| |
| |
| |
De reusachtige radio
John Cheever (Vertaling Else Hoog)
Jim en Irene Westcott waren het soort mensen dat het bevredigende gemiddelde lijkt te belichamen van inkomen, vlijt en eerbiedwaardigheid zoals die te vinden zijn in de statistische gegevens over academisch gevormden. Ze hadden twee kleine kinderen, waren negen jaar getrouwd, woonden op de elfde verdieping van een flatgebouw in de buurt van Sutton Place, gingen gemiddeld 10.3 keer per jaar naar het theater en hoopten ooit nog eens in Westchester te kunnen wonen. Irene Westcott was een aardige, vrij onopvallende vrouw met zacht bruin haar en een breed, mooi voorhoofd waarop in het geheel niets geschreven stond, en als het koud was droeg ze een jas van in nertskleur geverfde bunzingvellen. Je kon niet zeggen dat Jim Westcott er ouder uitzag dan hij was, maar je kon zeker van hem zeggen dat hij zich jonger leek te voelen. Zijn grijzende haar was heel kort geknipt, hij droeg het soort kleren dat zijn jaargenoten in Andover plachten te dragen en zijn gedrag was ernstig, vurig en opzettelijk naïef. Van hun vrienden, hun studiegenoten en hun buren verschilden de Westcotts alleen hierin dat ze van klassieke muziek hielden. Ze bezochten erg veel concerten - hoewel ze daar zelden met iemand over spraken - en ze brachten vrij veel tijd door met luisteren naar muziek op de radio.
Hun radio was een oud toestel, gevoelig, onvoorspelbaar en niet meer te repareren. Geen van beiden begrepen ze de technische aspecten van radio - en van alle andere apparaten die hen omringden - en als het toestel haperde sloeg Jim met zijn hand op de zijkant van de kast. Soms hielp dat. Op een zondagmiddag, halverwege een kwartet van Schubert, viel de muziek helemaal weg. Jim sloeg een aantal malen op het toestel, maar er kwam geen reactie; Schubert was voorgoed voor hen verloren. Hij beloofde Irene dat hij een nieuwe radio zou kopen en toen hij die maandag van zijn werk kwam zei hij tegen haar dat hij er een had gekocht. Hij weigerde er een beschrijving van te geven en zei dat het een verrassing voor haar moest wezen.
De radio werd de volgende middag aan de keukendeur bezorgd, en met hulp van het dienstmeisje en de klusjesman pakte Irene hem uit en bracht hem naar de zitkamer. Het viel haar meteen op hoe lelijk het
| |
| |
grote gomhouten meubel was. Irene was trots op haar zitkamer, ze had het meubilair en de kleuren met evenveel zorg uitgezocht als ze met haar kleren deed, en nu kwam het haar voor dat de nieuwe radio als een agressieve indringer tussen haar intiemste bezittingen stond. Ze begreep niets van het grote aantal knoppen en schijven op het instrumentenpaneel en ze bestudeerde ze allemaal aandachtig voordat ze de stekker in een wandstopcontact stopte en de radio aanzette. De afstemschalen vulden zich met een onheilspellend groen licht en in de verte hoorde ze de klanken van een pianokwintet. Het kwintet bleef maar een moment in de verte; het viel op haar aan met een snelheid die groter was dan die van het licht en vulde de flat met muziek die zo versterkt was dat er een porseleinen beeldje van een tafeltje viel. Ze holde op het toestel af en zette het geluid zachter. De hevige krachten die in de lelijke gomhouten kast opgesloten zaten verontrustten haar.
Toen kwamen haar kinderen uit school en ging ze met hen naar het park. Pas later op de middag kon ze zich weer aan de radio wijden.
Het meisje had de kinderen eten gegeven en hield toezicht op hun bad toen Irene de radio aanzette, het geluid dempte en ging zitten luisteren naar een kwintet van Mozart dat ze kende en mooi vond. De muziek kwam duidelijk door. Het nieuwe toestel had een veel zuiverder klank dan het oude, vond ze. Ze besloot dat de klank het belangrijkste was en dat ze het meubel wel achter een sofa kon verbergen. Maar zodra ze vrede had gesloten met de radio, ontstond er storing. Een knetterend geluid als dat van een brandende lont begon de zang van de snaren te begeleiden. Achter de muziek klonk een geritsel dat Irene onaangenaam deed denken aan de zee, en naarmate het kwintet verder ging voegde zich een menigte andere geluiden bij dit gedruis. Ze probeerde alle knoppen en schijven, maar niets maakte een eind aan de storing en ze ging zitten, teleurgesteld en verbijsterd, terwijl ze trachtte de vlucht van de melodie te volgen. De liftschacht in haar gebouw liep langs de muur van de zitkamer en het was het geluid van de lift dat haar een aanwijzing gaf over de aard van het geruis. Het gerammel van de liftkabels en het open- en dichtgaan van de liftdeuren werd weerkaatst in haar loudspeaker en toen ze besefte dat de radio gevoelig was voor allerlei elektrische stromingen, begon ze door Mozart heen het rinkelen van telefoons te herkennen, het draaien van kiesschijven en het klaaglijke geluid van een stofzuiger. Door aandachtiger te luisteren slaagde ze erin deurbellen, liftbelletjes, elektrische scheer- | |
| |
apparaten en handmixers te herkennen, waarvan het geluid in de omliggende appartementen werd opgepikt en doorgegeven naar haar loudspeaker. Het krachtige, lelijke toestel, met zijn verkeerde gevoeligheid voor dissonantie, was te onhandelbaar voor haar, dus zette ze het uit en ging naar de kinderkamer, om bij haar kinderen te zijn.
Toen Jim Westcott die avond thuiskwam, liep hij zelfverzekerd naar de radio en draaide aan de knoppen. Hem overkwam hetzelfde wat Irene was overkomen. Een man was aan het woord op de zender die Jim had gekozen en zijn stem kwam met zoveel kracht uit de verte aangedenderd dat het appartement ervan schudde. Jim draaide aan de knop en zette het geluid zachter. Een minuut of twee later begon de storing. Het rinkelen van telefoons en deurbellen begon, vergezeld van het knarsen van liftdeuren en het zoemen van keukenapparaten. De aard van het lawaai was veranderd sinds Irene eerder op de dag met de radio bezig was geweest; het laatste scheerapparaat werd uitgeschakeld, alle stofzuigers waren teruggezet in hun kasten en de ruis gaf die verandering van tempo weer die de stad bevangt als de zon ondergaat. Hij prutste aan de knoppen maar kon de geluiden niet wegkrijgen, dus zette hij de radio uit en zei tegen Irene dat hij de volgende ochtend de mensen zou bellen van wie hij hem gekocht had en ze op hun donder zou geven.
De middag daarop, toen Irene thuiskwam van een lunchafspraak, zei het meisje dat er een man was geweest om de radio te repareren. Irene ging de zitkamer binnen voordat ze haar bontjas uittrok en haar hoed afzette en schakelde het toestel in. Uit de loudspeaker kwam een opname van de ‘Missouri Waltz’. Hij deed haar denken aan de ijle, krassende muziek uit de ouderwetse grammofoon die ze soms hoorde, aan de overkant van het meer waar ze vroeger de zomers doorbracht. Ze wachtte tot de wals afgelopen was, in de verwachting dat er een verklaring over de plaat zou volgen, maar die kwam niet. De muziek werd gevolgd door stilte en toen werd het klaaglijke, krassende plaatje herhaald. Ze draaide aan de knop en ontving een aangename uitbarsting van Kaukasische muziek - het bonken van blote voeten in het stof en het rinkelen van muntjesarmbanden - maar op de achtergrond hoorde ze het slaan van kerkklokken en allerlei stemmen door elkaar. Toen kwamen haar kinderen uit school, en ze schakelde de radio uit en ging naar de kinderkamer.
| |
| |
Toen Jim die avond thuiskwam was hij moe en hij nam een bad en verkleedde zich. Vervolgens ging hij naar Irene in de zitkamer. Hij had juist de radio aangezet toen het meisje kwam zeggen dat het eten klaar was, dus liet hij hem aan en Irene en hij gingen aan tafel.
Jim was zelfs te moe om de schijn van gezelligheid op te houden en de maaltijd had niets om Irene te boeien, dus dwaalde haar aandacht van het eten naar het aanzetsel van zilverpoets op de kandelaars en vandaar naar de muziek in de andere kamer. Ze luisterde een paar minuten naar een prelude van Chopin en hoorde toen tot haar verbazing een mannenstem tussenbeide komen. ‘In Jezusnaam, Kathy,’ zei hij. ‘Moet je altijd piano spelen als ik thuiskom?’ De muziek hield abrupt op.‘Het is mijn enige kans,’ zei de vrouw. ‘Ik zit de hele dag op kantoor.’ ‘Ik ook,’ zei de man. Hij voegde er iets schunnigs aan toe over een piano, en sloeg met een deur. De hartstochtelijke, melancholieke muziek begon weer.
‘Hoorde je dat?’ vroeg Irene.
‘Wat?’Jim zat zijn toetje te eten.
‘De radio. Een man zei iets terwijl de muziek nog aan de gang was - iets schunnigs.’
‘Het zal wel een hoorspel zijn.’
‘Volgens mij is het geen hoorspel,’ zei Irene.
Ze stonden op van tafel en gingen met hun koffie naar de zitkamer, waar Irene Jim vroeg een andere zender te proberen. Hij draaide aan de knop. ‘Heb je mijn sokophouders gezien?’ vroeg een man. ‘Maak mijn knoopjes even dicht,’ zei een vrouw.‘Heb je mijn sokophouders gezien?’ zei de man weer. ‘Als je mijn knoopjes dichtmaakt, zal ik je sokophouders zoeken,’ zei de vrouw. Jim koos een ander kanaal. ‘Ik wou dat je geen klokhuizen in de asbakken liet liggen,’ zei een man. ‘Ik haat die lucht.’
‘Dit is vreemd,’ zei Jim.
‘Ja, hè?’ zei Irene.
Jim draaide weer aan de knop. ‘“Op het strand van Coromandel, waar de vroege pompoenen bloeien,”’ zei een vrouw met een sterk Engels accent. ‘“midden in het bos, leefde Yonghy-Bonghy-Bo erop los. Twee oude stoelen, een stomp kaars, een oude kruik met een gat...”’
‘Hee!’ riep Irene.‘Dat is het kindermeisje van de familie Sweeney.’
‘“Dat was alles wat hij had,”’ vervolgde de Engelse stem.
| |
| |
‘Zet dat ding uit,’ zei Irene.‘Misschien kunnen ze ons horen.’ Jim zette de radio uit. ‘Dat was juffrouw Armstrong, het kindermeisje van de familie Sweeney. Ze zit zeker voor te lezen aan dat kleine meisje. Ze wonen op nummer 17-B. Ik heb juffrouw Armstrong wel eens in het park gesproken. Ik ken haar stem heel goed. We staan blijkbaar in verbinding met andere appartementen.’
‘Dat kan niet,’ zei Jim.
‘Nou, toch was dat het kindermeisje van de Sweeney's,’ zei Irene heftig,‘Ik ken haar stem toch. Die ken ik heel goed. Ik vraag me af of zij ons kunnen horen.’
Jim draaide aan de schakelaar. Uit de verte en toen van dichter bij, dichter bij, alsof hij door de wind werd aangevoerd, kwam de zuivere stem van het kindermeisje van de Sweeney's weer: ‘“Lady Jingly! Lady Jingly,”’ zei ze, ‘“zittend waar de pompoenen bloeien, wilt gij heden met mij huwen? zei de Yonghy-Bonghy-bo...”’
Jim liep naar de radio en zei luid ‘Hallo’ in de speaker.
‘“Ik heb genoeg van eenzaamheid,”’ vervolgde het kindermeisje, ‘“op dit wild en stenig strand ben ik mijn leven beu; maar als u mij gaf uw hand voelde ik mij niet zo sneu...”’
‘Ze kan ons vast niet horen,’ zei Irene.‘Probeer eens iets anders.’
Jim koos een ander station en de zitkamer werd gevuld met het lawaai van een feestje dat over zijn hoogtepunt heen was. Iemand speelde piano en zong de ‘Whiffenpoof Song’ en de stemmen om de piano heen waren heftig en vrolijk.‘Neem nog een sandwich,’ krijste een vrouw. Er klonken kreten van het lachen en er viel een bord met het een of ander op de grond.
‘Dat moeten de Fullers zijn, van 11-E,’ zei Irene. ‘Ik wist dat ze vanmiddag een feestje zouden geven. Ik heb haar vanmiddag in de drankwinkel gezien. Is dit niet énig? Probeer nog eens iets. Kijk of je die mensen in 18-C te pakken kunt krijgen.’
De Westcotts luisterden die avond een monoloog af over de zalmvisserij in Canada, een partij bridge, een lopend commentaar bij amateurfilmpjes van wat blijkbaar twee weken op Sea Island waren geweest, en een bittere familieruzie over roodstand bij de bank. Om twaalf uur zetten ze de radio af en gingen naar bed, slap van het lachen.
Op zeker moment in de nacht begon hun zoontje te roepen om een glas water en Irene haalde er een en bracht het hem in zijn kamer. Het was heel vroeg. Alle lampen in de buurt waren uit en vanuit het
| |
| |
raam van de jongen zag ze de verlaten straat. Er klonk een zacht gekuch, daarna een kreun en toen zei een man iets. ‘Gaat het wel, liefste?’ vroeg hij. ‘Ja,’ zei een vrouw vermoeid. ‘Het gaat wel, geloof ik,’ en toen vervolgde ze met diep gevoel:‘Maar weet je, Charlie, ik ben niet meer mezelf. Soms zijn er zo'n vijftien, twintig minuten in een week dat ik me normaal voel. Ik heb geen zin om naar een andere dokter te gaan, want de doktersrekeningen zijn toch al zo afgrijselijk, maar ik ben gewoon niet meer mezelf, Charlie. Ik voel me nooit normaal.’ Ze waren niet jong, dacht Irene. Uit het timbre van hun stemmen maakte ze op dat ze van middelbare leeftijd waren. De ingehouden melancholie van de dialoog en de tocht uit het slaapkamerraam deden haar huiveren, en ze ging terug naar bed.
De volgende ochtend maakte Irene ontbijt voor het gezin - het meisje kwam pas om tien uur uit haar kamer in het souterrain - vlocht het haar van haar dochter, en wachtte bij de deur tot haar kinderen en haar man met de lift waren verdwenen. Toen ging ze naar de zitkamer en probeerde de radio.‘Ik wil niet naar school,’ gilde een kind.‘Ik haat school. Ik ga niet naar school. Ik haat school.’ ‘Jij gaat wel naar school,’ zei een woedende vrouw, ‘we hebben achthonderd dollar betaald om je op die school te krijgen en je gaat erheen, al moet het je dood worden.’ Het volgende nummer op de afstemknop produceerde de versleten opname van de ‘Missouri Waltz’. Irene draaide aan de knop en drong binnen in de privacy van verscheidene ontbijttafels. Ze luisterde uitbarstingen af van indigestie, van zinnelijke liefde, afgrijselijke ijdelheid, geloof en wanhoop. Irenes leven was bijna zo simpel en beschermd als het leek, en de openhartige en soms wrede taal die die ochtend uit de loudspeaker kwam verbaasde en verontrustte haar. Ze bleef luisteren tot het dienstmeisje kwam. Toen zette ze snel de radio af aangezien deze opvatting, naar ze besefte, haar geheim was.
Irene had die dag een lunch-afspraak met een vriendin en ze verliet haar flat om even over twaalven. Er stond een aantal mensen in de lift toen die bij haar verdieping stopte. Ze staarde naar hun knappe, onaangedane gezichten, hun bontmantels en de namaakbloemen op hun hoeden. Wie was het die naar Sea Island was geweest? vroeg ze zich af. Wie stond rood op haar bankrekening? De lift stopte bij de negende verdieping en een vrouw met twee Skye-terriërs stapte in. Haar haar was hoog op haar hoofd gekapt en ze droeg een nerts-cape. Ze neuriede de ‘Missouri Waltz’.
| |
| |
Irene dronk twee martini's bij de lunch, keek haar vriendin onderzoekend aan en vroeg zich af wat haar geheimen zouden zijn. Ze waren van plan geweest na de lunch te gaan winkelen, maar Irene verontschuldigde zich en ging naar huis. Ze zei tegen het meisje dat ze niet gestoord wilde worden, ging naar de zitkamer, sloot de deuren en zette de radio aan. In de loop van die middag hoorde ze de haperende conversatie van een vrouw die haar tante op bezoek had, het hilarische slot van een lunch, en een gastvrouw die haar dienstmeisje instructies gaf over mensen die op de borrel zouden komen.‘De beste whisky mag je alleen schenken aan mensen met grijs haar,’ zei de gastvrouw.‘Probeer die leverpastei kwijt te raken voordat je met de warme hapjes rondgaat, en kun je me vijf dollar lenen? Ik wil de liftboy een fooi geven.’
Naarmate de middag vorderde werden de gesprekken intenser. Waar Irene zat kon ze de open hemel boven de East River zien. Er hingen honderden wolken aan de lucht, alsof de zuidenwind de winter in stukken had gebroken en die naar het noorden blies. Op haar radio hoorde ze de aankomst van borrelgasten en de terugkeer van kinderen en zakenlui van school en kantoor. ‘Ik heb vanochtend in de badkamer een tamelijk grote diamant op de grond gevonden,’ zei een vrouw. ‘Hij is vast uit de armband gevallen die mevrouw Dunston gisteravond aanhad.’ ‘Die verkopen we,’ zei een man. ‘Ga ermee naar de juwelier op Madison Avenue en verkoop hem. Mevrouw Dunston zal het verschil niet opmerken en wij kunnen best een paar honderd dollar gebruiken...’ ‘“...Oranges and lemons say the bells of St. Clement's,”’ zong het kindermeisje van de familie Sweeney. ‘“Halfpence and farthings, say the bells of St. Martin's. When will you pay me, say the bells at old Bailey...”’ ‘Het is geen hoed,’ schreeuwde een vrouw, en achter haar klonk het gedender van een cocktailparty. ‘Het is geen hoed, het is een geval. Dat zei Walter Florell. Hij zei dat het geen hoed was, maar een geval.’ En toen, met zachtere stem, zei dezelfde vrouw:‘Ga met iemand praten, schat, in godsnaam, ga met iemand praten. Als ze je zo ziet staan, zonder dat je met iemand praat, schrapt ze ons van haar mvitatielijst, en ik ben juist zo dol op dit soort feestjes.’
De Westcotts zouden die avond uit eten gaan en toen Jim thuiskwam stond Irene zich aan te kleden. Ze deed droevig en vaag en hij bracht haar iets te drinken. Ze gingen eten bij vrienden in de buurt, en ze begaven zich te voet naar hun bestemming. De hemel was breed en gevuld met licht. Het was een van die prachtige voorjaarsavonden die
| |
| |
de herinnering en de begeerte stimuleren en de lucht die hun gezichten aanraakte voelde heel zacht aan. Op de hoek stond een bandje van het Leger des Heils ‘Jezus is liefde’ te spelen. Irene trok aan de arm van haar man en hield hem even staande om naar de muziek te luisteren, ‘Het zijn eigenlijk heel aardige mensen, vind je niet?’ zei ze. ‘Ze hebben zulke aardige gezichten. Ze zijn echt stukken aardiger dan veel mensen die we kennen.’ Ze pakte een bankbiljet uit haar tas en liet het in de tamboerijn vallen. Er lag, toen ze terugkwam bij haar man, een stralende melancholie op haar gezicht, die hij nooit eerder gezien had. Ook haar gedrag die avond tijdens het etentje kwam hem vreemd voor. Ze viel de gastvrouw onbeschoft in de rede en staarde naar de mensen aan de overkant van de tafel met een intensiteit waarover ze haar kinderen zou hebben berispt.
Het weer was nog steeds zacht toen ze van het feestje terugliepen en Irene keek op naar de lentesterren. “‘Hoe ver die kleine kaars zijn stralen werpt,”’ riep ze uit. ‘“Zo glanst het goede in deze boze wereld.”’ Die avond wachtte ze tot Jim in slaap was gevallen, ging vervolgens naar de zitkamer en zette de radio aan.
Jim kwam de volgende avond om een uur of zes thuis. Emma, het meisje, liet hem binnen en hij had zijn hoed afgezet en stond zijn jas uit te trekken toen Irene de hal binnenrende. Haar gezicht glom van de tranen en haar haren zaten in de war. ‘Ga naar 16-C, Jim!’ gilde ze. ‘Niet je jas uitdoen. Ga naar 16-C. Meneer Osborn slaat zijn vrouw. Ze hebben al sinds vier uur ruzie en nu slaat hij haar. Ga naar boven en hou hem tegen.’
Uit de radio in de zitkamer hoorde Jim gegil komen, scheldwoorden en gebonk. Hij stapte de zitkamer binnen en draaide de knop om. ‘Dit is onfatsoenlijk,’ zei hij,‘Het is net zoiets als naar binnen kijken bij andere mensen. Je weet dat je niet naar dit soort dingen hoeft te luisteren. Je kunt dat ding gewoon afzetten.’
‘O, het is zo afschuwelijk, het is afgrijselijk,’ snikte Irene. ‘Ik heb er de hele dag naar geluisterd en het is zo deprimerend.’ ‘Nou, als het zo deprimerend is, waarom luister je er dan naar? Ik heb die stomme radio gekocht om jou plezier te doen,’ zei hij. ‘Ik heb er een hoop geld voor betaald. Ik dacht dat het je gelukkig zou maken. Ik wilde je gelukkig maken.’
| |
| |
‘Niet doen, niet doen, niet onaardig tegen me zijn,’ kreunde ze en legde haar hoofd op zijn schouder. ‘Alle anderen hebben al de hele dag ruzie. Iedereen heeft ruzie. Ze maken zich allemaal zorgen over geld. De moeder van mevrouw Hutchinson gaat dood aan kanker en ze hebben niet genoeg geld om haar naar de Mayo-kliniek te sturen. Tenminste, meneer Hutchinson beweert dat ze niet genoeg geld hebben. En een vrouw hier in het gebouw heeft een verhouding met de klusjesman - met die afschuwelijke klusjesman. Het is stuitend. En mevrouw Melville heeft het aan haar hart en meneer Hendrick raakt in april zijn baan kwijt en dat meisje dat de “Missouri Waltz” speelt is een ordinaire hoer en de liftboy heeft tbc en meneer Osborn slaat mevrouw Osborn.’ Ze jammerde, ze trilde van verdriet en hield de stroom tranen die over haar gezicht liep met de muis van haar hand tegen.
‘Nou, waarom moet je ernaar luisteren?’ vroeg Jim nogmaals. ‘Waarom luister je naar die onzin als je er zo ellendig van wordt?’
‘O, hou op, hou op, hou op,’ riep ze. ‘Het leven is verschrikkelijk, armzalig en afschuwelijk. Maar wij zijn toch nooit zo geweest, hè schat? Nee toch? Ik bedoel, wij zijn toch altijd goed en aardig en lief voor elkaar geweest? En we hebben twee kinderen, twee prachtige kinderen. Wij hebben toch geen armzalig leven geleid, schat? Nee toch?’ Ze sloeg haar armen om zijn nek en trok zijn gezicht omlaag, naar het hare toe. Wij zijn toch gelukkig, schat? Wij zijn toch gelukkig?’
‘Natuurlijk zijn we gelukkig,’ zei hij vermoeid. Zijn ergernis begon te zakken. ‘Natuurlijk zijn we gelukkig. Ik zal morgen die rotradio laten maken of laten weghalen.’ Hij streelde haar zachte haar. ‘Arm meisje,’ zei hij.
‘Je houdt toch van me?’ vroeg ze. ‘En wij zijn toch geen muggenzifters, wij hebben toch geen geldzorgen, wij zijn toch niet oneerlijk, nee toch?’
‘Nee schat,’ zei hij.
De volgende ochtend kwam een man de radio repareren. Irene zette hem daarna voorzichtig aan en hoorde tot haar genoegen een reclameboodschap voor Californische wijn en een opname van de Negende Symfonie van Beethoven, met Schillers ‘Ode aan de Vreugde’ tot besluit. Ze liet de radio de hele dag aan staan en er kwam niets onbetamelijks uit de speaker.
| |
| |
Toen Jim thuiskwam, weerklonk er juist een Spaanse suite. ‘Is alles in orde?’ vroeg hij. Zijn gezicht was bleek, vond ze. Ze dronken een cocktail en gingen aan tafel bij het ‘Aambeeldkoor’ uit Il Trovatore. Dit werd gevolgd door ‘La Mer’ van Debussy.
‘Ik heb vandaag de rekening van de radio betaald,’ zei Jim.‘Hij kostte vierhonderd dollar. Ik hoop dat je er plezier aan zult beleven.’
‘O, vast wel,’ zei Irene.
‘Vierhonderd dollar is veel meer dan ik me kan veroorloven,’ vervolgde hij. ‘Ik wilde je iets geven waarvan je zou genieten. Het is de laatste luxe die we ons dit jaar kunnen permitteren. Ik zie dat je de rekeningen van je kleren nog niet hebt betaald. Ik zag ze op je toilettafel liggen.’ Hij keek haar recht aan.‘Waarom heb je me verteld dat je ze betaald had? Waarom heb je me voorgelogen?’
‘Ik wilde gewoon niet dat je je zorgen zou maken, Jim,’ zei ze. Ze nam een slok water. ‘Ik kan mijn rekeningen uit mijn toelage van deze maand betalen. Vorige maand waren er die meubelhoezen en dat feestje.’
‘Je zult moeten leren iets intelligenter om te gaan met het geld dat ik je geef, Irene,’ zei hij. ‘Je moet begrijpen dat we dit jaar niet zoveel geld hebben als vorig jaar. Ik heb vandaag een zeer ernstig gesprek met Mitchell gehad. Niemand koopt meer. We besteden al onze tijd aan het promoten van nieuwe projecten en je weet wat een tijd daar in gaat zitten. Ik word er niet jonger op, weet je. Ik ben zevenendertig. Volgend jaar is mijn haar grijs. Ik heb minder succes gehad dan ik gehoopt had. En ik denk niet dat de toestand er beter op zal worden.’
‘Ja, lieverd,’ zei ze.
‘We zullen moeten bezuinigen,’ zei Jim.‘We moeten aan de kinderen denken. Eerlijk gezegd maak ik me veel zorgen over geld. Ik ben helemaal niet zeker van de toekomst. Dat is niemand. Als mij iets mocht overkomen is er de verzekering, maar dat geld zou tegenwoordig gauw op zijn. Ik heb vreselijk hard gewerkt om jou en de kinderen een prettig leven te bezorgen,’ zei hij bitter. ‘Ik vind het niet leuk om al mijn energie, mijn hele jeugd, verspild te zien aan bontjassen en radio's en meubelhoezen en...’
‘Toe Jim, straks horen ze ons nog,’ zei ze.
‘Wie moet ons horen? Emma kan ons niet horen.’
‘De radio.’
| |
| |
‘O, ik word hier ziek van!’ schreeuwde hij. ‘Ik word doodziek van die benepenheid van je. De radio kan ons niet horen. Niemand kan ons horen. En stel dat ze ons horen? Wie kan het wat schelen?’
Irene stond op van tafel en ging de zitkamer binnen. Jim liep naar de deur en schreeuwde haar na. ‘Waarom doe je ineens zo heilig? Wat heeft jou van het ene moment op het andere in een non veranderd? Je hebt de sieraden van je moeder gestolen voordat haar testament erkend was. Je hebt je zuster nooit een cent gegeven van wat voor haar bestemd was - zelfs niet toen ze het nodig had. Je hebt het leven van Grace Howland verziekt, en waar was al die vroomheid en deugdzaamheid toen je die abortus het plegen? Ik zal nooit vergeten hoe kalm je was. Je pakte je koffertje en ging weg om dat kind te laten vermoorden alsof je naar Nassau ging. Als je nu nog een reden had gehad, als je een goede reden had gehad...’
Irene bleef een minuut lang voor het monsterlijke radiomeubel staan, beschaamd en misselijk, maar ze hield haar hand op de schakelaar voordat ze de muziek en de stemmen liet ophouden, in de hoop dat het toestel vriendelijk tot haar zou spreken, dat ze het kindermeisje van de familie Sweeney zou horen. Jim bleef tegen haar schreeuwen vanuit de deur. De stem op de radio klonk beleefd en nietszeggend. ‘Een treinongeluk in Tokio,’ zei de loudspeaker, ‘heeft vanochtend vroeg aan negenentwintig mensen het leven gekost. Een brand in een katholiek tehuis voor blinde kinderen in Buffalo is vanochtend vroeg door nonnen geblust. De temperatuur is acht graden. De vochtigheid is negenentachtig graden.’
|
|