De Tweede Ronde. Jaargang 30(2009)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] Drie gedichten Mieke van Zonneveld Ovidius: Daedalus en Icarus ‘In welke regio moet ik je zoeken?’ Mijn leeftijdloze jongen heeft de onbeholpen neiging morgen spoorloos te verdwijnen. Mijn jongen, als hij oversteekt, kijkt nauwelijks opzij. Ook denkt hij nauwelijks aan mij. Hij gaat zijn weg en vraagt niet welke, zelfs niet als de nacht valt en hij wankelend langs muren tast. Mijn jongen draagt een last waarover hij met niemand spreekt. Hij vloekt als ik zijn vuisten breek. En het is waar dat ik zijn wimpers tel terwijl hij zijn gezicht afwendt. Hij leest zichzelf verhaaltjes voor en weet al hoe ze gaan, hij heeft ze mm of meer gemaakt. Mijn jongen overwint zichzelf op elke hoek van elke straat. Mijn jongen loopt in dromen over vroeger en komt steeds te laat. Mijn jongen is de maan, de sterren en de zon die ondergaat. [pagina 79] [p. 79] Ovidius: Orpheus en Eurydice ‘De ongelukkige grijpt niets behalve wijkende lucht’ Als de ogen van mijn jongen donker als de Hades zijn, trekt hij mij omlaag. De afstand tussen hem en mij bedroeg vandaag een dagreis, die ik roepend ondernam. Zoals hij om mij draaide en niet nader kwam. Wat zal ik doen als straks mijn jongen opstapt met een handgebaar? Hem wenken op de straten, gaten laten maken in de handen die hem dragen? Hoe leer ik hem zijn dagen tellen, hoe de juiste vraag te stellen? Deze jongen die uit mijn omhelzing vlucht als uit een net, voor wie ik heden, toekomst en verleden naast me heb gelegd. Die hoofdschuddend mompelt niet te weten wat hij moet. Deze jongen die mij had te volgen op de voet. [pagina 80] [p. 80] Ovidius: Daphne en Apollo ‘Je weet niet wie je ontvlucht en daarom vlucht je’ Mijn deur staat open naar het Oosten waar mijn jongen zich verscholen houdt. Dat hij mij voorbijliep om te wonen in zijn pronkjuweel, een zandkasteel van uitgelezen lucht. Altijd vlucht hij, altijd zijn mijn woorden in zijn rug. Mijn jongen komt niet bij me terug. Zo onbewerkbaar als het hout waarmee ik ons een woning bouw. Ik wil hem laten lopen op een grond van uitgelezen goud. Mijn jongen vreest wat hij niet kent. Ik zal hem zeggen wie ik ben. Ik pleng mijn tranen op zijn zand om hem te halen en te kerven in mijn hand. Vorige Volgende