zilverde halsketting omhoog. ‘Heb ik van haar, voor mijn verjaardag.’ Onderaan hangt een gouden ring waarnaar ik al eerder heb zitten kijken. Mijn moeder had ook zo'n ring, wil ik zeggen, maar hij praat alweer verder. ‘Loesje zeg ik, je moet mijn gitaar even brengen. Zegt zij, ik krijg nog tien euro van je. Je krijgt er vijftien, zeg ik weer.’ Er glijdt een triomfantelijk lachje over zijn gezicht. 'Ik kan aardig spelen. Een vrouw met een hoofddoekje, zo'n Marokkaanse, sloeg de maat en riep steeds dingen die ik niet kon verstaan. Met zo'n schelle stem. Haar zoon had haar gebracht. Die ken ik wel van het gemeentehuis, van werk en inkomen. Ik ben maar begonnen met ‘Meneer de president’ van Boudewijn de Groot, maar binnen een kwartier zongen we ‘Lof zij de Heer’ en ‘De herdertjes lagen bij nachte’.
We kijken tegelijkertijd naar mijn moeder, die ineens rechtop gaat zitten en met een zuivere, hoge stem begint te zingen: ‘Lof zij de Heer, de almachtige Koning der ere, laat ons naar hartelust zingen en blij musiceren.’
Mensen aan andere tafeltjes lachen, zeggen: ‘Ach, God’ en ‘Goed zo, moedertje.’
Jasper kijkt triomfantelijk in het rond, alsof hij net een goeie mop heeft verteld. ‘De volgende keer neem ik haar mee,’ zegt hij.
Mijn moeder murmelt: ‘Looft al wat ademt de Here.’
Jasper streelt het witte, dunne haar, veegt een paar spuugblaasjes uit haar mondhoek, giet de rest van het bier in zijn keel en buigt zich naar mij over. ‘Op die markt hadden we ook veel bekijks. Een vrouw met zo'n kap, een non. Zegt ze, je bent goed bezig, jongen. In bed ben ik beter, zeg ik. Weg was ze.’
Ik schud goedmoedig mijn hoofd, drink mijn glas leeg en schenk er het laatste restje bier in.
‘Geintje,’ zegt Jasper. ‘Van die 180 euro had ik er trouwens nog 140 over. Mijn dochter betalen, een paar biertjes om het vieren. Je kent dat wel. De rest wilde ik sparen bij de Rabobank, voor een nieuwe fiets. Zo een met licht en versnellingen. Maar dat ging mooi niet door. Ik kwam bij het gemeentehuis voor mijn uitkering. Zit daar die ambtenaar. Zaterdag had ik nog op z'n moeder gepast. Meneer, zei-die, extra inkomsten moet u wel opgeven.’ Jasper schudt zijn hoofd. ‘Marokkanen, ik heb het er niet zo op.’ Hij maakt zijn zilveren halsketting los en haalt de ring eraf. ‘Voordat ik het vergeet,’ zegt hij. ‘Die glijdt steeds van haar vinger.’