met die operatie.’ Er kwam een zuster aangesneld die Renshaw iets toefluisterde, en Mitty zag de man verbleken. ‘Er is coreopsis ingetreden,’ zei Renshaw nerveus. ‘Zou jij het willen overnemen, Mitty?’ Mitty keek hem aan, daarna keek hij naar die zwakkeling van een Benbow, die dronk, en naar de ernstige, onzekere gezichten van de twee grote specialisten. ‘Als je wil,’ zei hij. Ze hielpen hem in een witte operatieschort, hij schoof het masker op zijn plaats en trok dunne handschoenen aan; de zusters overhandigden hem glimmende...
‘Achteruit, maat! Kijk uit voor die Buick!’ Walter Mitty trapte hard op de rem. ‘Je zit verkeerd, maat,’ zei de parkeerbediende, Mitty nauwlettend opnemend. ‘O jee, ja,’ mompelde Mitty. Hij begon voorzichtig achteruit te rijden onder het bord ‘Alleen uitrit’. ‘Laat maar staan,’ zei de bediende. ‘Ik zet hem wel weg.’ Mitty stapte uit. ‘Hé, laat je het sleuteltje er wel inzitten.’ ‘O ja,’ zei Mitty en overhandigde de man het contactsleuteltje. De bediende sprong in de wagen, reed hem met brutaal gemak achteruit en zette hem op zijn plaats.
Dat lef, dacht Walter Mitty door Main Street lopend; die jongens denken dat ze alles weten. Eén keer had hij ergens buiten New Milford geprobeerd zijn sneeuwkettingen eraf te halen en waren ze helemaal om de assen gedraaid. Er moest iemand met een takelwagen komen om ze weer los te krijgen, een jonge, grijnzende garagemonteur. Sindsdien het mevrouw Mitty hem altijd naar een garage rijden om de kettingen eraf te laten halen. De volgende keer doe ik mijn rechterarm in een mitella, dacht hij; dan lachen ze me met meer uit. Als ik mijn rechterarm in een mitella heb, zien ze dat ik die kettingen er onmogelijk zelf af zou kunnen halen. Hij schopte in de drabbige sneeuw op het trottoir. ‘Overschoenen,’ zei hij bij zichzelf en begon uit te kijken naar een schoenenwinkel.
Toen hij weer naar buiten kwam, met de overschoenen in een doos onder zijn arm, begon Walter Mitty zich af te vragen wat het andere was dat hij van zijn vrouw moest kopen. Ze had het hem twee keer gezegd voor ze van huis op weg gingen naar Waterbury. Ergens had hij een hekel aan die wekelijkse tocht naar de stad - hij kocht altijd het verkeerde. Papieren zakdoekjes, dacht hij, tandcrème, scheermesjes? Nee. Tandpasta, tandenborstel, bicarbonaat, carborundum, initiatief, referendum? Hij gaf het op. Maar zij zou er wel aan denken. ‘Heb je de wat-was-het-ook-alweer?’ zou ze vragen. ‘Vertel me niet dat je de wat-