| |
| |
| |
Blauw
Anton Dautzenberg
Het gaat mis tussen Koos en de overige eilanders op het moment dat hij zichtbaar wordt.
Van de ene op de andere dag begint hij blauwe steentjes rond te brengen. Kleine vierkantjes van hooguit één bij één centimeter, keurig afgelakt. Ze zijn allemaal even groot, alleen de blauwe kleur varieert. Van witzacht lichtblauw tot donkerzwart onweerblauw. Het hele kleuren-scala verspreidt hij bij ogenschijnlijk willekeurige adressen.
Raar vinden de Vlielanders dat. Aanstellerij. Bij zo'n bezoek zegt Koos bovendien niet veel. Hij meldt alleen dat hij het steentje de volgende dag weer komt ophalen. Vaak blijkt het steentje de volgende dag ‘zoek’.
De nuchtere en gesloten eilandbewoners willen niks met die rare jongen te maken hebben. Die puisterige, verlegen gek met zijn rare blauwe steentjes hebben ze liever niet in hun buurt. Een schande is het voor de gemeenschap. Dat ze met zo iemand zitten opgescheept. Zoiets hoort niet op hun eiland.
De wieg van Koos stond echter op het eiland. De tegenstand is dus iets subtieler van aard dan bij de niet-eilanders. Geen verwensingen binnensmonds en vervelende ellebogen aan de bar, maar een gepast zwijgen. Ja, daar zijn de eilanders goed in, negeren. Ze kijken je veelbetekenend aan, maar zeggen niets. Op de wal noemen ze het onbeschoft, hier heeft het geen naam, in beide betekenissen van het woord.
Toch lijkt Koos er geen last van te hebben. Hij is een einzelgänger. Altijd al geweest. Als kleine jongen was hij een onopvallend jongetje. Ook op de middelbare school blonk hij uit in onzichtbaarheid. Een eigenschap die de Vlielanders zoals gezegd bijzonder waarderen. Kleurloosheid typeert het eiland. In overdrachtelijke zin dan, want de bonte natuurpracht trekt elk jaar drommen toeristen. De voor de gelegenheid met zeemanstruien en rubberlaarzen getooide mannen, aan hun arm een opgekalefaterde voormalige schone, worden massaal door rederij Doeksen in de haven afgeleverd - tot ongenoegen van veel Vlielanders, ook al vormen zij de belangrijkste inkomstenbron.
Weerstand of niet, de jongeman bijt zich vast in zijn missie. Trouw levert hij zijn blauwe steentjes af bij jan en alleman. Als het moet loopt
| |
| |
hij helemaal naar Het Posthuys, aan de andere kant van het eiland. En de dag daarna wandelt hij rustig opnieuw twee uur heen en twee uur terug om het steentje weer op te halen. Bij de Bol van Dooie houdt hij altijd even halt. Om respect te betuigen aan de zielen van de verworpenen. Mensen met besmettelijke ziekten, in vorige eeuwen in dit massagrafje gegooid, op veilige afstand van het dorp.
Waarom Koos die steentjes brengt, blijft onduidelijk. Bij het afleveren beantwoordt hij vragen in die richting met een schuchter schouderophalen. Niemand krijgt contact met de zonderlinge jongeman. Broers of zussen heeft hij niet en zijn ouders zijn jong gestorven. Zijn moeder toen hij zeven was, zijn vader twee dagen na zijn achttiende verjaardag. Ook zij waren einzelgänger.
Koos woont in een klein huurwoninkje in de Nieuwestraat, hartje centrum. Hij komt alleen buiten om zijn steentjes te laten circuleren. De kroegen in de Dorpsstraat heeft hij nog nooit bezocht. Daar heeft hij waarschijnlijk ook geen geld voor, want hij zit in de bijstand. Dat vindt hij overigens best. Sterker nog, het is in zekere zin zijn redding. Tussen de mensen werken en leven, hij zou het waarschijnlijk niet overleven.
Met het overhandigen van een steentje raakt Koos meteen een gevoelige snaar bij de gepensioneerde dichter en voormalig uitgever Theo S. Begrijpen doet de bard het gebaar niet, maar hij begrijpt wel meer niet. Zo zit het leven in elkaar. Dat accepteert hij. Bovendien houdt Theo van symboliek - hoe vreemder, hoe beter. En dus is hij de eerste die Koos niet uitlacht of wegstuurt.
Waarschijnlijk projecteert hij op de buitenstaander zijn eigen moeizame strijd om acceptatie. Maar die strijd heeft een ander karakter. Theo is enkele jaren geleden van de wal komen aanwaaien, ‘met writer's block, godlof’. Een allochtoon dus. Bovendien is hij een intellectueel. Kortom, een dubbele bedreiging voor de gelovige huisjesmelkers en gierige middenstanders.
Vanaf die eerste kennismaking voelt Koos dat hij welkom is bij de oude dichter. Soms gaat hij bij hem op bezoek. Niet vaak. Zo eens in de maand belt hij voorzichtig aan bij Theo. Die woont in de Dorpsstraat, schuin tegenover het oude vakantieadres van Jan Slauerhoff, de beroemde dichter die de Vlielanders in hun hart hebben gesloten - ook al hebben ze nog nooit een letter van hem gelezen.
| |
| |
Een grote sticker op het raam van Theo's woning waarschuwt voor een gevaarlijke buldog. Koos heeft tijdens zijn bezoeken nog nooit iets gezien dat op een hond lijkt. Behalve dan die twee glimmende witporseleinen vissershondjes op het dressoir. In zijn ogen ongelofelijke kitsch, maar de dichter heeft er een prachtig verhaal bij verzonnen. Iets over vissersvrouwen eind negentiende eeuw die de hondjes verplaatsen al naar gelang ze een klant hebben - als manlief op zee strijd levert met de elementen.
Tijdens Koos' bezoeken is alleen de oude man aan het woord. De ouderdom heeft zijn verbale aanwezigheid, het wapen dat zijn kleine gestalte moet compenseren alleen maar krachtiger gemaakt. Urenlang spreekt de dichter vol trots over zijn literaire leven - zonder noemenswaardige onderbreking. Zo nu en dan draait hij in een tergend langzaam tempo een sigaret. Met een grote schaar knipt hij de puntjes nauwkeurig af. Ook het bedienen van de aansteker wordt in zijn handen een indrukwekkend ritueel.
Koos luistert aandachtig, ook al kent hij al die namen niet. Hij geniet van de verhalen, want Theo kan boeiend vertellen. Bovendien stelt de dichter geen vervelende vragen. Zo'n bezoekje doet Koos goed, het sterkt hem in zijn eenzaamheid. Maar één keer per maand vindt hij wel voldoende.
Ook de gepensioneerde uitgever is niet verzot op visite. Hij is immers naar Vlieland verhuisd voor de stilte, om ongestoord te kunnen lezen. Samen met ‘die vervelende Amsterdamse druktemakers’ heeft hij het schrijven achter zich gelaten. Tussen de stapels boeken zal hij standhouden, totdat de dood hem komt halen, ergens in de verre toekomst.
De jongeman blijft zijn steentjes brengen, ondanks het hoongelach. Op een dag draagt hij daarbij zelfs een donkerblauw uniform. Keurig ziet hij eruit. Kijk, dat waarderen de Vlielanders dan weer wel. Netheid is op het eiland een deugd.
Het uniform heeft Koos aan de wal besteld, met zijn computer. Dat doet hij wel meer. Zo hoeft hij niet naar de winkel. Nieuwsgierige blikken maken hem onzeker. Alleen als hij op pad gaat met de steentjes, voelt hij zich sterk. En al helemaal nu hij zo'n mooi uniform draagt. Voortaan bezorgt hij de blauwe steentjes altijd in zijn strakke pak. Hij ziet er representatief uit, chiquer dan menig middenstander.
| |
| |
Langzaamaan beginnen de Vlielanders hem te gedogen. Dat van die steentjes snappen ze natuurlijk niet, maar op de een of andere manier vinden ze het best prettig als Koos weer voor de deur staat. Ze gooien het steentje niet langer weg, maar leggen het voorzichtig op de tafel of de kast.
De blauwe steentjes groeien uit tot een geaccepteerd ritueel op Vlieland. Ze horen voortaan bij het eiland. In zijn donkerblauwe uniform brengt Koos de stenen en in zijn donkerblauwe uniform haalt hij ze weer op. Zo is het nu eenmaal.
Alsmaar populairder worden de steentjes. Sommigen willen ze niet meer terug geven.‘Dat steentje brengt mij geluk,’ zegt de een. Een ander voelt zich door de steen een stuk rustiger, ‘alsof een last van mij af is gevallen.’ Of ze willen het steentje houden, want ‘dan kan ik lekker slapen.’
Koos wordt dan kwaad. Die stenen zijn van hem... Ho, ho! De Vlielanders zijn geen dieven hoor! Ze geven het steentje heus wel terug, maar kan hij het niet overmorgen komen halen? Dat wil Koos wel doen, hij is blij dat de stenen werken, maar hij moet ze wel terughebben!
Steeds vaker gebeurt het dat hij bij het ophalen wat geld krijgt toegestopt. Niet veel, het blijven Friezen, maar toch. Die munten verzamelt hij in een pot. Is die vol, dan brengt hij het geld naar het Tromp's Huys, het enige museum van het eiland. De directeur is er blij mee. Koos krijgt zelfs een gratis jaarkaart. Maar Koos bezoekt het museum niet, hij komt er alleen om de munten af te leveren. Waarom? Koos zwijgt erover.
En zo doorkruist de jongeman met zijn steentjes het hele eiland. Hij bezoekt leden van de Vlielandse motorcrossclub aan de oostkant van de Vliehors, alhoewel hij een hekel heeft aan die lawaaiige voertuigen. Ook de acteurs van het verteltheater krijgen regelmatig bezoek van Koos, net als de gids van de Vliehorsexpres, de reparateurs van fietsenverhuurder Jan van Vlieland, de meisjes van de linnenservice en de instructeurs van Manege de Seeruyter. De meeste Vlielanders ontvangen in de loop der jaren wel eens een blauw steentje.
De dichter is de eerste die een patroon in Koos' activiteiten ontdekt. Het valt hem op dat alleen de inwoners van Vlieland steentjes krijgen, met uitzondering van Ds. Frans Weeda. De badgasten en de militairen slaat hij over - in dat opzicht is hij dus een echte eilander. Ook bemerkt hij dat Koos in december de minste en in het voorjaar de meeste
| |
| |
steentjes brengt. Op zich aardige ontdekkingen, maar hij stuit op iets dat nog veel bijzonderder is.
De dichter heeft tot nu toe vier keer een steentje ontvangen. En alle vier de keren maakte hij die dag iets vervelends mee. Vier keer vrijwel precies dezelfde gebeurtenis. Misschien was het stom toeval... Nee, hij is een intellectueel, deduceren zit in zijn genen. Theo is duidelijk iets op het spoor.
Het direct aan Koos vragen, doet de oude man natuurlijk niet. Dus hij moet het anders aanpakken.
Af en toe komt Theo in de kroeg. Dan brengt hij het gesprek via een omweg op de blauwe steentjes. Niet te lang, want dat wekt argwaan. Vooral zijn bezoekjes aan het Loodscafé en 't Praethuys - what's in a name? - leveren dankbare informatie op.
Na een paar weken is het voor Theo zo klaar als een klontje. Die Koos is een uitgekookte jongen! Die weet precies wie hij een steentje moet brengen, en vooral wanneer...
De dichter ontgaat ook de betekenis van de kleur blauw niet. Nee, zeker niet! Hij slaat er Het innerlijk blauw van Gide nog maar eens op na... Oei, wat heeft die Koos een lef zeg! De oude dichter krijgt meer en meer bewondering voor De Koerier Van bliep! (Ja, het is beter om het geheim niet te verklappen, je weet maar nooit met die opportunistische lezers.)
Wat Koos met de opgehaalde steentjes doet, dat blijft voor Theo jammer genoeg een raadsel. Althans voorlopig, want de dichter wil natuurlijk alles weten. Hij is iets bijzonders op het spoor, dat is zeker. Het gedrag van de geüniformeerde stenenbrenger fascineert hem uitermate. Maar hij heeft geduld. Een van zijn prettigste eigenschappen, vindt hij zelf. Bovendien wil hij de gevoelige Koos niet kwetsen. Hij moet voorzichtig te werk gaan. Uiterst voorzichtig.
Op een avond belt de jongeman weer eens aan bij de eenzame dichter - zoals altijd onaangekondigd. Theo zit weer op zijn praatstoel. De ene anekdote na de andere vuurt hij op Koos af. Die luistert met grote aandacht. Tot zover niets nieuws. Maar pas op, de intellectueel weet dit keer precies wát hij vertelt. Dus niet alleen opnieuw het Gerard-Reve-komt-de-kamer-in-met-zijn-lul-in-een-broodje-verhaal of de dat-boek-is-niet-ingeneukt-ruzie-met-de-debuterende-Maarten-Biesheuvel. Nee, dit keer probeert hij subtiel, uiterst subtiel, het betekenisveld van blauw aan te roeren, tussen de regels door...
| |
| |
Even denkt de dichter dat hij succes heeft. Koos maakt aanstalten om op het onderwerp in te gaan. Maar helaas, hij vervolgt met een veelbetekenend zwijgen. Theo weet dat hij niet moet doorvragen. De jongen is intelligenter dan de Vlielanders aannemen. Hij heeft dan wel alleen het vmbo afgemaakt, maar dat zegt niet veel. Andere opleidingen zijn er niet op Vlieland. Wil je naar de havo of - tjonge jonge - het vwo, dan moet je naar de wal. Koos' ouders waren van eenvoudige komaf. Zijn vader vond het niet nodig dat een eilander studeerde. Dat leverde immers alleen maar narigheid op.
De oude man mijdt de rest van die avond elk onderwerp dat ook maar iets met de kleur blauw te maken heeft. Het bezoek verloopt vervolgens zoals de andere ook verlopen. De telefoongesprekken met Frits Hotz en Jeroen Brouwers passeren de revue. En uiteindelijk komt Theo weer uit bij de door hem ontdekte Geerten Meijsing, die hij beschouwt als een zoon, maar van wie hij nauwelijks nog iets hoort uit het verre Sicilië.
Kortom, het is volgens de dichter een geslaagde avond. Bij het afscheid nemen lijkt er dan ook niks aan de hand te zijn. Koos geeft hem een hand en bedankt voor de fijne avond. Theo is blij dat hij eventuele schade voortijdig heeft weten te repareren.
Niet dus. De jongeman komt niet meer op bezoek. De oude man heeft zijn hand overspeeld.
En zo gaat het leven op het eilandje weer zijn gangetje. De badgasten komen en gaan. Jan van Vlieland gaat op de foto met talrijke bekende Nederlanders. De cranberry's worden geoogst. De lepelaars broeden hun eieren uit. Het jaarlijkse shanty-cursusweekend blijkt weer een daverend succes. En de militairen gooien op de Vliehors met handgranaten en nog van alles meer.
De daaropvolgende jaren blijft Koos trouw zijn steentjes brengen, uiteraard in zijn donkerblauwe uniform. Ook de oude dichter krijgt er regelmatig eentje. Heel even kruisen dan hun blikken, maar daar blijft het bij. Hun vriendschap is definitief afgelopen. Dat weten ze allebei. Koos' missie mag niet in gevaar komen.
Om de paar maanden levert Koos een volle pot met munten af bij de directeur van het Tromp's Huys. Die knikt vriendelijk en wenst hem nog een fijne dag.
| |
| |
Ja, het gaat goed met de steentjes. Steeds vaker kijken de Vlielanders uit naar Koos' bezoek. Op de een of andere manier voelen ze ook wanneer hij komt. En dat is altijd op het juiste moment. Koos is nu een gerespecteerde Vlielander.
‘Moeten we niet eens wat terugdoen?’ oppert de eigenaar van Houter's Warenhuis tijdens een bijeenkomst van de winkeliersvereniging.
Wat een prima idee!
Inderdaad, geweldig!
We zullen die Koos eens verrassen!
En dus wordt een commissie samengesteld. Die gaat een plan bedenken en presenteert dat in de komende vergadering.
Nu is het zo dat middenstanders een beperkt denkraam hebben.
Dat weet iedereen, behalve de middenstanders zelf. Inlevingsvermogen is niet een van hun sterkste kanten, eufemistisch uitgedrukt. Dus.
Het gouden idee komt van de eigenares van 't Zeepaardje. Die Koos is toch vrijgezel? Ja. En een jongen van midden twintig wil toch wel eens aan de vrouw? Ja, ja.
‘Weet je wat, wij organiseren een speed-dating voor hem, dat heb ik op de televisie gezien. Je weet wel, dan praten jongens om de beurt met verschillende meisjes. Die jongen is veels te verlegen om zelf op een meisje af te stappen. Dus helpen we hem een beetje, we brengen die meisjes naar hem toe, dan kan hij kiezen.’
Wat een prachtig idee!
Briljant!
Hoe kom je erop!
Zo bedacht, zo gedaan. De commissie maakt er meteen werk van. Ze prikken een zondagmiddag en reserveren alvast de Vliehorsexpres. Daarmee willen ze de meisjes en Koos over het strand rijden. Inclusief de oeverloze accordeonist met zijn prachtige zeemansliederen. Die zal vast en zeker wat gelegenheidsdeuntjes ten beste geven. De leden gniffelen alvast bij de gedachte. Wat een ge-wel-dig idee! Het idee is zo gewel-dig dat het zich als een lopend vuurtje over het eiland verspreidt. Dat kan ook gerust, want Koos heeft met niemand contact. Bovendien weet iedereen dat het een verrassing moet blijven.
Na een week hebben zich twee meisjes aangemeld, al dan niet op aandringen van hun ouders. De weken daarna leveren nog een kandidaat op, een nichtje van de wal. De commissie is blij met de oogst. Het zijn gezonde meiden. En ook die moeten maar eens aan de man.
| |
| |
Theo schrikt als hij van het plan hoort. Verbijsterend. Wat halen die gekke Vlielanders zich nu weer in het hoofd. Dit gaat mis, denkt hij meteen. Dit gaat hartstikke mis. Hij kent zijn klassiekers. Tragiek ontstaat op het breukvlak van twee werelden, dat weet hij maar al te goed. Hijzelf staat in beide werelden. Dat gaat hem goed af, zij het met grote moeite. Maar Koos zal die spagaat niet overleven. Onherroepelijk zal hij ten onder gaan, als een lemming op de afgrond afstevenen. En de dichter staat machteloos aan de zijlijn, dat realiseert hij zich maar al te goed. De werelden hebben hun eigen dynamiek, ingrijpen is onmogelijk.
De bewuste zondag komt steeds dichterbij. Uiteraard heeft Theo tegen beter weten in geprobeerd om het idee uit de weg te ruimen. Ja, uit de weg te ruimen! Tegen de koppige eilanders moet hij grof geschut gebruiken. Zijn eens zo geprezen retoriek blijkt op Vlieland echter behoorlijk hol te zijn. Al doet hij voor zijn doen nog zo zijn best.
Uiteraard snapt de landrot met zijn intellectuele praatjes niks van de eilandgeest! Zo'n zwartkijker kunnen ze missen als kiespijn!
Theo weet dat hij tegen de bierkaai vecht. De beide werelden hebben zoals gezegd hun eigen dynamiek.
En dus staat op zaterdag 29 november de Vliehorsexpres voor de deur van Koos' woning, versierd met bonte vlaggetjes. Op de houten banken achterin zitten de drie meiden. Voor de gelegenheid hebben ze nieuwe kleren gekocht. Kledingwinkel Eb & Vloed heeft ze maar liefst 15% korting gegeven. Dat vinden de overige middenstanders ronduit een koninklijk gebaar.
Een van de meiden is helemaal in het blauw gekleed. Een advies van de ouders. Blauw is lekker feestelijk en bovendien de lievelingskleur van Koos.
De man met de accordeon zingt uit volle borst een populair lied. Uit verschillende kelen klinkt het refrein, want de Vlielanders zijn natuurlijk massaal uitgelopen om het spektakel bij te wonen. Ze hebben er duidelijk zin in.
Het wachten is nu op Koos. Die zal zo meteen wel naar buiten komen. Op aangeven van de accordeonist gaat het stemvolume omhoog.
Theo is niet aanwezig. Hij heeft genoeg drama's gezien in zijn leven. Hoe kunnen de mensen toch zo stom zijn. De uitkomst laat zich eenvoudig voorspellen...
| |
| |
Het zingen houdt aan. Maar nog altijd is er van Koos geen spoor te bekennen. De gordijnen zijn dicht, zoals altijd. De eigenares van 't Zeepaardje besluit aan te bellen.
Een keer...
Een tweede keer...
Extra lang nu...
Nee, geen Koos. Een aantal mannen klimt over het hek van de buren en probeert de achterdeur te openen. Dicht! En de rolluiken, omlaag!
Langzaamaan dient de eerste teleurstelling zich aan. Stel je voor dat Koos niet naar buiten komt... Met die mogelijkheid hebben ze helemaal geen rekening gehouden. De drie meiden kijken sip naar hun nieuwe schoenen. Het afnemend enthousiasme van de accordeonist slaat over op de omstanders. Geroezemoes wordt gemopper. Iemand bokst hard met zijn vuist op de voorruit.
De eerste eilanders houden het voor gezien. Wat een teleurstelling! Waarom doet die Koos nou niet open?! Godverdomme, mogen de Vlielanders niet zeggen. Maar ze denken het allemaal. Verontwaardigd druipt de een na de ander af. Uiteindelijk vertrekt ook de Vliehorsexpres. Zonder meiden, want die hebben zich al verstopt achter de rug van hun boze moeder.
De dichter hoort in 't Praethuys van het debacle. Leedvermaak heeft hij niet, want hij is ongerust. Koos is al drie dagen niet gesignaleerd. Natuurlijk heeft de jongen tijdig lucht gekregen van dat onzalige plan. Iemand die weet wie hij een blauw steentje moet brengen, weet uiteraard ook wat de dorpelingen bekokstoven.
Ook de dagen erna geen teken van leven.
Theo zit stilletjes in zijn fauteuil over een boek gebogen als de bel gaat. Normaal gesproken doet hij 's avonds niet open, maar het is 5 december. Op Vlieland komt dan niet sinterklaas langs, maar allerlei verklede eilanders. Een zogenaamd Keltisch gebruik schijnt het te zijn, ‘opkleden’ noemen ze het. Het is de bedoeling om de feestneuzen binnen te laten, een borrel te schenken en vervolgens te raden wie zich zo goed verstopt hebben onder die rare hoeden en pruiken. Tijdens het afsluitende démasqué in een van de kroegen (elk jaar een andere) kan hij zien of hij het bij het rechte eind heeft.
| |
| |
Theo gruwt ervan. Toch heeft hij enkele flessen jenever in huis gehaald, want hij is al zo'n buitenstaander. Elk jaar opnieuw speelt hij het spelletje mee. Met een pijnlijke grimas, dat wel. Kijk, Berend Hazenberg komt dit keer niet als Michiel de Ruyter, maar als een pastoor. Ha, ha, die malle Berend toch. En die gekke trien van Het Waterland heeft zich getransformeerd tot een woeste visser, dus inclusief een trosje schollen in de hand. Nee toch, Gerrit ‘Vogels met zwarte poten kun je niet vreten’ Grijpstra heeft zich verkleed als Geert Wilders. Tjonge jonge, die Vlielanders weten nog eens wat plezier maken is.
Natuurlijk doet Theo alsof hij ze niet herkent. Als hij dan toch punten wil scoren, dan gaat hij ook maar meteen voor het volle pond. Na vijf minuten heeft hij echter genoeg van het zenuwachtige gegiechel. Langer kan hij zijn verkleding niet volhouden. Met zachte hand dirigeert hij de fuifnummers weer naar buiten, want ze zijn vast en zeker nog niet overal geweest...
Tring!
Zuchtend klapt de dichter zijn boek dicht, legt het voorzichtig op tafel en loopt naar de voordeur. Tja, hij laat het maar gebeuren. Zoveel offers brengt hij immers niet hier op het eiland. Hij draait de sleutel om, maakt de twee knippen los en opent de deur.
‘Wie ben ik?’ schreeuwt iemand in zijn gezicht. In alcohol gedrenkt speeksel spettert tegen zijn brillenglazen. Theo haalt tergend langzaam een zakdoek uit zijn broekzak en veegt zijn bril schoon. Vervolgens kijkt hij naar de lolbroek... Godverdomme, daar staat Koos! In zijn donkerblauwe uniform, in zijn gestrekte arm een blauw steentje...
Het duurt een paar seconden voordat de oude man het doorheeft. Dat is Koos helemaal niet. Dat is Sjoerd, de zanger! Hij heeft zich verkleed als Koos...
Godverdomme! Godverdegodverdomme! Geschrokken sluit Theo de deur. De dichter trilt van woede. Die Vlielanders deugen voor geen meter. Zelfs zo'n aardige man als Sjoerd heeft als het er op aankomt geen greintje fatsoen in zijn donder.
Tring!
Weer die Sjoerd natuurlijk, om zich te verontschuldigen misschien.
‘Wie ben ik?’
Nee, geen Sjoerd dus... Het is wandeling-juffrouw Akkie van de Ploeg. Ook zij heeft gemeend een donkerblauw pak aan te moeten
| |
| |
trekken. Met een stift heeft ze bovendien pukkels op haar gezicht getekend. Godverdomme! Theo slaat de deur dicht.
Het is toch werkelijk verschrikkelijk! De ellende van anderen aangrijpen om plezier te maken. Theo heeft het nu definitief gehad met de eilanders. Hij zal geen moeite meer doen om geaccepteerd te worden. Sterker nog, hij zal die dommige eilanders voortaan wel eens laten merken wat hij van ze vindt. Dollen zal hij die ossen, met één hamerslag tegen de grond slaan!
Een paar dagen na het feest loopt Koos toch weer door het dorp. Zo te zien gaat hij een steentje brengen. Zo keurig als anders ziet hij er dit keer niet uit. Ongeschoren, vettige, niet gekamde haren. Ronduit slonzig wandelt hij voorbij. Zo kennen de Vlielanders hem niet. Heeft het te maken met de in het water gevallen verrassing? De ondankbare vlegel!
En het gaat van kwaad tot erger. Groezeliger en groezeliger wordt zijn eens zo mooie uniform. Ronduit beschamend. Nee, dit kunnen de Vlielanders absoluut niet waarderen. Ze beginnen hem dan ook te mijden. Staat hij voor de deur, dan doen de meesten niet open. Regelmatig ook blijken de wel afgeleverde steentjes de volgende morgen ‘zoek’. Een herhaling van zetten.
Twee weken verstrijken. Kerstavond staat voor de deur. Het regent, zoals altijd. Theo is alleen. Eerder die dag hebben zijn goede vriendinnen afgebeld. Ze zouden bij hem op het eiland kerst komen vieren, maar ‘ze bleven bij nader inzien toch liever thuis. Dat reizen was zo'n gedoe.’
Woedend gooit hij de dure kerstkransjes, de moddervette door hemzelf gemarineerde kalkoen en de gouden engelenkaarsjes in de met gekke plaatjes versierde container achter in de tuin. Hij trekt een fles Kaapse Pracht open en pakt De Welwillenden van Littell uit de boekenkast. Hij verdiept zich de rest van de avond in de martelpraktijken van de nazi's. Passende lectuur.
Tring!
Theo leest stug door...
Tring!
Verstoord kijkt hij op. Zelfs op kerstavond laten die nare mensen hem niet met rust.
Tringggg!
De dichter staat op en loopt met woeste passen naar de deur. Met een ruk trekt hij die open...
| |
| |
Het is Koos! Dit keer de echte. Wat ziet die jongen eruit zeg. Verschrikkelijk. Hij hoorde in het café al iets over ‘de blauwe zwerver’, maar dat het zo erg is... Hij nodigt Koos uit om binnen te komen.
Nee, hij wil niet. Hij komt alleen maar om iets af te leveren. Theo kijkt naar Koos' handpalm. Daarin liggen twee steentjes. Niet blauw, maar zwart. Theo dringt aan, een kopje koffie kan toch wel, zeker op kerstavond. Nee, nee, hij moet snel weer weg. Hij legt de steentjes in Theo's hand en vertrekt. Bedroefd kijkt de dichter hem na.
Op kerstochtend staat Koos weer voor de deur. Hij komt de steentjes ophalen. Theo overhandigt ze. ‘Het zijn de laatste twee’, stamelt de jongeman.‘Ik ben klaar...’ De oude man zegt niets. Die nacht heeft hij geen oog dichtgedaan, hij kent de kleur zwart als geen ander.
‘Mijn taak zit erop...’ Theo knikt dat hij het begrijpt, meer kan hij niet doen. Het lot heeft een macht die onherroepelijk is.
Koos kijkt hem nu voor het eerst lang en doordringend aan. De dichter ziet een dode blik, gericht op de oneindigheid. Een koude rilling trekt over zijn rug. Koos knikt terug en draait zich om. Zelfverzekerd wandelt de jongeman de hoek om, de wereld uit...
De kerk zit bomvol. Het is een gouden regel dat alle Vlielanders een mede-eilander naar zijn of haar laatste rustplaats begeleiden. Ook al is het een rare vogel.
Ds. Frans Weeda leest een paar treffende Bijbelteksten voor. Iedereen luistert aandachtig naar zijn zalvende woorden. Ook is er muziek. De organist begeleidt het kerkkoor met bombastische akkoorden.
Niemand van de dorpelingen voelt de behoefte om iets over Koos te zeggen. Ze kennen hem ook amper. Zelfs Ton Pronker, de nestor van het eiland die normaliter toch graag een anekdote vertelt over de overledene, laat verstek gaan. Alleen Theo heeft zich bij de dominee gemeld. Ja, hij wil een tekst voordragen. Nee, geen eigen werk, iets dat beter past bij de gelegenheid.
De aanwezigen volgen argwanend zijn gang naar het altaar. Iedereen is inmiddels op de hoogte van zijn onbeschofte handelen tijdens het opkleden. Nee, zo'n man hoort niet op het eiland. Dat blijkt maar weer eens. Het eilandgevoel zit niet in zijn bloed.
De dichter neemt plaats achter de microfoon. Hij heeft zich voorgenomen kort en krachtig te spreken. Geen meelijwekkend gezemel waar geen end aan komt. Weeda geeft het teken dat hij kan beginnen.
| |
| |
Theo schraapt zijn keel zo luidruchtig mogelijk. Dit keer zal hij zich niet beheersen. Hij zal ze krijgen.
en na de schijn de ondergang!
Zijn stem buldert door de kerk. Dat die kleine Theo zo'n krachtige stem heeft, verbaast de Vlielanders. Maar wat hij precies zegt, nee, daar begrijpen de meesten geen woord van. Wel beseffen ze dat hij hen uitscheldt. Hoe durft die landrot hen de les te lezen, en dat nota bene in hun kerk!
De dichter trilt van woede. Zijn vuurspuwende ogen kijken verwilderd rond. Geschrokken loopt de dominee naar hem toe en bedankt hem voor zijn toespraak. Theo laat zich aan zijn arm wegvoeren.
‘Niets! Jullie zijn niets!’ briest hij, voordat hij via een zijdeur verdwijnt.
Uiteraard verspeelt de oude man hiermee zijn laatste krediet. Het zij zo. Hij heeft geen mensen nodig. Zijn boeken zijn zijn vrienden. Trouw tot in de dood!
Theo's donderspeech ligt de volgende dagen natuurlijk op ieders tong. Schande spreken de mensen ervan. Wat een lompe bullebak. Dat hij maar snel teruggaat naar die stad van 'm. Tot een interessanter nieuwtje zich aandient...
Makelaardij Visser heeft Koos' woning ontruimd. En wat ze daar hebben ontdekt! De hele wand van de slaapkamer is bedekt met blauwe steentjes! En al die duizenden steentjes vormen samen een portret!... Zeg, is dat niet dat meisje dat werkt op Stortemelk? Ja, dat is Iris van de camping. Wat gek.
Het hele dorp wil het mozaïek wel eens zien. Het is een komen en gaan van geïnteresseerde eilanders. Ook Iris zelf komt kijken. Ja, ze
| |
| |
vindt het vreemd om zichzelf op deze manier terug te zien. En nee, ze weet ook niet waarom Koos haar heeft vereeuwigd. Natuurlijk hadden ze geen contact! Wel herinnert ze zich dat Koos haar een keer vroeg om samen naar de zeehonden te wandelen. Dat was een jaar of drie, vier geleden. Uiteraard had ze nee gezegd, die puisterige engerd!
Ook Theo neemt een kijkje. Net voor de agent de deur wil sluiten, glipt hij naar binnen.
Hij is onder de indruk. Wat een adembenemend kunstwerk! Tot in detail heeft Koos het gezicht werkelijk prachtig uitgebeeld. De blauwtinten werken bedwelmend. En de zwarte pupillen versterken de zeggingskracht ervan. Werkelijk adembenemend. Dit moet naar het museum. Dit mag niet verloren gaan... En ze hebben allemaal onbewust een bijdrage geleverd aan de totstandkoming. Dit is grandioos. Een droom die maar niet wil uitkomen...
Op het stadhuis moet hij wachten tot de desbetreffende ambtenaar tijd voor hem heeft. Met een afgemeten gezicht luistert ze naar Theo's verhaal. Hij roemt zijn contacten in de Randstedelijke kunstwereld. Als er niks met Koos' werk gebeurt dan... Ze belooft zijn verzoek te bespreken met de wethouder.
Al na twee dagen krijgt hij antwoord. De woning moet natuurlijk zo snel mogelijk leeg. De wethouder heeft in samenspraak met de woningbouwvereniging aan de directeur van het Tromp's Huys gevraagd om een beslissing te nemen over de steentjes. Het staat er letterlijk, de steentjes. Hij zal worden geïnformeerd over het besluit.
Zoals elke middag loopt Theo langs Koos' woning. Hij bewaakt min of meer het kunstwerk...
Voor het huis staat een puincontainer geparkeerd. Vanuit de woning klinkt geklop. Theo snelt naar binnen. De blauwe droom ligt in stukken op de grond...
De dichter zit achter zijn bureau. Voor hem ligt een vel papier, hagelwit. Aarzelend schroeft hij de dop van zijn vulpen en zet voorzichtig een punt... Het blauw stroomt eruit. Zijn writer's block is, godlof, verdwenen.
|
|