: ‘Als je haar niet loslaat, ga je aan haar kapot.’ Alsof ik dat zelf niet wist! Alsof ik de dramatiese ironie die schuil ging in de behoedende woorden van koning Duncan niet juist zo bedoeld had! Alsof ik niet wist dat Macbeth hem diezelfde nacht nog zou vermoorden. En alsof ik niet allang heb overwogen die eer aan mezelf te houden! The king is dead.
★
Citaat uit mijn boek Eindelijk volstrekt alleen: ‘Jij pleegt later vast zelfmoord, zei mijn moeder eens tegen mij, tamelijk onverwacht. Dat vond ik geen aangename zin om te horen. Temeer niet omdat ik vroeger nogal gehoorzaam was.’
★
Gustave Flaubert, die zijn moeder tot haar dood in zijn huis verzorgd heeft, had naar eigen zeggen nooit geboren willen worden en heeft herhaaldelijk met zelfmoord gedreigd, in de vaste overtuiging dat hij het nimmer zou doen, gekoketteerd, is wellicht het betere woord. Le mot juste, zou hijzelf zeggen. ‘Mensen zoals wij moeten de wanhoop tot geloof verheffen,’ was zijn stelregel. Zelf zou ik het woord ‘geloof’ door het woord ‘kunst’ willen vervangen.
*
‘Ik droom zo zelden van je, omdat je niet droomt van wat je begeert,’ schreef Flaubert aan zijn minnares Louise Colet op 4 september 1852. Of dit zo is waag ik te betwijfelen, maar ik weet het niet zeker, aangezien ik door slapeloosheid niet eens aan dromen toe kom.
| |
| |
★
‘Er zijn maar twee vrouwen op de wereld van wie een man niet wil winnen: de ene is zijn moeder en de andere is zijn dochter,’ schreef ik ooit. Dat is wel zo, maar in een meer genuanceerde vorm blijft alleen de moeder over. Moeder en zoon, meer is er niet.
★
Eens zag ik plotseling dat de naam Dunsinane, het kasteel van Macbeth waar hij zijn onvergeeflijke daad beging, uit drie delen uiteen te nemen was, waarbij ieder deel zijn eigen betekenis impliceerde. Dun staat dan voor de naam van de koning, sin spreekt voor zich en Lady Macbeth wordt later insane en pleegt zelfmoord. The Queen, my lord, is dead.
★
De computer is na de zon het enige medium dat deze aarde nog gaande houdt. De mens heeft een digitaal universum geschapen waarvan de directe invloed merkbaarder is dan die van het door God geschapen heelal. De aantrekkingskracht van de aarde voelt men pas als men valt of een piano op zijn hoofd krijgt. Men leeft in een wereld die beheerst wordt door de wetten der gravitatie, maar men bemerkt van die aantrekkingskracht zelve niets. Afstotingskracht is in deze wereld duidelijker waarneembaar, want oorlog en onmin vormen het dagelijkse nieuws. Onze planeet tolt om zijn as met een snelheid boven die van het geluid. Niet op de polen, maar iedere denkbeeldige plek op de evenaar tolt rond met een vaart van meer dan 1600 kilometer per uur. Toch werden de bierflesjes en whiskyglazen van Tip Marugg tijdens zijn vele tropiese mijmernachten onder een Antilliaanse maan nimmer van de tafel gezwiept en als hij dan soms toch mistastte had dat met een andere draaiing te maken dan met die van de aarde. Zelfs een zilveren dollar zou op zijn kant blijven staan. Een puts water weegt een kilo of tien en het gewicht van het volume water in een badkuip is door een gemiddeld mens al niet meer te tillen, maar de zeven wereldzeeën vallen niet ruisend van de aardbol af, al zijn sommige plekken, troggen noemt men die, kilometers diep en dus als los stromende materie astronomies zwaar. Hoe kan dat? Dat kan niet, is men geneigd te beweren. Maar toch is het zo. Alleen hoog en laag water zijn als zeebewegingen merk- | |
| |
baar. Een enkel minuscuul vloedgolfje, dat onder de naam tsunami een paar eilanden wegspoelt, daargelaten.
★
Ik heb veertig jaar voor de klas gestaan, negenendertig jaar, om precies te zijn. Afgaande op bovenstaande overpeinzingen lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat ik docent natuurkunde ben geweest, maar dat is toch niet het geval, want ik ben een uitgesproken talenman, een alfa, zoals dat vroeger heette en vandaar waarschijnlijk mijn verbijstering over de geldigheid en de werking der natuurwetten, alsmede over de ongebreidelde invloed van de computer. En die verbijstering heb ik nimmer onder stoelen of banken gestoken. Als ik tijdens een les en orerend voor het bord, weer eens overvallen werd door het besef dat ik op datzelfde moment, maar zonder het te voelen, met supersoniese snelheid om de aardas in de rondte vloog, nee, erger nog, dat de gehele aarde, met de zeven werelzeeën en al, ook nog eens in een elliptiese baan om de zon bewoog, met een snelheid van bijna 30.000 kilometer per uur, dan wilde ik mijn les nog weleens staken en mijn gemoed klassikaal luchten. Maar geen van mijn leerlingen scheen over deze zaken ooit na te denken, noch over het gekmakende fenomeen dat het universum onbegrensd is, oneindig is, zich dus in feite nergens bevindt en tegelijkertijd overal en binnen dat nergens nog steeds naar alle kanten uitdijt, in een tijdloze en eindeloze ruimte.
★
Er bestaat een foto van Gustave Flaubert, genomen enkele jaren voor zijn dood, die een treffende gelijkenis vertoont met mijzelf, op iets jongere leeftijd; ik begin vijftig, hij midden vijftig. Bolle kop, kalend hoofd, grote snor. Hij droeg zijn haar wat piekeriger en zijn snor had langere punten, de zijne noemde je een druipsnor, de mijne had meer een Engelse vorm, met de punten omhoog, maar de overeenkomst in uiterlijk was zo markant, dat een van mijn leerlingen deze foto eens uit NRC-H had geknipt en meegenomen naar school, met de vraag of die man op de foto een familielid van mij was. ‘Ja hoor, dat is mijn oudoom Gustaaf,’ had ik onmiddellijk geantwoord. ‘Die kan ook heel mooi schrijven, al kleedt hij zich wel erg ouderwets, vind je niet? Hij woont in Frankrijk, aan de Seine, waarin hij vaak een bad neemt, want hij is een heel zindelijke man.’ En ik had de foto als curiosum achter in de
| |
| |
klas op het prikbord gehangen. Maar nadat leerlingen uit andere klassen herhaaldelijk hadden gevraagd of ik dat misschien was, had ik ten slotte met vulpeninkt onderop de foto geschreven: ‘L.H. Wiener, op het toppunt van zijn miskenning.’
*
Werkelijk alles wat een mens van node heeft, kan middels de computer betrokken dan wel bewerkstelligd worden, hetzij rechtstreeks, bij wijze van informatie of contact, hetzij indirect, bij wijze van bestellingen of transacties. En waar aanvankelijk computers robots bestuurden, daar dirigeren zij nu de mens, die ondergeschikt is geraakt aan zijn eigen creatie. De mens als tovenaarsleerling. Computers kunnen praten, ze kunnen lezen en schrijven en ze kunnen muziek maken. Het enige wat ze niet kunnen is liefhebben en seksueel actief zijn, want ze hebben geen gevoel en sommige mensen wel. Twee computers met elkaar verkoppelen zou technies gezien heel goed tot de mogelijkheden behoren, maar hun gemeenschap zou strikt virtueel blijven en hun cohabitatie slechts een lineaire bundeling van krachten. Zij zouden elkaar niet delen maar verdubbelen en een werkelijke versmelting zou slechts kunnen leiden tot kortsluiting en disfunctioneren. Er bestaat een wijsgerig systeem dat natuur en cultuur in correlatie meent te kunnen brengen middels de processen der cybernetica. Pionier op dit gebied was professor Norbert Wiener, ook al een oudoom van mij.
*
Onder de kop TECHNO en de titel ‘Robots fokken’ schrijft Herbert Blankenstein in NRC-H van 3 februari 2010: ‘Neem veel robots waarvan het “brein” net iets anders in elkaar zit. Door die met elkaar te kruisen krijg je robots die bijvoorbeeld heel goede roofdieren zijn.’ En even verder: ‘Robots blijken over “genen” te beschikken, die bepalen hoe de verbindingen werken tussen de “zenuwcellen” in het brein.’ Let op dat het woord brein hier al niet meer tussen aanhalingstekens is geplaatst. Deze cyberneticus vervolgt: ‘In feite zijn zulke genen (geen aanhalingstekens) getallen in een computergeheugen, maar je kunt er dingen mee doen die ook gebeuren met echte genen. Neem van twee individuen (sic) elk een deel van die eigenschappenbepalende informatie, gooi dat bij elkaar en stop het mengsel in een nieuw individu.’ En het artikel besluit: ‘Door op deze manier apparaten te “fokken”
| |
| |
kunnen technische oplossingen ontstaan die een ontwerper misschien niet bedacht zou hebben.’ Met als conclusie dat ook biologen nu geïnteresseerd raken om met dit soort experimenten de evolutie te bestuderen. Prachtig! Darwin met een stekker in zijn reet!
★
Op 5 februari van dit gaande jaar wordt er aangebeld en staat zij onverwacht voor me. Ze is nog steeds in het bezit van mijn huissleutel, maar wil kennelijk niet zomaar binnenvallen. Netjes. Ik zou ten slotte bezoek kunnen hebben. Waarom niet? Ze draagt een wollen muts en een lange sjaal, die tweemaal om haar hals kan. Beide kledingstukken zelf gebreid, nog hier, bij mij thuis.
Wat is ze toch bijzonder.
En wat is ze toch mooi!
‘Hé, ik was in de buurt..,’ zegt ze.
Ik geef geen antwoord.
‘Mag ik binnenkomen?’
‘Dat lijkt me met zo'n goed idee.’
‘Oh...’
‘Ik heb Stephanie boven...’
Een flauwe glimlach zet niet door.
‘Stephanie?’
Ik knik.
‘Misschien kun je me ook mijn huissleutel beter teruggeven...’
En ik steek mijn hand uit.
Nu glimlacht ze breder, maar ik zie haar mondhoeken trillen.
Even maar.
Dan trekt ze haar tasje voor haar buik en haalt er een sleutelbos uit, waarvan ze mijn huissleutel losmaakt.
‘Oké..,’ zegt ze. En dan ‘Wat jij wil...’
‘Oké..,’ zeg ik.
Ik sluit de deur en ga naar boven.
★
Het zelfstandig naamwoord ‘compulatie’ is een samenstelling van drie separate delen, die ieder voor zich hun eigen betekenis impliceren. Zoals dat ook opgaat voor de naam Dunsinane. Compulatie dan is afgeleid van het niet bestaande werkwoord ‘compuleren’. Het woord
| |
| |
‘computer’ is daarin evident aanwezig, van het woord ‘relatie’ ziet men ongeveer twee derde deel, waarvan een derde deel verstopt zit in de computer en het andere deel ervoor zit. En laat men de letter m weg dan openbaart zich als vanzelf de mogelijkheid om via het internet tot virtuele omgang te komen met zijn medemens. En het is dit soort van intermenselijk contact dat Gustave Flaubert zo gemist heeft. Het enige wat men dan nog nodig heeft is een flesje massageolie of een potje Vaseline, al geef ikzelf de voorkeur aan een plastic flacon Kroon rijwielolie.
★
Boven op mijn werkkamer neem ik plaats voor mijn monitor, waarin Stephanie middels de pauzetoets een glanzende lul stil in haar mond houdt. Ik plaats de cursor op de dubbele verticale streepjes linksonder in het scherm van de monitor, klik erop met mijn muis en ziet, daar vervolgt de trouwe Stephanie haar gulzige handelingen. Ze treedt hier op voor de site van Amateur Allure. Ik ken haar act heel goed. Over ongeveer twee minuten zal haar gladde tong naar buiten stulpen en zal ze het zaad met getuite lippen inslikken, onder wat nagemaakt gekreun. Beter vind ik haar nog op de site van Backroom Casting Couch, waar ze in de veronderstelling verkeert dat ze auditie doet voor een baan als model in the adult industry. Op de site van Tube Trooper, in het menu Amateurs, op pagina 2, weet ik nog een mooie jonge meid te zitten, die veel weg heeft van een andere, met wie ik in de werkelijkheid drie jaar heb verkeerd. Die site mijd ik liever, want dat is me toch iets te veel van het goede, hoe moet ik het zeggen, op die manier wil ik niet aan haar herinnerd worden.
|
|