| |
| |
| |
Bel me als er wat is
Raymond Carver (Vertaling Sjaak Commandeur)
We hadden dat voorjaar beiden iets met een ander gehad, maar toen het juni werd en de schoolvakantie begon, besloten we ons huis gedurende de zomer te verhuren en Palo Alto te verruilen voor het noordelijke kustgebied van Californië. Onze zoon, Richard, zou die zomer naar Nancy's moeder in Pasco gaan, in Washington, om bij haar te logeren en er wat te verdienen voor als hij in het najaar ging studeren. Zijn oma wist van de situatie bij ons en stuurde er al een tijdje op aan om hem bij haar in huis te halen en ergens een baan voor hem te vinden. Ze had het opgenomen met een boer die ze kende en de toezegging gekregen dat Richard aan het werk kon met hooien en het maken van hekken. Zwaar werk, maar Richard verheugde zich erop. Daags na zijn diploma-uitreiking vertrok hij 's morgens met de bus. Ik reed hem naar het station en parkeerde en ging met hem naar binnen om te wachten tot zijn bus werd omgeroepen. Zijn moeder had hem al omhelsd en huilend ten afscheid gekust en hem een lange brief voor zijn oma meegegeven. Zij was nu thuis de laatste spullen aan het inpakken voor ons eigen vertrek en wachtte op het stel dat in ons huis zou komen. Ik kocht een kaartje voor Richard en gaf het hem, waarna we op een van de banken in het station gingen zitten wachten. We hadden onderweg naar het station een beetje over het een en ander gepraat.
‘Gaan mam en jij nu scheiden?’ had hij gevraagd. Het was zaterdagochtend, en er waren niet veel auto's.
‘Als het even kan niet,’ zei ik. ‘We willen niet scheiden. Dat is de reden waarom we weggaan en heel de zomer naar verwachting met niemand contact zullen hebben. De reden waarom we ons huis deze zomer verhuren en dat huis in Eureka hebben gehuurd. En eh, nou ja, de reden waarom jij ook weggaat. Eén reden in elk geval. Want er is natuurlijk ook nog het geld dat jij op zak hebt als je thuiskomt. We willen geen scheiding. We willen deze zomer alleen zijn en proberen de dingen op een rijtje te zetten.’
‘Hou je nog van mam?’ zei hij. ‘Ze heeft tegen mij gezegd dat zij van jou houdt.’
| |
| |
‘Natuurlijk hou ik van haar,’ zei ik. ‘Dat zou je zo langzamerhand wel mogen weten. We hebben alleen onze portie problemen en lasten en verplichtingen gehad, net als iedereen, en nu hebben we tijd voor onszelf nodig om de dingen op een rijtje te zetten. Maar maak je om ons nou niet druk. Ga lekker naar Pasco en geniet van de zomer en werk hard en wees zuinig met je loon. Bedenk dat het ook een vakantie is. Grijp elke kans aan om te vissen. Het is daar in die omgeving goed vissen.’
‘En waterskiën,’ zei hij.‘Ik wil leren waterskiën.’
‘Dat heb ik nooit gedaan, waterskiën,’ zei ik. ‘Dus doe je het ook een beetje namens mij?’
We zaten in het busstation. Hij keek zijn jaarboek door terwijl ik een krant op schoot had. Toen werd zijn bus omgeroepen en stonden we op. Ik omarmde hem en zei:‘Maak je niet druk, maak je niet druk. Waar heb je je kaartje?’
Hij klopte op zijn jaszak en pakte toen zijn koffer. Ik liep met hem naar de uitgang waar zich de rij vormde, omarmde hem toen nogmaals en kuste hem op de wang en zei tot ziens.
‘Tot ziens, pa,’ zei hij, en hij wendde zich af zodat ik zijn tranen niet zou zien.
Ik reed naar huis, waar onze dozen en koffers klaarstonden in de kamer. Nancy dronk in de keuken koffie met het jonge stel dat ze had gevonden om de zomermaanden in ons huis te wonen. Ik had de twee, Jerry en Liz, ouderejaars wiskunde, een paar dagen geleden voor het eerst ontmoet, maar we gaven elkaar opnieuw een hand en ik dronk de koffie op die Nancy me inschonk. We zaten om de keukentafel en dronken koffie terwijl Nancy haar lijst afwerkte van de dingen waar ze op moesten letten of die ze op bepaalde dagen van de maand moesten doen, de eerste en de laatste van elke maand, waar de eventuele post heen moest en zo. Nancy's gezicht stond strak. In de loop van de ochtend viel er door de vitrage zonlicht op tafel.
Uiteindelijk leek alles geregeld en liet ik de drie in de keuken zitten en ging de auto inladen. Het was een volledig ingericht huis waar we heen gingen, tot de borden en het kookgerei aan toe, dus hoefden we uit dit huis niet veel mee te nemen, alleen het hoogstnoodzakelijke.
Ik was drie weken geleden naar Eureka gereden, 550 kilometer ten noorden van Palo Alto aan de noordkust van Californië, en had er dus een gemeubileerd huis gehuurd. Ik was samen met Susan gegaan, de
| |
| |
vrouw met wie ik een verhouding had. We logeerden drie nachten in een motel aan de rand van de stad, en intussen keek ik in de krant en ging bij makelaars langs. Onder haar toeziend oog schreef ik een cheque uit voor de drie maanden huur. Toen ze naderhand terug in het motel met haar hand aan haar voorhoofd in bed lag, zei ze:‘Ik benijd je vrouw. Ik benijd Nancy. Je hoort mensen altijd wel praten over “de ander” tegenover de echtgenote van dienst, die de privileges en de werkelijke macht houdt, maar dat zei me nooit zoveel. Nu snap ik het. Ik benijd haar. Ik benijd haar het leven dat ze deze zomer met jou in dat huis zal leiden. Ik wou dat ik het was. Ik wou dat wij het waren. O, waren wij het maar. Ik voel me waardeloos,’ zei ze. Ik streelde haar haar.
Nancy was een lange vrouw met bruin haar, bruine ogen, lange benen en een grootmoedig hart. Maar de laatste tijd had het ons aan grootheid en moed ontbroken. De man met wie ze een verhouding had, was een collega van me, een gescheiden, parmant driedelig-pak-type met grijzend haar, een drinker wiens handen, hoorde ik van studenten van me, soms trilden in de collegezaal. Nancy en hij hadden hun affaire overgehouden aan een feestje in de kerstvakantie, niet zo lang nadat Nancy het bestaan van mijn affaire had ontdekt. Het klinkt nu allemaal fantasieloos en goedkoop - het is fantasieloos en goedkoop - maar heel het voorjaar was het wat het was, en het vrat energie en aandacht, ten koste van de rest van ons leven. Eind april begonnen we plannen te maken om ons huis 's zomers te verhuren en zelf ergens anders heen te gaan, alleen wij twee, en te proberen de scherven te lijmen, als er iets te lijmen viel. We spraken af dat we geen van tweeën contact zouden hebben met de ander, niet per brief, telefoon of hoe dan ook. We regelden iets voor Richard, vonden dat stel om op ons huis te passen, en ik wierp een blik op de kaart, reed uit San Francisco naar het noorden en vond Eureka, en een makelaar die bereid was een gemeubileerd huis voor de zomermaanden te verhuren aan een respectabel echtpaar van middelbare leeftijd. Ik meen dat ik tegen de makelaar zelfs de uitdrukking ‘tweede huwelijksreis’ heb gebruikt, godbetert, terwijl Susan in de auto zat te roken en toeristenfolders las.
Ik had uiteindelijk alle tassen, koffers en dozen in de achterbak en op de achterbank gestouwd en wachtte tot Nancy op de veranda haar laatste afscheid had genomen. Ze gaf de twee allebei een hand en draaide zich om en kwam naar de auto. Ik zwaaide naar hen, en zij zwaaiden terug. Nancy stapte in en deed het portier dicht. ‘Gaan we?’ zei ze. Ik
| |
| |
schakelde, en we reden in de richting van de snelweg. Bij het stoplicht vlak voor de oprit zagen we een tegenligger met een kapotte uitlaat vonkend van de snelweg komen.‘Zie je dat?’ zei Nancy.‘Hij zou zo in brand kunnen vliegen.’ We bleven zitten kijken tot de bestuurder zijn auto in de berm had weten te zetten.
We stopten bij een wegrestaurantje in de buurt van Sebastopol. Eat and Gas, stond er op het bord. We lachten om het bord. Ik parkeerde voor het restaurant en we liepen naar binnen en namen achterin een tafeltje bij een raam. Toen we koffie en broodjes besteld hadden, bracht Nancy haar wijsvinger naar de tafel en volgde daarmee de nerven in het hout. Ik stak een sigaret op en keek naar buiten. Ik zag iets vlugs bewegen, en toen besefte ik dat ik naar een kolibrie in de struik bij het raam keek. Zijn vleugeltjes bewogen in een waas van beweging en hij doopte steeds zijn snavel in een bloesem van de struik.
‘Kijk, Nancy,’ zei ik.‘Daar zit een kolibrie.’
Maar de kolibrie vloog net weg en Nancy keek en zei:‘Waar? Ik zie hem niet.’
‘Net was hij er nog,’ zei ik. ‘Kijk, daar zit hij. Een andere, denk ik. Een tweede kolibrie.’
We keken naar de kolibrie tot de serveerster onze bestelling bracht en het vogeltje bij de beweging vandaan vloog en om de hoek van het gebouw verdween.
‘Weet je, volgens mij is dat een goed voorteken,’ zei ik.‘Kolibries. Kolibries schijnen geluk te brengen.’
‘Dat heb ik ook wel eens gehoord, ja,’ zei ze.‘Ik weet niet waar ik het gehoord heb, maar ik heb het wel eens gehoord. Nou,’ zei ze,‘een beetje geluk kunnen we wel gebruiken. Wat jij?’
‘Kolibries zijn een goed voorteken,’ zei ik. ‘Ik ben blij dat we hier gestopt zijn.’
Ze knikte. Ze wachtte even, hapte toen in haar brood.
We waren even voor donker in Eureka. We kwamen langs het motel aan de doorgaande weg waar Susan en ik veertien dagen terug gelogeerd hadden en drie nachten hadden geslapen, sloegen toen rechtsaf en namen een weg tegen een heuvel op die over de stad uitkeek. Ik had de huissleutels in mijn zak. We reden de heuvel over en toen nog zo'n kilometer verder tot bij een kleine kruising met een benzinestation en een levensmiddelenzaak. Voorbij het dal lag bebost gebergte en om ons
| |
| |
heen grasland. In een weiland achter het benzinestation graasde vee. ‘Mooie omgeving,’ zei Nancy. ‘Ik ben heel benieuwd naar het huis.’
‘We zijn er bijna,’ zei ik.‘Het ligt aan deze weg,’ zei ik, ‘achter die bult.’
‘Hier,’ zei ik even later, en ik reed een lang pad op met een heg aan weerskanten. ‘Hier is het. Wat vind je?’ Ik had Susan dezelfde vraag gesteld toen zij en ik hier op het pad stonden.
‘Mooi,’ zei Nancy. ‘Lijkt me een prima huis, echt. Zullen we uitstappen?’
We bleven even op het grasveld staan en keken om ons heen. Toen liepen we de treden naar de veranda op en maakte ik de voordeur open en deed de lichten aan. We liepen door het huis. Er waren twee kleine slaapkamers, een badkamer, een woonkamer met oude meubels en een open haard en een grote keuken met uitzicht op het dal.
‘Vind je het wat?’ zei ik.
‘Ik vind het geweldig,’ zei Nancy. Ze lachte breed. ‘Ik ben blij dat je dit huis gevonden hebt. Ik ben blij dat we er zijn.’ Ze trok de koelkast open en haalde een vinger over het aanrecht. ‘Het is zo te zien best schoon ook, goddank. Hoef ik niet eerst te gaan schoonmaken.’
‘Tot schone lakens op de bedden aan toe,’ zei ik. ‘Ik heb gekeken. Ik heb het gecontroleerd. Zo wordt het verhuurd. Kussens nota bene. Met de slopen erbij.’
‘We moeten ergens openhaardhout kopen,’ zei ze. We stonden in de kamer.‘Dan kunnen we op avonden als deze de haard stoken.’
‘Ik ga morgen op openhaardhout uit,’ zei ik.‘Dan kunnen we meteen boodschappen doen en wat van de stad zien.’
Ze keek me aan en zei: ‘Ik ben blij dat we er zijn.’
‘Ik ook,’ zei ik. Ik spreidde mijn armen en zij kwam naar me toe. Ik hield haar vast. Ik voelde haar beven. Ik richtte haar gezicht op en kuste haar op beide wangen.‘Nancy,’ zei ik.
‘Ik ben blij dat we er zijn,’ zei ze.
De eerste dagen waren we bezig ons te installeren, reden naar Eureka om er rond te wandelen en winkels te kijken en liepen door de weilanden achter het huis helemaal tot aan het bos. We deden boodschappen en ik zag een advertentie in de krant voor haardhout, belde, en een of twee dagen later bezorgden twee jongemannen met lang haar drie kuub elzenhout die ze opstapelden in de carport. Die avond zaten we
| |
| |
na het eten met een kop koffie bij de open haard en kregen het over het nemen van een hond.
‘Ik wil geen pup,’ zei Nancy.‘Iets waarvan we de behoefte moeten opruimen of dat overal op kauwt. Daar zitten we niet op te wachten. Maar ik zou best een hond willen, ja. We hebben al zo lang geen hond meer gehad. Volgens mij kunnen we er hier wel een hond bij hebben,’ zei ze.
‘En als we terug zijn, als de zomer voorbij is?’ zei ik. Ik formuleerde de vraag anders.‘Wat moet een mens in de stad met een hond?’
‘Dat zien we dan wel. Laten we eerst kijken of we ergens een hond kunnen vinden. De juiste hond. Ik weet pas wat ik wil als ik het zie. We lezen de advertenties en gaan desnoods naar het asiel.’ Maar hoewel we het nog dagenlang over een hond hadden en elkaar andermans hond wezen op de erven waar we langs reden, het soort hond dat wij ook zeiden te willen, leidde het tot niets, kwam er geen hond.
Nancy belde haar moeder en gaf haar ons adres en telefoonnummer. Richard werkte en leek gelukkig, volgens haar moeder. Met haarzelf was alles goed. Ik hoorde Nancy zeggen:‘Met ons is alles goed. We hebben hier veel baat bij.’
Half juli reden we op een dag over de weg langs de oceaan en zagen toen we over een bult kwamen een paar lagunes die door zandplaten afgesloten waren van de zee. Er zaten een paar mensen te vissen vanaf de kant en er lagen twee boten op het water.
Ik stuurde de auto de berm in en stopte. ‘Zullen we even kijken waar ze op vissen?’ zei ik. ‘Misschien kunnen we tuig kopen en zelf ook gaan.’
‘We hebben al jaren niet meer gevist,’ zei Nancy.‘Niet meer sinds de keer dat we bij Mount Shasta kampeerden, toen Richard nog klein was. Weet je dat nog?’
‘Ik weet het nog,’ zei ik.‘En ik weet ineens ook weer hoe ik het vissen heb gemist. Zullen we naar beneden lopen en kijken waar ze op vissen?’
‘Forel,’ zei de man toen ik ernaar vroeg. ‘Roodkelen en regenboogforel. Zelfs wel een enkele staalkop en een paar zalmen. Ze komen hier 's winters als de zandplaten onder water staan, en als die dan in het voorjaar droogvallen, zitten ze vast. Dit is er een goede tijd van het jaar voor. Ik heb er vandaag nog geen gevangen, maar afgelopen zondag had ik er vier, van zo'n veertig centimeter. De beste consumptievis ter
| |
| |
wereld, en ze vechten als leeuwen. Die jongens op het water hebben vandaag al wel wat gevangen, maar bij mij gebeurt tot nu toe niks.’
‘Wat gebruikt u voor aas?’ vroeg Nancy.
‘Dat steekt niet zo nauw,’ zei de man.‘Wormen, zalmkuit, maïskorrels uit blik. In het water ermee en zakken laten, naar de bodem. Beetje speling geven en wel je lijn in de gaten houden.’
We bleven nog wat en zagen de man vissen en zagen de bootjes klets-klets heen en weer gaan, de lagune op en neer.
‘Bedankt,’ zei ik tegen de man.‘En het beste.’
‘U ook het beste,’ zei hij.‘U allebei het beste.’
Onderweg terug naar de stad stopten we bij een hengelsportzaak en kochten een vergunning, niet te dure hengels en molens, nylonlijn, haken, onderlijnen, lood en een mand. We maakten plannen om de volgende ochtend te gaan vissen.
Maar toen we die avond hadden gegeten en afgewassen en ik in de open haard een vuur had gestookt, schudde Nancy haar hoofd en zei dat het niks werd.
‘Waarom zeg je dat nou?’ vroeg ik.‘Wat wil je ermee zeggen?’
‘Ik wil ermee zeggen dat het niks wordt. Laten we er niet omheen draaien.’ Ze schudde haar hoofd weer.‘En ik denk niet dat ik morgenochtend wil gaan vissen, en ik wil geen hond. Nee, geen honden. Ik denk dat ik naar mijn moeder wil, naar Richard. Alleen. Ik wil alleen zijn. Ik mis Richard,’ zei ze, en ze begon te huilen. ‘Richard is mijn zoon, mijn lieve kleine,’ zei ze,‘en hij is al bijna groot en het huis uit. Ik mis hem.’
‘En Del, mis je Del Shraeder ook?’ zei ik.‘Je vriend? Mis je hem?’
‘Ik mis iedereen vanavond,’ zei ze.‘Ik mis jou ook. Ik mis je al een hele tijd. Ik heb je zo gemist dat je zoek bent geraakt, ik kan het niet uitleggen. Ik ben je kwijt. Je bent niet meer van mij.’
‘Nancy,’ zei ik.
‘Nee, nee,’ zei ze. Ze schudde haar hoofd. Ze ging voor het vuur op de bank zitten en bleef haar hoofd schudden.‘Ik wil morgen het vliegtuig nemen naar Pasco, naar mijn moeder en Richard. Als ik weg ben, kun jij je vriendin bellen.’
‘Dat doe ik niet,’ zei ik.‘Dat was ik niet van plan.’
‘Je belt haar wel,’ zei ze.
‘Jij belt Del,’ zei ik. Ik voelde me een zak dat ik dat zei.
| |
| |
‘Doe gerust wat je wilt,’ zei ze, en ze haalde haar mouw langs haar ogen.‘Dat meen ik. Ik wil niet hysterisch klinken. Maar ik ga morgen naar Washington. En nu ga ik naar bed. Ik ben doodop. Het spijt me. Het spijt me voor ons alle twee, Dan. We redden het niet. Die visser vandaag. Die wenste ons het beste.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik wens ons ook het beste. Of tenminste iets goeds.’
Ze liep naar de badkamer, en ik hoorde water stromen in de kuip.
Ik liep naar de veranda en ging er op de treden zitten en rookte een sigaret. Het was stil en donker buiten. Ik keek in de richting van de stad en zag een vaag lichtschijnsel tegen de hemel en flarden oceaanmist die het dal in dreven. Mijn gedachten gingen naar Susan. Even later kwam Nancy de badkamer uit en hoorde ik de slaapkamerdeur dichtvallen. Ik ging naar binnen en legde nog een blok hout op het rooster en wachtte tot de vlammen tegen de schors op kropen. Toen ging ik de andere slaapkamer binnen en sloeg de dekens terug en keek naar het bloemetjespatroon in de lakens. Toen douchte ik, trok mijn pyjama aan en ging weer bij de open haard zitten. Het mistte nu tot voor het raam. Ik bleef bij het vuur zitten en rookte. Toen ik weer naar buiten keek, bewoog er iets in de mist en zag ik een paard op het grasveld grazen.
Ik liep naar het raam. Het paard keek even naar mij op en ging verder met het afbijten van gras. Er liep een tweede paard langs de auto het grasveld op en begon te grazen. Ik deed het buitenlicht aan en ging voor het raam staan en keek naar ze. Het waren grote witte paarden met lange manen. Ze waren door een omheining of onafgesloten hek weggelopen van een van de boerderijen in de buurt. Op de een of andere manier waren ze bij ons op het grasveld beland. Nu namen ze het ervan en haalden hun hart op aan hun vrijheid. Maar ze waren ook zenuwachtig; van waar ik stond voor het raam zag ik het wit van hun ogen. Terwijl ze plukken gras afhapten, bleven hun oren zich spitsen en weer gaan liggen. Er kwam een derde paard het grasveld op geslenterd, en toen een vierde. Het was een kudde schimmels, een die graasde bij ons op het grasveld.
Ik liep de slaapkamer in en maakte Nancy wakker. Haar ogen waren rood en de huid om haar ogen was dik. Ze had krullen in haar haar, en bij het voeteneind lag een koffer open op de grond.
‘Nancy,’ zei ik.‘Schat, kom kijken wat er op het grasveld staat. Kom kijken. Dit moet je zien. Je gelooft het niet. Vlug.’
| |
| |
‘Wat is er?’ zei ze. ‘Doe me geen pijn. Wat is er?’
‘Schat, dit moet je zien. Ik doe je geen pijn. Het spijt me als ik je heb laten schrikken. Maar je moet met me mee komen kijken.’
Ik liep terug naar de kamer en ging weer voor het raam staan, en even later kwam Nancy binnen, de ceintuur om haar ochtendjas knopend. Ze keek naar buiten en zei:‘Mijn God, wat een mooie beesten. Waar komen ze vandaan, Dan? Wat zijn ze mooi.’
‘Ze zullen wel ergens uit de omgeving ontsnapt zijn,’ zei ik. ‘Van een van de boerderijen. Ik zal zo de politie bellen, dan kan die de eigenaar opsporen. Maar ik wilde ze eerst jou laten zien.’
‘Zouden ze bijten?’ zei ze.‘Ik wil die daar graag aaien, die net naar ons keek. Ik wil hem graag een klopje op zijn schouder geven. Maar ik wil niet gebeten worden. Ik ga naar buiten.’
‘Ik denk niet dat ze bijten,’ zei ik.‘Het lijkt me niet het soort paarden dat bijt. Maar trek een jas aan als je naar buiten gaat; het is koud.’
Ik trok mijn jas aan over mijn pyjama en wachtte op Nancy. Toen deed ik de voordeur open en gingen we naar buiten en liepen het grasveld met de paarden op. Ze keken allemaal naar ons. Twee gingen weer verder met het afbijten van gras. Een van de andere paarden brieste en deed een paar stappen achteruit, waarna ook hij weer met zijn kop omlaag verder ging met het afbijten en kauwen van gras. Ik wreef een van de paarden over zijn voorhoofd en klopte op zijn schouder. Hij kauwde door. Nancy stak haar hand uit en begon de manen van een ander paard te aaien. ‘Paardje, waar kom jij ineens vandaan?’ zei ze. ‘Waar woon je en waarom ben je zo laat nog op stap, paardje?’ zei ze, en ze bleef de manen van het paard aaien. Het paard keek haar aan en blies tussen zijn lippen door en liet zijn kop weer zakken. Ze klopte hem op zijn schouder.
‘Zal ik de politie maar bellen?’ zei ik.
‘Nog niet,’ zei ze.‘Voorlopig nog even niet. Iets als dit zien we nooit meer. We zullen nooit nooit nooit meer paarden bij ons op het grasveld hebben. Wacht nog even, Dan.’
Weinig later, toen Nancy nog steeds buiten liep, van het ene paard naar het andere, ze op hun schouder klopte en hun manen aaide, liep een van de paarden van het grasveld het pad op, om de auto heen en het pad af naar de weg - en wist ik dat ik moest bellen.
Weldra verschenen de mannen van de sheriff met twee auto's waarvan de rode zwaailichten ronddraaiden in de mist, een paar minuten
| |
| |
later gevolgd door een vent in een schaapsjas die een paardentrailer achter zijn wagen had. De schichtig geworden paarden probeerden nu te ontkomen, en de man met de paardentrailer vloekte en probeerde een touw om de nek van een van de paarden te slaan.
‘Doe hem geen pijn!’ zei Nancy.
Wij liepen terug naar binnen en keken van achter het raam hoe de politie en de boer aan het werk gingen om de paarden bijeen te drijven.
‘Ik zet koffie,’ zei ik.‘Heb jij zin in koffie, Nancy?’
‘Ik zal je zeggen waar ik zin in heb,’ zei ze. ‘Ik voel me beneveld, Dan. Ik heb een gevoel alsof ik de hoogte heb. Ik heb een gevoel alsof... ik weet het niet, maar het zint me wel zoals ik me voel. Zet jij koffie, dan zoek ik op de radio muziek om naar te luisteren en kun jij straks het vuur weer opstoken. Ik ben nu toch te opgewonden om te gaan slapen.’
Dus gingen we bij het vuur zitten en dronken koffie en luisterden naar een 24-uursstation uit Eureka en praatten over de paarden en praatten vervolgens over Richard en de moeder van Nancy. We dansten. We praatten met geen woord over de ontstane situatie. Buiten mistte het, en wij praatten en waren aardig voor elkaar. Tegen het ochtendgloren zette ik de radio uit en gingen we naar bed en vreeën.
Toen ze de volgende middag een en ander had geregeld en haar koffers had gepakt, reed ik haar naar de kleine luchthaven, waar ze een vliegtuig naar Portland zou nemen om daar over te stappen en met een andere maatschappij door te reizen tot ze in de late avond in Pasco was.
‘Doe je moeder de groeten. Geef Richard een zoen van me en zeg hem dat ik hem mis,’ zei ik.‘Zeg hem dat ik aan hem gedacht heb.’
‘Hij denkt ook aan jou,’ zei ze. ‘Dat weet je. Je ziet hem hoe dan ook dit najaar, dat weet ik zeker.’
Ik knikte.
‘Dag,’ zei ze, en ze stak haar armen naar me uit. We hielden elkaar vast.‘Ik ben blij om gisteravond,’ zei ze.‘Die paarden. Hoe we gepraat hebben. Alles. Het scheelt. Dat zullen we niet vergeten,’ zei ze. Ze begon te huilen.
‘Zul je me schrijven?’ zei ik. ‘Ik had niet gedacht dat het ons zou overkomen,’ zei ik.‘Al die jaren. Ik had het nooit gedacht, geen seconde. Wij niet.’
| |
| |
‘Ik zal schrijven,’ zei ze. ‘Lange brieven. De langste die je ooit gezien hebt sinds ik je vroeger op school brieven schreef.’
‘Daar verheug ik me op,’ zei ik.
Toen keek ze me weer in mijn ogen en raakte mijn gezicht aan. Ze draaide zich om en liep over het asfalt naar het vliegtuig.
Ga, liefste, en God zij met je.
Ze ging aan boord en ik bleef in de buurt tot de straalmotoren startten, en even later taxiede het toestel over de startbaan weg. Het steeg op boven Humboldt Bay en werd weldra een stipje aan de horizon.
Ik reed terug naar het huis en parkeerde op het pad en keek naar de hoefsporen van de paarden van gisteravond. Er waren diepe afdrukken in het gras en schaafplekken en er lagen keutels. Toen ging ik het huis binnen en liep zonder zelfs mijn jas maar uit te trekken naar de telefoon en draaide het nummer van Susan.
|
|