| |
| |
| |
God bless America
Willem Jardin
De auto zou de volgende week komen. Woensdag om precies te zijn, woensdag 6 juni 1953, vroeg in de morgen. Dr. Walter Freeman en zijn lobotomobiel zouden zijn redding zijn, hoewel mijn vriend John Clayton bij vlagen zelf niet wist dat hij gered moest worden. Hij was opgenomen in Kirkbride Mental Hospital, gelegen in een rustige bosachtige omgeving vlakbij Red Bank, zo'n tien mijl verwijderd van Chattanooga.
De zaterdag voorafgaande aan die woensdag kwam ik Johns vader tegen bij de kassa's van Jacksons Hard Ware Store. Ik kocht schroeven voor de bevestiging van een plank in de babykamer. Hij stond met een doosje spijkers in de rij naast mij en nodigde mij uit bij hem thuis koffie te komen drinken. Ik had eigenlijk geen tijd, maar hij haalde mij over door een arm om mijn schouder te leggen. Ik ging mee, wist ik, ook voor zijn zoon. Ik had John al een maand of zes niet meer gezien. Eén keer was ik in Kirkbride geweest, één keer had ik hem een briefje gestuurd. Waarschijnlijk voelde hij zich in de steek gelaten. Een briefje, wat stelde dat nu voor in de situatie waarin hij zat. John was een vriend van mij, maar ik had nauwelijks een idee hoe het met hem ging. Kathleen, mijn vrouw, spoorde mij aan hem te bezoeken. Het kwam er niet van.
Het was te heet om in de tuin te zitten. We liepen de woonkamer in en namen plaats bij de door Clayton sr. zelf gemetselde haard. Tussen de stenen zaten voegen die naar zijn mening te breed waren. Al eerder had hij zich daarvoor verontschuldigd, en ook nu beweerde hij, terwijl hij een sigaret opstak, dat hij het hele zaakje zou afbreken en opnieuw zou beginnen.
Clayton sr. was een dikke, vriendelijke man met grijs haar, tamelijk slordig gekleed. Dertig jaar was hij conciërge in de Cola-fabriek geweest. Hij droeg geblokte overhemden, schroomde er niet voor zijn grijze borsthaar te tonen en had, zover ik kan terugkijken, altijd een ketting om zijn nek hangen met daaraan een symbolisch object, een tand van een haai, een zilveren walvisje, dat soort dingen. Hij heeft diverse soorten snorren gedragen, allemaal grijs, maar verschillend van vorm en na verloop van tijd verwaarloosd. Ik herinner me dat hij in
| |
| |
het haar van zijn snor beet omdat het over zijn lip zijn mond ingroeide. Ik herinner me een ringbaard, ik herinner me dat hij touw gebruikte om zijn lange grijze haar in zijn nek bij elkaar te houden. En natuurlijk waren er zijn sigaretten, Winston, altijd Winston.
John vond het verschrikkelijk hoe zijn vader zich kleedde en pakte dat zelf anders aan. Al voor wij als National Guards van het 2nd Armored Cavalry Regiment naar de Neurenbergse Melleck Barracks gingen, droeg hij keurige pakken met stropdas, soms zelfs een chique hoed met vilten band. Ook zijn schoenen koos hij met zorg uit. Hij was een aantrekkelijke jongeman die genoot van de aandacht van vrouwen. Zijn beoefening van boksen en atletiek droeg daaraan bij. In de sportschool van Chattanooga stond hij hoog aangeschreven. Alleenheerser was hij niet, maar de grote meerderheid van zijn partijen won hij. Ook in Melleck Barracks verloor hij gedurende die twee jaar niet meer dan twee of drie partijen. Als ik tegen hem bokste, ging ik met vrees de ring in. Zijn verdediging was licht, elegant en nauwelijks te breken, zijn linker was meedogenloos hard, zijn blik scherp als een mes. Ik hoopte op weinig publiek, maar dat kon je met hem wel vergeten. Vaak stonden er jonge vrouwen te kijken. Zowel in Chattanooga als in Melleck Barracks werd hij gillend aangemoedigd.
Een halfjaar na mijn terugkeer uit het Duitse Neurenberg trouwde ik met Kathleen Goleman. Met financiële hulp van de wederzijdse ouders gaven we een groot feest. Boottocht over de Mississippi, eten, dansen en muziek in de tuin van Kathleens ouderlijk huis. Meer dan honderdvijftig mensen kwamen op de bruiloft, John was er ook. Hij was prachtig gekleed, in smoking. Hij had een vrouw bij zich die ik niet kende, maar dat vond ik niet erg. Vreemd was dat hij niet wilde dansen en meer dronk dan ik van hem gewend was. Hij zorgde zelfs voor een incident door ongegeneerd in de zorgvuldig opgekweekte witte rozen van mijn nieuwbakken schoonmoeder te urineren. Niet vanaf het grasachtige paadje, nee, hij stond er middenin. In de keuken werd het mijn schoonmoeder even te veel. Continu was zij in strijd met luizen en dan kwam er nu even zo'n lapzwans voorbij lopen. Van welke partij was hij eigenlijk? Van haar dochter of van mij? Wie was die man?
In de drie maanden na het huwelijk ging het bergafwaarts met hem. Nog nooit heb ik iemand die zo sterk was, zo snel zien wegzakken. Hij verloor zijn baan, het een baard staan, liep dag in dag uit in
| |
| |
spijkergoed en op gymschoenen, kwam een kilo of vijftien aan en begon op zijn vader te lijken. Ik kon me hem met zijn baard en al die extra kilo's niet meer in de ring voorstellen. Hij zou niet eens beginnen aan zijn verdediging.
John ging op aandringen van zijn ouders naar een therapeut in Chattanooga, maar die kon, omdat John niet meewerkte, niets voor hem betekenen. Hij ging naar een psychiater in Knoxville, dr. Tillson, een man met een reputatie als het om veteranen ging. Hij constateerde schizofrenie en achtervolgingswaan, lichte vormen ervan. Hij raadde hem aan zijn ervaringen in Neurenberg op te schrijven, bovendien moest hij op dieet en weer gaan sporten. John deed het niet.
Aan het gesprek met Johns vader, die zaterdag bij zijn zelfgemetselde haard, heb ik vaak teruggedacht. Hij haalde een tiental spijkers uit het doosje dat hij bij de Hard Ware Store had gekocht en legde die naast elkaar op tafel. Hij rookte zijn Winstons, we dronken koffie, spraken een uur met elkaar. Later realiseerde ik me dat Clayton sr. mij mogelijk had uitgenodigd om te vertellen wat er ging gebeuren. Misschien was deze vriendelijke, lichtelijk labiele man uit op mijn steun. Hij vroeg hoe het met Kathleen en mij ging, of ik nog steeds bokste. Daarna vertelde hij heel zachtjes, bijna verlegen, over zijn zoon.‘Hij is zo eenzaam weet je. Er zit geen vooruitgang in zijn behandeling.’
Halverwege het gesprek ging ik naar het toilet. Toen ik door de gang terugliep naar de kamer, hoorde ik Clayton sr. luid praten met iemand. Ik bleef in de gang staan. Het was meer dan luid praten, het was een emotioneel meningsverschil. Ik herkende de stem, het was Johns moeder, ik wist niet eens dat zij er was.
‘Waag het niet met iemand erover te praten... dit is onze laatste kans... je weet toch hoe ernstig zijn situatie is...’ Even was het stil, toen hoorde ik hem zeggen: ‘Ik blijf erbij dat Freeman niet te vertrouwen is... die man weet niet wat hij doet... hij is geen dokter, maar een maniak... dat wij hieraan meewerken... verschrikkelijk...’ ‘De discussie is gesloten, John, we hebben de beslissing al genomen... er is geen weg meer terug... woensdag gaat het gebeuren...’
Ik was perplex, maar kon niet langer blijven staan en liep, de keel schrapend en met een zachte klop op de deur, de kamer binnen. Mevrouw Clayton liep op mij af, probeerde vriendelijk te lachen en gaf mij een stijve hand. Zij excuseerde zich en liep de gang in waar ik juist uit kwam. Ik ging zitten, nam mijn koffiekop in mijn handen en
| |
| |
wachtte af. Clayton sr. stak een sigaret aan, inhaleerde diep, blies krachtig uit over zijn linkerschouder. De rookkolom raakte de brede voegen van zijn haard. Hij pakte een paar spijkers en liet die in het doosje vallen. Akelig lang was het stil.
‘Besteed er maar geen aandacht aan,’ zei hij. ‘Ik heb wel vaker meningsverschillen met mijn vrouw.’
Ik aarzelde of ik hem niet vertellen moest wat ik gehoord had. Maar ik zei niets, ik durfde het niet, ik kon het niet. Misschien gebruikte ik zijn woorden als een excuus: besteed er maar geen aandacht aan. Misschien verschool ik me achter het idee dat dit mijn zaak niet was. John was een vriend, maar betekende dat ook dat ik me met medische affaires moest bemoeien? Een half uur later reed ik terug naar huis met mijn doosje schroeven en had ik, tegen mijn zin, me zijn vertwijfeling eigen gemaakt. Freeman kwam voor John naar Kirkbride? Freeman die met keukenmessen in de hersenen van mensen sneed, zogenaamd om ze te genezen?
's Avonds zat ik met Kathleen in de woonkamer van ons huis naar I Love Lucy te kijken. Ik zag niets, hoorde niets, at slecht. Ik had me voorgenomen niet aan haar te vertellen wat ik die middag gehoord had. Haar in de laatste weken van haar zwangerschap belasten met de problemen van John Clayton zou niet verantwoord zijn. Complicaties moest ik buiten de deur houden. Mijn taak was gaten boren in de muur en de plank bevestigen waarop de knuffels van ons aanstaande kind zouden komen te staan.
‘Wat is er aan de hand, Joe?’ vroeg ze, nadat ze de televisie had uitgezet. Op die vraag had ik kunnen wachten. Ze stond voor mij, keek mij strak, bijna streng aan. De dikke buik lag als een indrukwekkend argument in haar geopende handen.
‘Ik heb hoofdpijn...’ antwoordde ik. ‘Er is van alles aan de hand op mijn werk... ik heb je eerder deze week al verteld dat het met Tony niet zo lekker loopt... gisteren had ik een gesprek met hem dat echt uit de hand liep...’
Ik vertelde dat het om een personeelskwestie ging. Tony Lawton, mijn directe baas, wilde iemand ontslaan die naar mijn gevoel cruciaal was voor het bedrijf. Waarschijnlijk trok ik het me te veel aan. Als Tony iemand wilde ontslaan, dan moest hij dat maar doen. Hij was de baas. Ik beloofde die week weer naar de boksschool te gaan. Sinds een jaar
| |
| |
had ik geen echte wedstrijd meer gebokst en trainen deed ik ook te weinig.
We gingen vroeg naar bed. Zij sliep slecht, ik sliep slecht. Ergens in de nacht hebben we liggen praten over hoe we de baby zouden noemen als het een jongen was. Om een uur of vier sliep zij eindelijk in en kreeg ik, starend naar het plafond, een gedachte die me rustig maakte. Er was een persoon met wie ik over John kon praten: William Hadrick, een oude vriend van mij. Hij woonde en werkte in Cleveland, niet ver van Chattanooga, ik had hem een tijd niet gezien, maar dat zei niets over onze vriendschap. Zijn vrouw was ook in verwachting, onze levens liepen al jaren min of meer parallel. Ook hij had in Melleck Barracks gezeten. Ik moest eindeloze reparaties aan tanks en vliegtuigen uitvoeren, hij had een medische taak. Maar beiden stonden we in de ring als bokser, beiden moesten we het afleggen tegen John Junior. William ging zelfs enkele malen knock out, herinnerde ik me. Zijn allereerste knock out in Melleck Barracks was een spektakel, omdat die ten overstaan van meer dan honderd toeschouwers al in de vierde ronde viel. John was na die partij op de schouders genomen, terwijl William verkreukeld in een hoekje zat. Dat was niet gemakkelijk voor hem geweest, maar hij had zich eroverheen weten te werken. Ook dat was een onderdeel van de sport, je verlies kunnen nemen.
William zou ik voorleggen wat er met JJ aan de hand was. Hij wist van zijn opname in Kirkbride. Hij had zelf een medisch beroep, waardoor hij ongetwijfeld op de hoogte was van Walter Freeman. Freeman had de laatste maand een paar keer prominent in de krant gestaan, hij had zelfs de voorpagina van de New York Times gehaald. Maar dat deze man met zijn lobotomobiel van de ene naar de andere staat scheurde en nu ook Chattanooga en zelfs Kirkbride aan zou doen, wist hij waarschijnlijk niet. Aan de telefoon vertelde ik hem dat ik over John wilde praten. Dat Freeman op hem werd losgelaten wilde ik hem persoonlijk mededelen.
Maandagavond ontmoetten we elkaar in Pickle Barrel Restaurant. We hadden daar vaker gegeten, ook met de echtgenotes. Ik vertelde Kathleen dat ik met William Hadrick had afgesproken om over mijn baas en de ontslagkwestie te praten. William en ik zaten eerst een uur aan de bar van Pickle Barrel. We spraken over de vrouwen, de zwangerschappen, ons werk. Drie maanden geleden had hij promotie gemaakt, hij was nu anesthesist. Pas aan tafel kwam Johns situatie aan de orde. We
| |
| |
haalden herinneringen op aan de periode in Melleck Barracks. Met Johns Kirkbride-opname in het achterhoofd bleken er toch veel gekkigheden te zijn voorgevallen. Incidenten die op het moment zelf niet alarmerend geweest waren, maar achteraf een nieuw licht deden schijnen op zijn functioneren.
Eén keer trof ik John, een uur na een succesvolle bokspartij, aan in het afdelingstoilet van de tweede vleugel. Hij had zijn partij zonder handschoenen voortgezet op de muur. Hij huilde, zijn handen zaten onder het bloed. Ik bracht hem naar zijn kamer, er waren drie andere soldaten die meeluisterden. Hij miste zijn vriendin, zei hij. Ik geloofde hem niet.
Een paar weken daarna was het incident met het boek. Hij sliep twee nachten niet omdat hij non-stop Alfred Kinseys Sexual Behavior in the Human Male aan het lezen was. Niemand kende Kinseys boek, maar dat het over seks ging was wel duidelijk. JJ werd verraden, waarschijnlijk door een van zijn kamergenoten. Hij moest zich melden bij de beruchte officier Southerly. Twee weken mocht hij niet sporten omdat hij de orde in de kazerne had verstoord met onzedelijke lectuur. In plaats van te sporten, moest hij de eindeloze gangen van Melleck Barracks dweilen. Dat was vernederend, niet alleen omdat het werk ontstellend saai was, hij werd ook de hele dag aangesproken door soldaten die door de gangen liepen, soms bewust met vieze schoenen om hem te treiteren. Minachtend werd er over JJ gesproken als ‘faggot boxer’ of ‘driver of the honey-wagon’, de vrachtauto waarmee de rioleringen van de kazerne werden leeggezogen.
De eerste bokspartij na het sportverbod was tegen William. William keek mij aan tafel in Pickle Barrel enigszins bedremmeld aan en gaf toe dat ook die partij geen succes was. Hij had het langer volgehouden dan de eerste keer, maar opnieuw moest hij het onderspit delven. Ik was Johns coach die partij en merkte iets vreemds op tijdens de warmingup. John praatte in zichzelf. ‘I'll get her to the bottom line, I'll screw her.’ Ik wist niet wat hij bedoelde. Tussen de rondes van de partij herhaalde hij dat gekke zinnetje:‘I'll get her to the bottom line.’ De week daarna kwamen er zinnetjes bij, die hij ook buiten de sportschool uitsprak. ‘Hope is limited,’ bijvoorbeeld. En: ‘I am fighting a war, you know.’ Of dat stemmen waren, ik weet het niet. William en ik moesten in Pickle Barrel lachen om die zinnetjes van JJ. Maar was er een reden om te lachen?
| |
| |
Toen gaf ik John gelijk, we voerden inderdaad een oorlog. Die tegen nazi-Duitsland was afgelopen, maar er was een nieuwe op komst tegen de Russen. Hoe anders dan door sport konden we het overleven twee jaar opgesloten te zijn in een kazerne die enkele jaren daarvoor bevolkt was geweest door SS'ers? Je kon ze nog ruiken als je je best deed. We lagen op de houten bedden van de freaks die kort daarvoor berecht waren in dezelfde stad, in een gebouw nog geen twee mijl hier vandaan. De vrienden van Joseph Mengele hadden hier rondgehangen, deels hadden ze zelfmoord gepleegd, maar ook daarmee werden de sporen niet uitgewist. Waarvoor werden wij gebruikt? Je had de Neurenbergse wetten en de Neurenbergse processen. De nasleep daarvan was dagelijks voelbaar.
Ik herinnerde mij een ochtend dat ik samen met John op de atletiekbaan was. Hij had de avond tevoren flink gedronken in de American Bar, een etablissement in het geruïneerde centrum van Neurenberg waar ook veel vrouwen kwamen. Achteraf hoorde ik dat hij daar ruzie had gemaakt. Terwijl we uitliepen in een waterige zon op de buitenste baan, vertelde hij mij iets dat ik nooit vergeten ben. Hij ging recht voor mij staan, keek mij diep in de ogen en zei: ‘Joe, they say: that was then, and this is now. But I can tell: it's not fimshed. You hear me, Kotarski?’
Hij draaide zich om en rende weg, terwijl hij de laatste woorden herhaalde, hard, onontkoombaar hard: ‘It's not finished!’
William keek naar de serveerster die met twee borden aan kwam lopen voor de tafel naast ons, waaraan een bejaard echtpaar zat. Maar ik zag dat hij haar niet zag. Hij was elders met zijn gedachten.
Hij sneed het laatste deel van onze zalm in twee stukken. Na een minuut stilte hervatte hij het gesprek.
‘Nooit geweten dat het toen al zo slecht met hem ging,’ zei hij met gedempte stem.
‘Maar het is nog niet afgelopen, William. Precies zoals John zelf al zei.’
William legde een stuk zalm op mijn bord en keek mij aan.
‘Er komt een auto naar Kirkbride met een dokter... dé dokter. De man die vorige week voorop de NewYork Times stond...’
‘Je bedoelt Waker Freeman? Hier in Chattanooga, Tennessee? Dat is dus wat je me wilde vertellen?’
‘Ja William, aanstaande woensdag wordt onze John geopereerd door Walter Freeman, de lobotomist... zijn ouders hebben ermee ingestemd, hemzelf is, denk ik, niets gevraagd... we moeten er iets aan
| |
| |
doen... ik ben van plan hem uit Kirkbride te halen... mijn vraag is: wil jij mij helpen?’
Hij wilde mij helpen, hij zei dat de zaak van John hem aanging en dat hij, net als ik, een groot tegenstander was van lobotomie. Samen stelden we een plan op. Ik zou me ziek melden, hij was die woensdag toevallig al vrij.
Thuis vertelde ik Kathleen dat William mij goed geadviseerd had. In het ziekenhuis van Cleveland speelden vergelijkbare ontslagproblemen. Met een glaasje gingen we in de woonkamer zitten. Ze vertelde me dat ze 's middags buikkrampen had gehad. Ze was bezorgd geweest, omdat ze niet wist of die krampen misschien vroegtijdige weeën waren. Nu was alles weer rustig.
Toen we uitgepraat waren, zei ik dat ik in de werkkamer een paar aantekeningen moest maken over het gesprek met William. Ik had daar een fles whisky staan. Met een glas in de hand oefende ik het scenario dat ik met William besproken had. We zouden woensdagochtend vroeg naar Kirkbride gaan, ik zou me voordoen als een medewerker van Freeman. Hij zou na mij naar binnen gaan, zich legitimeren als arts van het ziekenhuis van Cleveland en, eenmaal binnen, een tuindeur van de dagzaal openzetten. De dagzaal, die we allebei kenden, had aan de tuinzijde een ronde glazen erker waarvoor beige gordijnen hingen. De open tuindeur zou herkenbaar zijn aan een half opengeschoven gordijn. Als we elkaar tegenkwamen zouden we doen alsof we elkaar niet kenden.
Met een leeg glas liet ik me in m'n leesstoel vallen. Ik werd overvallen door vragen. Waar zouden we met John heengaan als we hem eenmaal buiten hadden? Moest ik Johns vader niet in het plan betrekken? Was het niet beter dat William zich voor zou doen als medewerker van Freeman? Waar was ik in vredesnaam mee bezig?
Ik pakte de fles en schonk opnieuw in. Ik volgde mijn geweten, daar was ik mee bezig. Soms kon je het je niet permitteren niet te handelen, dat had ik in het leger geleerd. In de ring trouwens ook. Met het glas in de hand liep ik weer rond in mijn werkkamer. Ik praatte binnensmonds, maakte een buiging, lachte vriendelijk, mompelde een paar kunstmatige, aan William ontleende woorden over vooruitgang in de geneeskunde. ‘Het is een kwestie van acteren,’ had hij gezegd. ‘Je moet doen alsof je er zelf in gelooft.’
| |
| |
Woensdagochtend reden William en ik naar Kirkbride. Op een parkeerplaats net buiten Chattanooga trok ik een witte jas en witte schoenen aan. Ik nam een stapeltje papieren in mijn hand en stak drie pennen in mijn borstzak. We reden door een koel bos en over een heuvelachtige weg naar Red Bank. Langzamer dan ooit ging dat. William parkeerde, we wensten elkaar succes. Ik stapte, door mijn lange witte jas enigszins onhandig, uit de auto en liep naar de ingang van Kirkbride.
Achter de receptie zat een vriendelijk ogende vrouw met lang donker haar. Ik legde mijn legitimatiebewijs op de balie en zei dat ik de assistent was van dokter Freeman. Ik was gekomen om met de patiënten een voorgesprek te voeren. Dokter Freeman zou wegens persoonlijke omstandigheden iets later komen. Ik mocht van de receptioniste in de wachtkamer gaan zitten. Ik zat een minuut of twee in de wachtkamer toen ik hoorde dat William binnenkwam. Ik hoorde hem alleen maar, ik zag hem niet.
Ik werd opgehaald door een verpleegster van de kliniek. Zonder enig wantrouwen schudde zij mij de hand. Van de voorbespreking wist ze niets, maar een aantal patiënten zat met familieleden al klaar in de dagzaal. Eerst wilde ze mij de kamer laten zien. We liepen door een paar gangen en betraden een door de zon helverlichte kamer.
‘Gemeubileerd naar dr. Freemans exacte instructies,’ zei ze. ‘Tevreden?’
Ik zag een tafel met een wit laken, verder leeg. Er stonden stoelen in een halve cirkel om de plek waar het bed kwam te staan. In de vensterbank stonden bloemen.
‘M'n complimenten,’ antwoordde ik.‘Dit is het theater waarin vooruitgang in de medische wetenschap opnieuw bewezen zal worden.’
Ik kotste van mijn woorden, maar ze geloofde mij. De blik in haar ogen was gevuld met ontzag. Zo direct zou hier een groot man binnentreden, hier zouden wonderen verricht worden.
Ze vertelde wat er op het programma stond. Ik nam een pen uit mijn zak en maakte enkele aantekeningen. Eerst twee vrouwen, daarna drie mannen. Ze had zelfs de namen. John was de eerste van de mannen. Ik bevestigde de volgorde en liep met haar de gang op richting de dagzaal. Die gang was lang, minimaal veertig meter, de dagzaal bevond zich aan de andere kant van het gebouw.
Opeens zag ik John staan, in de gang, alleen. Ik zag zijn baard, zijn spijkerpak, hij herkende mij niet. Ik vroeg de vrouw waar het toilet was en liep ernaartoe. In het toilet gierden de zenuwen door mijn keel.
| |
| |
Ik wachtte een seconde of zestig boven een glimmende toiletpot. William had genoeg tijd gehad, dacht ik. Nu moest ik JJ in zijn kraag vatten.
Ik kwam uit het toilet, keek naar links, ik zag William weglopen. Twintig meter verderop rechts zag ik JJ staan, nog steeds bij de deur van de dagzaal. In de dagzaal zaten een paar patiënten met familieleden. JJ's ouders zag ik niet. De verpleegster kwam mij tegemoet, ze wees naar de zaal en verdween in een gang, ik liep op JJ af.
‘John, ik ben het,Joe... ik neem je mee naar huis. Niks zeggen... gewoon achter me aanlopen. John, heb je me gehoord? We lopen de dagzaal in en gaan daar de tuin in...’
Ik pakte hem bij een arm, samen liepen we door de gang. We betraden de dagzaal. Ik zag links een deur met een half opengeschoven gordijn. Er zaten patiënten, er zat familie, maar niemand keek naar ons. John liep gewillig mee.
‘John, herinner je je mij?’
Ik fluisterde hem toe dat we gingen boksen. Even zag ik licht in zijn ogen, hij herkende mij.
‘Melleck Barracks... Joseph... Joe...?’
Hij lachte naar mij. Met een vinger raakte ik zijn baard aan.
Ik schoof het gordijn iets opzij en probeerde de deur te openen. De deur ging niet open. Ik probeerde het nog een keer, maar het lukte niet. De deur kon alleen maar open met een sleutel en die zat niet in het slot.
We liepen door de dagzaal terug naar de gang. Er werd nu wel naar ons gekeken, we gingen de gang op, die was leeg. John liep zwijgend naast me. We passeerden de toiletten. Ik vroeg me af of ik niet met hem de toiletten in moest gaan. Nee, dacht ik. Doorzetten, doorlopen, gewoon langs de receptie. Nog twintig meter. We liepen door twee geopende deuren en kwamen bij de receptie. Daar stonden twee politieagenten, de voorste kwam met grote passen op mij aflopen.
‘Mag ik vragen wat u hier doet met deze patiënt?’
‘Ik wil even een luchtje scheppen. Deze man is mijn broer.’
‘Mag ik uw legitimatie zien?’
Ik gaf hem mijn legitimatie.
‘Kotarski?’
‘Ja, Joseph Kotarski...’
‘Dan hebt u tegen mij gelogen. Deze man is niet uw broer...’
Achter mij verscheen een gewichtige grijze man, John werd van mij afgepakt.
| |
| |
‘John! Ik ben Joe... onthoud het... ik kom terug...’
Ik kreeg handboeien om en werd naar buiten gebracht.
‘Wij weten wel wat we met nepdokters doen,’ zei een van de agenten voor hij mij met het hoofd omlaag een politieauto in werkte.
‘U heeft geen enkel recht mij te arresteren... ik wilde alleen maar een wandeling maken door de tuin...’
William was nergens te bekennen. Wel zag ik dat de auto eraan kwam. Achter het stuur van een grote witte camper zat een man met een ronde spiegelende bril, hij droeg witte kleding, verder zag ik niets.
‘Is dat de lobotomobiel?’ vroeg ik terwijl ik met mijn hoofd tegen het raam van het portier sloeg.‘Is dat het monster? Is dat hem?’
In het politiebureau van Chattanooga moest ik de witte jas en mijn schoenen uit doen, mijn riem en portemonnee afgeven. Ik verzocht om een advocaat. Ik moest nog even geduld hebben. Ik vroeg of ik mijn vrouw mocht bellen, ook dat mocht niet, nog niet. Ik werd naar een cel gebracht, de deur sloeg dicht en werd afgesloten. Enkele uren gebeurde er niets. Ik kon alleen maar aan JJ denken. Vijftien minuten per patiënt, meer had Freeman niet nodig. Dat had William mij verteld.
Rond een uur of twee ging mijn celdeur weer open en werd ik naar een kaal kamertje gebracht waar een tafel stond met daarop een telefoon. De handboeien werden losgemaakt, ik haalde diep adem en draaide ons nummer.
‘Hallo met mij...,’ begon ik. ‘Kathleen luister... ik ben gearresteerd... ik zit in een cel van het politiebureau aan de Mississippi Avenue... omdat ik vanochtend geprobeerd heb John mee te nemen uit Kirkbride...’
‘Wat? Joe? Waar zit je?’
‘Op het politiebureau van Chattanooga... in een cel... ik heb geprobeerd John Clayton uit Kirkbride te halen... door me voor te doen als dokter...’
‘Waarom heb je dat gedaan?’
‘Kathleen, vanochtend is lobotomie op John uitgevoerd! Het is niet te geloven... ik wist dat al dagen, maar ik wilde het niet tegen je zeggen... ik heb je voorgelogen... al dat gedoe met Tony Lawton was een smoesje...’
Het bleef stil aan de andere kant van de lijn.
‘Heb je niets van William gehoord?’ vervolgde ik. ‘Heeft hij jou niet gebeld? Om te vertellen wat er gebeurd is...’
| |
| |
‘William? Nee... niets van gehoord. Er is helemaal niet gebeld vanochtend...’
‘William was erbij... hij heeft me geholpen... in Pickle Barrel Restaurant hebben we dit allemaal gepland...’
‘Jij en William? In Pickle Barrel?’
‘Ja, William en ik. In Pickle Barrel... eergisterenavond...’
Enkele uren later was ze op het politiebureau en mocht ik vijftien minuten met haar praten. Ik vertelde haar over het gesprek met Clayton sr., over William, over hoe we die ochtend naar Red Bank waren gereden, over het plan met de tuindeur, over de arrestatie.
‘Waarom heb je mij niets verteld?’
‘Omdat ik je dat niet aan wilde doen... niet nu... niet met een baby op komst...’
‘Je had het toch moeten doen...’
‘Je zou me tegengehouden hebben... ik kon niet anders.’
‘Je weet niet of ik je tegengehouden zou hebben...’
‘Zou je het gedaan hebben?’
‘Ik weet het niet...’
Na Kathleen kon ik eindelijk met een advocaat spreken. Een man in een strak zwart pak met gele stropdas die zich voorstelde als Raymond Spencer. Er zou geen rechtszaak komen, zei hij. In een geval als dit was een nachtje cel standaardprocedure. Poging tot ontvoering kon mij niet ten laste gelegd worden omdat ik niet met John het gebouw uitgelopen was. Voor ontvoering moest je zelfs van het terrein af zijn. Dat maakte het hele zaakje overzichtelijk. Vrijwel zeker zou ik de volgende ochtend worden vrijgelaten.
In aanwezigheid van Spencer werd een proces verbaal opgemaakt. Ik besloot William niet te noemen. Het leek me beter hem er buiten te houden.
Om tien uur ging met een knal het licht in mijn cel uit. Ik lag op mijn brits onder een deken, sokken aan, het hoofd op een vers kussensloop van het politiebureau. Freeman had mijn vriend John te pakken genomen. Het was tóch gebeurd. Ik kon het niet verdragen me in te denken hoe hij erbij lag. Ik had geprobeerd er iets aan te doen, maar ik was te laat, ik was veel te laat. Misschien was ik wel twee jaar te laat.
Maar er was nog iets dat mij bekroop in de duisternis van de cel. Waarom had William helemaal niets van zich laten horen? Waar waren die agenten zo snel vandaan gekomen? Er stond nota bene een auto
| |
| |
klaar. ‘Het is een kwestie van acteren,’ had William gezegd. Acteren? Wat had hij daarmee bedoeld? Die woorden over acteren bleven de hele nacht door mijn hoofd malen. Er klopte iets niet. Er klopte iets niet met William. Welke rol speelde hij?
Kathleen haalde mij de volgende ochtend op. Ik wilde rijden, maar daar was geen sprake van. Ik mocht rechts voorin gaan zitten en voor me uitkijken. Zien hoe Chattanooga veranderd was. Zien hoe mijn leven was veranderd. Ik had geprobeerd een mens te redden en het was mislukt.
Het eerste wat ik thuis deed was William opbellen. Hij was niet thuis. 's Middags belde ik weer, 's avonds belde ik. Ik overwoog naar hem toe te gaan, maar deed dat niet. De volgende ochtend kreeg ik hem aan de telefoon. Hij klonk afstandelijk en arrogant.
‘Ja Joseph, wat wil je?’
‘Ik begrijp dat ik hier met een vuile verrader spreek...’
‘Niet met een verrader,’ antwoordde hij,‘maar met een voorstander van de nieuwe geneeskunde. John is ziek, hij moest geholpen worden. Hij is geholpen...’
‘Wat ben jij een onvoorstelbaar zwijn... jij bent werkelijk...’
‘Kotarski luister, ik zal het je een keer duidelijk vertellen en ik hoop dat dat genoeg is. Maandagavond in het restaurant heb ik met je meegepraat omdat ik weten wilde wat jij van plan was... ik wist al een week dat Freeman naar Kirkbride kwam... ik wist ook dat hij woensdag zou komen... ik wist alleen niet of Clayton op de lijst stond, totdat jij mij belde...’
‘Schoft die je bent... ik zal het ziekenhuis van Cleveland informeren dat jij...’
‘Kotarski! Dr. Freeman is vorige week in het ziekenhuis van Cleveland geweest... hij heeft hier veertien operaties uitgevoerd... denk je nu werkelijk dat ik als medicus zou meewerken aan een ontvoering? Wat ben jij toch naïef... ik heb meegewerkt aan de arrestatie van een tegenstander van lobotomie...’
‘Én je hebt wraak genomen op John... je hebt hem opnieuw verraden! Heb je nog steeds het lef niet om dat hardop tegen mij te zeggen, Hadrick! Jij als medicus!’
‘Ik weet niet wat je bedoelt...’
‘Jij weet heel goed wat ik bedoel... ik zal je vertellen hoe jij in elkaar steekt... tijdens mijn nacht in de cel heb ik jullie hele geschie- | |
| |
denis gereconstrueerd... in Melleck Barracks is het al begonnen...’
‘Wat een onzin om Melleck Barracks erbij te halen...’
‘Hou je bek... jij kon het niet verdragen dat John aan zijn lot zou ontsnappen... waarschijnlijk ben jij gewoon gebleven in Kirkbride... je hebt waarschijnlijk gezien hoe ik gearresteerd werd... het zou me niets verbazen als jij bij John hebt staan toekijken... terwijl ik in de cel zat... jij wilde er getuige van zijn... jij wilde er naast staan... jij wilde zien hoe Freeman jouw grote tegenstander zou behandelen met een keukenmes... en jij hebt ook doorgegeven aan officier Southerly dat John een boek van Kinsey las... jij hebt hem geholpen de gangen schoon te maken door met je vieze poten daar rond te lopen... jij hebt het nooit kunnen verkroppen dat hij jou twee keer knock out geslagen heeft... jij hebt het nooit kunnen verkroppen dat vrouwen aan de rand van de ring hem gillend aanmoedigden terwijl jij plat als een dode kikker op je rug lag... wat een ontzettend belabberd karakter heb jij...’
‘Je mist visie,’ Kotarski... je mist het overzicht... John is ziek en hij moest geholpen worden... dat heeft helemaal niets te maken met Melleck Barracks...’
‘Lobotomie is een misdaad! Gisteren heb jij je medeplichtig gemaakt aan een misdaad! Die week daarvoor ook...’
‘Je hebt het mis, Kotarski... lobotomie is geen misdaad...’
‘OK... kom dan maar mee... dan gaan we kijken... als die lobotomie van jou zo'n zegen is, dan zou John er nu een stuk beter aan toe moeten zijn... durf je dat... durf je nu met mij mee te gaan naar Kirkbride?’
‘Het is geen kwestie van durven, Kotarski... ik ben ervan overtuigd dat John uiteindelijk veel beter af is met deze ingreep... het is nu nog te kort geleden om het definitieve resultaat te beoordelen...’
‘Je bent niet alleen een verrader, maar ook een enorme lafbek...’
Ik gooide de hoorn erop.
Twee dagen later ontmoette ik Clayton sr. in een motel aan de rand van de stad. Hij leidde mij een bedompte kamer in met armoedig meubilair. Op de grond lagen lege flesjes bier. Op tafel stond een glas met water en sigarettenpeuken. Hij zette een deur open aan de achterzijde, ging zitten en bedankte mij voor de poging die ik ondernomen had. Toen hij in Kirkbride aankwam had hij de politieauto weg zien rijden. Achteraf hoorde hij dat ik daar in zat.
| |
| |
Het kettinkje met de walvis hing om zijn nek. Iets meer dan een week geleden had hij mij aangesproken in Jacksons Hard Ware Store. Nu was alles veranderd, definitief.
Hij stak een sigaret op. Hij vertelde zonder zelfmedelijden, terwijl hij, dat kon ik aan zijn handen zien, een zenuwinzinking nabij was. Dit moest ik weten, zei hij.
Tot op het laatste moment had hij overwogen in te grijpen, maar hij kon het niet. Hij had mij die zaterdag inderdaad uitgenodigd om over John te praten. Het vooruitzicht van de operatie maakte hem ziek, maar zijn vrouw had ten koste van alles doorgezet.
Ook de directeur van Kirkbride, Mr. Mallory, had hem onder druk gezet. Als de behandeling niet zou worden toegestaan, was het niet uitgesloten dat John Clayton jr. naar een andere inrichting moest. Het Amherstdale Mental Hospital was meer gesloten dan Kirkbride en bovendien honderdvijftig mijl verwijderd van Chattanooga. Kirkbride, had Mr. Mallory hem recht in het gezicht gezegd, was overvol. De verplegers en de verpleegsters konden hun werk niet meer aan. Mr. Freeman kwam met een oplossing die zeer redelijk was. Niet alleen in Amerika, ook in Europa werd deze behandeling op grote schaal toegepast. Wist Mr. Clayton dat ook Rosemary Kennedy deze operatie ondergaan had? Uitgevoerd door dezelfde man die hier in Kirkbride kwam om zijn zoon te behandelen. Er waren redenen om trots te zijn.
John was op een bed de kamer ingereden. Zijn baard was eraf geschoren, zijn hoofd lag op een dun wit kussen, zijn ogen waren gesloten. De omstanders namen hun plaats in, jonge artsen, verplegers en verpleegsters, Mr. Mallory, een agent, een journalist. Een van de toeschouwers dacht hij nota bene te herkennen als een oude vriend van zijn zoon. William Hadrick? Kon dat? Die had toch ook in Neurenberg gezeten? Was dat ook niet een bokser? Ik zei dat dat mogelijk was. Hij vroeg of ik nog contact met hem had, ik ontkende. Hij stak zijn volgende sigaret op.
Freeman gaf aanwijzingen waar het bed moest staan. Hij droeg een mouwloos wit hemd, hij had een ronde bril, zijn schedel was aan de bovenkant kaal. Hij vertelde dat hij 58 jaar was en geboren in Pennsylvania. De aanwezigen zouden getuige zijn van een revolutie in de geneeskunde. Deze patiënt, John Clayton jr., en zijn familieleden zouden hiervan de vruchten plukken.
John was licht gedrogeerd, legde hij uit aan de toeschouwers. Dat was cruciaal bij dit soort operaties. Hij bracht zijn hoofd tot dichtbij
| |
| |
dat van John. ‘What's your name, John? Can you tell me?’
John sprak twee keer zijn eigen naam uit, voor- en achternaam. Van ver weg kwam het antwoord, maar er was reactie.
Toen begon hij. Doodstil was het om het bed. Freeman toonde zijn eerste instrument aan het publiek, geen keukenmes, maar een ice pick. Hij maakte er een grapje over dat vooruitgang met zulke eenvoudige middelen teweeggebracht kon worden. Zijn belangrijkste gereedschap was afkomstig uit zijn eigen keukenla.
Hij bracht de glimmende gesteriliseerde ice pick in parallelle positie met Johns neus, zijn assistent trok tussen wijsvinger en duim een ooglid van John omhoog, Freeman stak de ice pick onder het ooglid in de oogkas en zette hem met een korte duw vanuit zijn bovenlichaam vast in het zich daarachter bevindende hersenweefsel. Hij pakte een hamertje en sloeg vijfmaal op de kop van de ice pick. Alsof het een haring was waarmee je een tent vastzette. Daarna liet hij los. De ice pick bleef staan, men keek ademloos toe.
Freemans assistent gaf de volgende glimmende ice pick aan. Het andere ooglid ging omhoog, ook deze ice pick werd klaargezet en, net als de vorige, met een ferme stoot door de oogkas in het hersenweefsel geduwd. John maakte rare bewegingen met zijn voeten, Freeman zag dat niet.
Weer werden vijf slagen met de hamer gegeven. Freeman keek tevreden naar Johns doorboorde gezicht. Alles ging zoals gepland. Van zijn assistent kreeg hij een fototoestel. Hij stelde het apparaat in, wierp een blik op zijn publiek en maakte twee foto's van Johns hoofd. Een van links en een van rechts. Registratie van de stand van de ice picks, voor in het dossier van de patiënt, verklaarde hij.
Freeman gaf het fototoestel terug, keek naar zijn eerbiedig publiek en vroeg of iemand de ice picks vast wilde houden. William Hadrick stapte naar voren en ging naast hem staan. Freeman legde zijn handen stuk voor stuk op de ice picks. Hij mocht ze een beetje bewegen. Een millimeter naar links en een millimeter naar rechts. Hadrick kreeg complimenten en ging weer bij het publiek zitten.
Freeman bracht zijn gezicht met plechtige uitdrukking tot vlakbij Johns gezicht en vroeg hem fluisterend, bijna onhoorbaar voor de toeschouwers, God Bless America te zingen. ‘Can you do that, John? Can you do that for me?’
| |
| |
Eerst was er geen respons en dus zong hij zelf de eerste regels: ‘God bless America. Land that I love. Stand beside her and guide her...’ De laatste frase herhaalde hij vlak boven Johns gezicht, ‘my home, sweet home,’ en toen, na een paar momenten van geconcentreerde stilte, gebeurde het, John deed mee. Uit zijn mond kwamen de woorden van het lied, en terwijl John zong, begon Freeman met de ice picks rustige, bijna muzikale bewegingen te maken in de frontale hersenkwabben, beide tegelijk. Hij keek niet eens, hij kon uit zijn hoofd opereren in een hoofd. Hij had langdurig geoefend op grapefruit, had hij in zijn toespraak nog gezegd. Grapefruit had dezelfde weerstand, het ging erom dat je bepaalde verbindingen onschadelijk maakte.
‘God bless America. Land that I love.’ John zong het lied voor de tweede keer, voor de derde keer. Telkens als Freeman erom vroeg begon hij weer. ‘Through the night with a light from above. From the mountains to the prairies...,’ totdat het mis ging en John begon te stotteren. ‘Oceans’ en ‘foam’ en ‘My home sweet home’ kwamen niet, er kwamen andere woorden, vreemde onbegrijpelijke woorden. Hij legde uit dat John incoherent was geworden, hij had zijn grens bereikt. Verder moest hij niet gaan.
Clayton sr. vertelde dat hij naar buiten was gerend. In de tuin van Kirkbride had hij overgegeven, daarna was hij het bos in gegaan. Hij had uren achter elkaar gelopen. De richting maakte niet uit, als hij Kirkbride maar achter zich liet. Uiteindelijk was hij naar Chattanooga terug gelift en had hij in hotel Emponia geslapen. De volgende dag deelde hij zijn vrouw mee dat hij nooit meer een nacht zou doorbrengen in een huis waar zij ook was.
Dat was zijn verhaal. Hij rookte twintig, misschien wel dertig sigaretten. Een week na dit gesprek reed Clayton sr. zichzelf een afgrond in met zijn Chevrolet. Op de dag van het ongeluk ontving ik over de post een klein doosje waarin zijn zilveren walvis zat. Op een verfrommeld briefje stonden zijn naam en enkele woorden:‘Thank you, Joseph Kotarski. I love you like my son.’
De begrafenis van Clayton sr. was intens triest. Zijn vrouw was er, maar zijn zoon niet. Mallory had JJ op medische gronden in Kirkbride gehouden. Terwijl zijn vader in een kist in de grond zakte, zat hij, hoorde ik later, naar de televisie te kijken. Naar een zender waarop sport werd getoond. Sportuitzendingen en vooral boksen hadden een kalmerende
| |
| |
invloed op hem. Ook oorlogsfilms deden hem goed.
Twee uur na de begrafenis stond ik weer voor de ingang van Kirkbride. Kathleen, hoogzwanger, maar bewonderenswaardig rustig en sterk, was bij mij. Mijn afspraak kon doorgaan, mits ik de begeleiding van een verpleegster en een bewaker accepteerde. We liepen door dezelfde lange gang in de richting van de dagzaal. De deuren stonden open. Ik zag John weer, hij zat in een rolstoel. Zijn haar was kort, hij had geen baard, hij was dikker dan ooit, maar hij leek weer op die jongen in Neurenberg, de bokser, prize fighter. Ik ging op mijn hurken voor hem zitten. Hij keek mij aan, ik noemde zijn naam, ik noemde mijn naam. Er gebeurde niets. De verpleegster zei dat patiënt Clayton sinds de operatie niet meer had gelopen en moeite had met spreken, met initiatieven in het algemeen. Ik moest er niet op rekenen dat patiënt Clayton mij zou herkennen.
Ik bewoog mijn hoofd, John bewoog zijn hoofd. Ik deed een arm omhoog, hij reageerde niet. Op mijn hurken bewoog ik heen en weer, van links naar rechts, de vuisten gebald, niet te dicht bij hem, schaduwboksend. Ik pakte een hand van hem vast, maakte er een vuist van. Zijn andere arm kwam erbij, ik liet zijn arm los. Geen effect.
‘Hey John, I am fighting a war. You know?’
Ik bleef heen en weer bewegen.
‘Hey John...’
Vijf minuten zat ik op mijn hurken voor hem, maar ik bereikte hem niet. Kathleen stond naast mij te huilen. Ik stond op, boog me naar zijn gezicht, gaf hem een kus op elk van zijn wangen, daarna schudde ik hem flink de hand. Ik groette, liep weg met Kathleen, gearmd, nu beiden huilend. Over mijn schouder wierp ik hem een blik toe.
‘I am fighting a war, John. You know I am fighting a war. You bet!’
De verpleegster pakte de handvatten van Johns rolstoel en reed hem weg. Ik keek naar zijn stevige schouders en dikke nek boven de rugleuning, toen hij alsnog met zijn oude stem, maar ongepast luid, van zich liet horen.
‘God bless America,’ zei hij.‘My home sweet home.’
Ik wilde naar hem toe lopen, maar Kathleen hield me tegen. Ik pakte mijn zakdoek, droogde mijn ogen en snoot mijn neus. Plotseling stond er een bewaker voor mij. Hij zei dat dit het enige was wat Mr. Clayton uit kon brengen sinds zijn operatie. ‘Mr. Clayton is invalide,’ zei hij, ‘maar een ware patriot.’
|
|