| |
| |
| |
Lanzarote
L.H. Wiener
8 september 2007
Terwijl er buiten op het terrein een zwerfkat ijselijk krijst naar een soortgenoot, eveneens zonder vaste woon- of verblijfplaats, begin ik deze brief aan u vanuit een appartement in de Playa Club te Lanzarote. Het is hier nu 08.36, een uur vroeger dan in het verre Holland. De zon schijnt reeds uitbundig en licht de trapsgewijs tegen de vulkaanheuvel gebouwde huisjes hagelwit uit. Die kat doet het nu nog een keer, vlak onder het balkon, en de verschijning van mijn gestalte, waaruit een niet mis te verstaan: ksst... ksst... sist, heeft geen effect. Als dit dier volhardt in zijn gedrag, dan zal ik hem lijfelijk moeten gaan verjagen. Een steelpannetje koud water is een andere optie, die mijn kapotte knie het afdalen en weer beklimmen van twee trappen bespaart. Uit die knie is het meeste kraakbeen verwijderd door dokter Melchior, omdat dat moest, maar sindsdien kraakt hij meer dan vroeger en is hij nog maar gedeeltelijk operationeel. Het is mijn rechterknie, maar gelukkig ben ik links als ik schop. Dokter Melchior is eigenlijk mijn tandarts, maar ik vind het zo'n goede naam voor een dokter, vooral voor een chirurg. Veel beter bijvoorbeeld dan Verhaar, zoals hij eigenlijk heette.
In de kamer hiernaast bevindt zich de levende Quirina T., een oudleerlinge die nog ligt te slapen. Daarin doet zij mij denken aan Lolita, Lolita-poes dus, begrijpt u mij niet verkeerd, mijn luie poes thuis in Haarlem, die gemiddeld twintig uur per etmaal slaapt. Quirina kan het stellen met tien, plus één à twee uur om weer ‘bij de mensen’ te komen. Ik kan toe met zes uur slaap, mits vrij van Koningswater. Thuis bind ik de strijd tegen het Koningswater aan middels een puntensysteem, dat hierop neerkomt dat tegenover iedere dag van inname een andere van abstinentie moet staan, zodat men aan het eind van het jaar op het getal nul eindigt en dientengevolge per jaar een half jaar ‘droog staat’. Van mijn veertigste tot mijn vijfenveertigste is dat redelijk goed gegaan, maar daarna ben ik voor de tweede maal gehuwd geraakt en volgde er een bar en boos decennium, waarin ik weer tot
| |
| |
grootverbruik verviel, maar waarin ik tevens mijn langverbeide vaderschap verwierf.
Tijdens deze vakantie wil ik een soortement van dagboek bijhouden, waarin ik opschrijf wat ik zie en denk, maar ook en misschien wel eerder nog, wat ik liever niet zou zien of denken, want dan wordt het vanzelf literatuur. De ochtend is daarvoor het meest geschikt. De getatoeëerde Engelsen liggen dan nog verspreid over het park in coma, evenals de inmiddels uitgeputte huilbaby van drie appartementen verderop. De stekker gaat uit de koelkast en de muziek van Miguel González gaat op mijn hoofd, dan komen de woorden vanzelf, bij wijze van spreken. Deze Miguel González speelt wonderschoon. Ik hoorde hem begin dit jaar voor het eerst in het Gaudi-park te Barcelona. Hij zat daar in zijn eentje tussen de bomen op een krukje en ik dacht dat hij Jezus was en dat we daarom naar Barcelona waren gegaan, om in het Gaudi-park te gaan wandelen en Jezus op de luit te horen spelen, maar toen ik dat in Quirina's oor fluisterde lachte ze me uit, zoals ze bijna steeds doet als ik haar iets in het oor fluister. Toch twijfel ik nog als ik die muziek door mijn brein hoor gaan. Zijn volledige naam is Miguel Angel Aldunce González. Let op die tweede naam. In een koffertje bood hij zijn CD's te koop aan, waarop hij stukken speelt van ene Sylvius Leopold Weiss, een componist uit het begin van de achttiende eeuw, zoals mij later zou blijken.
This is the summer of my discontent, when time shall have a stop and what is undone shall be done, when yesterday has become tomorrow and today does not exist. Ik weet eigenlijk niet wat ik hiermee bedoel, maar het is de waarheid, dat voel ik, recht zeker. Ik zal haar moeten loslaten, Quirina T. Los laten en gaan.
Eindelijk volstrekt alleen.
| |
9 september
Wij zijn hier aangekomen op donderdag 6 september. Met de taxi om 03.15 naar Schiphol, vlucht 685, om half zes. Ik had twee planningsfouten gemaakt, waardoor ik de in een omgewassen olijvenpotje meegebrachte whisky voor onderweg op het toilet moest opdrinken en mijn zeilmes (Ibberson, Sheffield, roestvrij staal en reeds twintig jaar in mijn bezit) dat ik vergeten was in de koffer te stoppen, van mijn broeksriem moest halen en naar mijn huisadres terugsturen, een faci- | |
| |
liteit die men op Schiphol biedt. Nooit eerder met zoveel overtuiging zes euro weggegooid.
Om 09.30 op het vliegveld van Arrecife geland, 08.30 uur lokale tijd.
Zo'n eerste dag gaat in wazige acclimatisering om. Gelukkig had ik vanwege de nawerking van de whisky en de doorwerking van het bier aan boord (één blikje per half uur) de tegenwoordigheid van geest, om niet te zeggen de brutaliteit van optreden, om aan de balie van het park in ondubbelzinnige bewoordingen mijn eisen te stellen, waarbij ik mijn reiscomputer op het glimmende marmer van de balie plaatste en op dwingende toon zei: ‘My dear lady, I am a writer working on a book, so I need a quiet apartment with a balcony, please.’ Quirina keek gegeneerd naar haar voeten en zuchtte.
Maar de receptioniste ging met trefzekere wijsvinger langs een plattegrond van het complex en wees ons vervolgens appartement 206 toe, een ruim verblijf met een balkon onder wuivende palmbladeren, die een zacht ratelend geluid maakten in de wind. Een verblijf van elf dagen met de echte Quirina T., in een paradijselijke palmentuin op het eiland Lanzarote, laat ik mij niet ontnemen, maar ik wil daarbij niet meer overlast trotseren dan strikt onvermijdelijk is en niet bij voortduring geconfronteerd worden met de onbehandelbare lelijkheid van mijn passerende medemens.
‘Hier kan ik schrijven,’ mijmerde ik, nadat ik de ruimte had betreden en rondkeek.
‘Je kan hier nog veel meer doen,’ zei Quirina toen op suggestieve toon en liep de slaapkamer in.
Maar toen ik even later ging kijken, sliep ze.
| |
10 september
Als ik deze laatste scène de volgende dag aan haar voorlees, krijg ik onverwacht de volle laag.
Dat ging ongeveer als volgt:
‘Je was gisteren strontlazerus, weet je dat?’
‘Pardon...’
‘Strontlazerus, dus...’
‘Completamente borracho?’
‘Ja, noem het maar zoals je wilt, maar dat was dus niet zo leuk. Voor mij dan. Je schrijft dat ik in slaap ben gevallen, maar ik ben niet eens
| |
| |
de slaapkamer in gegaan. Ik heb een bad genomen en toen ik klaar was, lag jij te snurken als een os. Je was niet meer wakker te krijgen. Ik heb twee keer aan je staan trekken, want we zouden nog naar een restaurant gaan. Je kletst maar wat in dat stuk van je.’
‘Ja, dat weet ik..., ik maak mijn eigen werkelijkheid, een schrijver kan niet anders.’
‘En dat je hier ook nog heel veel andere dingen kan doen, heb ik ook niet gezegd.’
‘Nee, dat is waar, maar je had het kunnen zeggen.’
‘Je bent gewoon een viespeuk, weet je dat...’
‘Ach, Quirina, wat zou het. Je ben zo mooi...’
‘Een oude viespeuk, dat ben je.’
‘Je moet altijd bij mij blijven.’
‘Met rimpelige oksels...’
‘Tot ik dood ben.’
‘En een dikke pens.’
‘Daarna hoeft het niet meer.’
| |
11 september [9/11]
Lanzarote is een kaal en lelijk eiland, een soort ontploft maanlandschap, waar alles dat groeit kunstmatig in leven wordt gehouden. Door het hele park liggen rond de palmen en in de borders rubberen slangen met op onregelmatige afstanden plastic spuitmondjes. Men moet hier niet naar het land kijken, want daar valt niets te zien, behalve puntige lavakeien en dode bergen, alleen in het noorden bevinden zich enkele bezienswaardigheden, zoals de groene grotten, de Cueva de los verdes en een onderaards meer, de Jameos del agua, dat in verbinding staat met de zee en getijdeverschil vertoont, zoals ik door documentatie te weten ben gekomen. Ik heb hier tot nu toe nog geen enkele kanarie waargenomen en in zijn totaliteit eigenlijk helemaal geen vogels, wat natuurlijk zeer te betreuren valt. In dit palmenpark huizen wel twee beschaafd koerende tortelduiven en langs de kustlijn zweeft één meeuw heen en weer, steeds dezelfde. En gisteren nam ik ook nog een solitaire zwaluw waar, wel weer met superieur vliegvermogen en wonderbaarlijke behendigheid, maar het was er maar één.
Ik kijk hier het liefst naar de zee, vooral des avonds, als het stil is aan het strand en de meeste toeristen op de boulevard langs de winkeltjes schuifelen of in de kroegen en eethuisjes aan hun obesitas wer- | |
| |
ken. In het felle tegenlicht van de zakkende zon doemt dan het naburige eiland Fuerteventura in een lichtgrijze nevel op, als de contouren van een giganties oceaanmonster, een sluimerende Leviathan, wiens kop en staart onder de zeespiegel hangen, terwijl zijn gekartelde rug zich warmt aan de Atlantiese avondzon. Hij heeft al vele eeuwen niet bewogen, maar wanneer hij zich ooit brullend verheft zal er een vloedgolf over Lanzarote razen, die alle uitgemergelde zwerfkatten en vadsige Engelsen reddeloos van het eiland spoelt.
| |
12 september
Als ik des ochtends mijn computer start, vormt het eerste beeld dat zich op de monitor presenteert de zin: In touch with tomorrow; als belofte, of aanbeveling, neem ik aan, terwijl al mijn inspanningen op dit vernuftige apparaat er juist op gericht zijn contact met het verleden te leggen, om het verleden daarna te bewerken en vorm te geven en begrijpelijk te maken.
Gisteravond leek er waarlijk even een teken uit vervlogen tijden tot mij te komen, al durf ik dat zelf niet goed te geloven, want alles is tenslotte als toeval mogelijk. Het was in het Casino van Puerto del Carmen, waar ik begon met Quirina de finesses van het Black Jackspel bij te brengen, maar waar ik na vier inzetten, binnen vijf minuten, honderd twintig euro verloor. Tonen hoe het niet moet kan ook leerzaam zijn. Vervolgens naar de roulettetafel, waar ik al meer dan veertig jaar een graag geziene gast ben. Ik heb geen vast nummer, zoals mijn vader. Bij hem was het de negenentwintig, het huisnummer in de Cliostraat te Amsterdam, waar ooit zijn ouders en zijn broer simultaan zelfmoord hadden gepleegd en hij niet. Negenentwintig, dat later ook het huisnummer bleek te zijn aan de Duinweg te Zandvoort, waar ik mijn jeugd heb doorgebracht.
Ik speel bij voorkeur een spelletje dat door wiskundigen en statistici wordt weggehoond, maar dat heus kan werken als men de beheersing kan opbrengen zich strikt aan de regels te houden. Het is een heel eenvoudig spel dat bij veel geluk absoluut tot winst leidt, maar toegegeven, bij onevenredige pech kan men er beter mee stoppen. Het gaat als volgt: men wacht tot er tweemaal achtereen zwart of rood is gevallen en speelt dan de tegenkleur. Raak is incasseren, fout is verdubbelen, maar let wel, als ook de verdubbelde inzet wordt weggeharkt, is er sprake van een serie, viermaal dezelfde kleur inmiddels, en krijgen de
| |
| |
wiskundigen, de statistici en andere deskundigen op het gebied der kansberekening hun onontkoombaar gelijk. Tweemaal verlies betekent dat men driemaal zijn enkelvoudige inzet moet terug winnen om weer op nul te komen. Op zich niet onhaalbaar, maar komt het tot driemaal verliezen achtereen, na een tweede verdubbeling, dan leidt dat tot een schier niet meer in te lopen achterstand van zeven inzetten. Eén, plus twee, plus vier. En die situatie dient vermeden te worden, want juist op het gegeven dat rood en zwart uiteindelijk even vaak vallen, is het spelletje dat ik speel gebaseerd. Het is een paradoxaal spel. Series moeten vermeden worden door ze te zoeken, zoals men ook drinken moet om te kunnen stoppen. Drankzucht en goklust hebben zo elk hun eigen nuloptie, die ook ieder weer hun eigen winst- en verliesrekening opleveren.
Welnu, om mijn verlies op de Black Jacktafel redelijk snel te compenseren startte ik op de roulettetafel met een verhoogde inzet van twintig euro in plaats van de gebruikelijke tien. Die was weg. De nu noodzakelijke verdubbeling maakte dat er zestig euro van eigen geld met mijn inhaalslag gemoeid was en ik berekende dat indien ik nu in een serie stapte, mijn achterstand zou opgelopen tot honderd tachtig euro, terwijl ik mijzelf op een budget van twee honderd had gezet, de vijftig die ik Quirina als speelgeld gegeven had niet meegerekend. Even werd het mij zwaar te moede en ik overhandigde Quirina de inzet van veertig euro.
‘Doe jij het maar, want ik kan vanavond niks,’ zei ik berustend.
Quirina nam de vier fiches aan en rammelde ermee in haar hand.
Helemaal verkeerd, men rammelt niet met fiches, men pakt fiches in de ene hand op en laat ze dan één voor één in de andere hand op elkaar tikken.
‘Rood of zwart?’ wilde ze geestdriftig weten.
‘Zwart dus, heb je soms niet opgelet?’
‘Wat ben je weer vriendelijk vanavond.’
‘Sorry, ik ben een heel slecht verliezer, vooral als het om geld gaat.’
‘We hebben die vijftig van mij toch nog?’
‘Nee, die vijftig zijn van jou, geen genadebrood alsjeblieft.’
Daarop liep ik naar de bar en bestelde bier.
Quirina moest dit afmaken, dat voelde ik.
‘Cerveza, por favor.’
‘Dorado? San Miguel? Heineken? Carlsberg?
| |
| |
‘Heineken, gracias.’
Wie heeft ooit beweerd dat de echte gokker eigenlijk wil verliezen?
Groter lulkoek heb ik nooit gehoord, of het moest de uitspraak van Harry Mulisch zijn dat toeval niet bestaat. Maar als toeval niet bestaat, dan bestaan er ook geen gokkers. En ik besta, dat weet ik zeker. Ik gok, dus ik ben.
Toen ik even later omkeek zag ik Quirina bij de tafel staan, met haar rug naar me toe, evenals de meeste andere spelers. Uit haar rechterhand stak, ter hoogte van haar heup, haar duim omhoog. For my eyes only. Vervolgens zag ik op een elektronies scherm naast de tafel het nummer oplichten dat zojuist gevallen was: 29, zwart, en het was toen alsof, op een onzichtbare manier, niet waarneembaar door enig zintuig, maar slechts voelbaar in een bovennatuurlijke aanwezigheid, ook mijn vader zijn duim naar me opstak. En vreemd genoeg ging er daarna niets meer verkeerd en werden alle statistieken verbrijzeld. Na tweemaal rood of zwart de tegenkleur spelen, kwam iedere keer uit, met tientjes, dat wel.
Ik raakte zelf geen fiche meer aan, maar toen er honderd euro zuivere winst passeerde wilde ik stoppen.
‘Waarom?’ vroeg Quirina,‘het gaat toch lekker?’
Ik zweeg en dacht aan het woord ‘muizelen’, een woord van mijn vader, dat spelen met lage inzetten betekende en de daaraan verbonden verzuchting dat het groot aanpakken met moeizaam verworven winst maar niet wilde lukken.
‘Kom op, man, wat heb jij? Als je verliest wil je verhogen en als je wint wil je stoppen.’
Ik liep terug naar de bar en liet haar begaan, keek af en toe om en steeds wanneer onze blikken elkaar kruisten zag ik haar duim naar boven komen en niet naar beneden wijzen. Beginner's luck, heet zoiets. En zo werd één honderd twee honderd en twee honderd drie honderd.
‘We stoppen nu echt’, drong ik aan, toen ze me de winst vol trots kwam laten zien. ‘Dit kan zo heus niet doorgaan.’
‘Oké, dan’, zei ze, terwijl ze me vier stukjes van vijftig in de hand drukte, ‘we houden deze winst vast en ik probeer het met die laatste honderd nog één keer. Het is hun geld, joh!’
Ze had gelijk.
| |
| |
En ik voelde nu mijn vader glimlachen.
En die laatste honderd werden er weer twee.
Vierhonderd winst, precies het bedrag dat wij bij ons laatste casinobezoek te Barcelona binnen een half uur verloren. Een bezoek waarbij Quirina slechts had toegekeken en ik liet zien hoe het moest.
| |
13 september
We hebben een soort dagschema ingevoerd dat goed bevalt. Des ochtends haal ik verse broodjes, melk en fruit bij de Supermercado op de hoek, voor een ontbijt onder de ritselende palmbladeren op het balkon. Nederlandse kranten zijn niet te krijgen. Dan werk ik eerst nog een uurtje, alvorens Quirina verschijnt, want wat langslapen betreft hoeft zij alleen haar meerdere te erkennen in de poes Lolita-poes thuis. Op snurkgebied echter heerst zij souverein. En als zij dan, met een lichte keelpijn, de dag tegemoet treed, is uiterste voorzichtigheid geboden, want wakker worden en wakker zijn onderhouden geen enkele relatie. Morning sickness, zegt de Engelsman hier. Ik kan er goed mee overweg, want op Carina Wijnberg na leden al mijn ‘partners of greatness’ aan dit zelfkwellende euvel. Niets zeggen en op tijd thee inschenken, is het devies. En ook het serveren van zelf geperst sinaasappelsap doet wonderen, wel eerst gezeefd natuurlijk, anders blijft het glas onaangeroerd.
Daarna gaat zij uitgebreid onder de douche of in het bad en keert zij terug op het balkon als de vrouw die zij eigenlijk is. How easy is it then. Dan lezen we wat of spelen we een spelletje scrabble, dat ik steevast verlies. Op het strand houd ik het niet lang uit, een uur of anderhalf, dan wil terug naar het appartement om nog wat te werken. Ik neem meestal wel iets te lezen mee, maar me in mijn lectuur echt verdiepen lukt me slecht, er is altijd wel een blaffende hond, een huilend kind, een razende jet-ski, of een paar ongelooflijke tieten, waardoor je wordt afgeleid.
‘Als je even wilt kijken...,’ plaagde ik Quirina.
Ze opende haar ogen en kwam overeind, steunend op haar elleboog.
‘Volgens mij komt die dame uit Brazilië... wat denk jij?’
Met een nonchalante hoofdknik duidde ik de richting aan waar een donkerbruine miss world op haar rug lag.
Quirina keek kort en zei toen deskundig: ‘Die zijn niet echt.’
| |
| |
En ze voegde daar aan toe: ‘En als ze wel echt zijn, dan zijn die van mij mooier.’
‘Absoluut,’ beaamde ik gauw.
De logica van vrouwen is van een ondoordringbare schoonheid.
Minder geslaagd is de gladde man op het solarium natural. Zijn lichaam is gezond en goed gespierd, dat valt niet te ontkennen, ongeveer zoals het mijne vroeger, (‘liefje, voel je hoe sterk ik vroeger was?’) en van een egaal bruine kleur die zich laat omschrijven als ‘gebronsd.’ Nergens enige beharing, ook niet op zijn hoofd en overal glanzend van de olie.
Deze gladde man blijkt zijn vaste plek te hebben aan de voet van een statige palm, aan de rand van het veldje. Voordat hij zich installeert slaat hij met zijn hand heen en weer door de dunne rietachtige begroeiing die de boom omgeeft en verjaagt zo enkele zwerfkatten, die zich dan angstig blazend uit de voeten maken. Hij is op bekend terrein.
De ligstoel onder die palm daar wordt alleen door hem bezet.
Hij is de baas van die ligstoel.
Die ligstoel is van hem.
En de plek waarop hij staat.
Misschien is het hele complex wel van hem.
Hij leeft alleen, zoals het moet.
Zoals men het zou moeten kunnen, omdat dat het beste is.
Hij huurt zijn gezelschap.
Of hij rooft zijn contacten uit het wild, naar believen.
Brengt ze eerst het hoofd op hol en spreekt nadien met ze af wanneer het hem schikt.
Gisteren, op het heetst van de dag, leek hij plotseling uit zijn zonovergoten sluimeringen op te schrikken en keek op zijn horloge. Hij verhief zich lenig en verliet het terrein, zonder zich om zijn spullen te bekommeren. Even later verdween hij, duidelijk gehaast, in zijn appartement aan de zuidzijde van het zwembad, op de eerste verdieping, nog juist zichtbaar vanuit de positie waar wij ons bevonden.
Quirina had hem niet gevolgd, dacht ik, zij lag te genieten van haar eigen zonovergoten sluimeringen. Nog geen vijf minuten later meldde zich aan de zuidzijde van het zwembad, bij een appartement op de eerste verdieping, een wel zeer bekoorlijk specimen van de vrouwe- | |
| |
lijke soort. Verzorgde haardracht, bewegende oorhangers, die schitterden in de zon, chique gekleed in een dooiergele blouse op een strakke, zwarte rok, waarneembaar door de openingen in de betonnen afrastering, zoals daardoor ook een lederen koffertje aan haar hand zichtbaar was. Geen tasje, maar een soort attachékoffertje, vermoedelijk met attributen, of misschien handelswaar. Professionele benodigdheden of contrabande. Hulpstukken of drugs. Wie weet beide, voor privé gebruik.
Een hoer, een drugskoerier?
Beide tezelfdertijd, wellicht?
Men weet het niet.
De eerste keer dat Quirina en ik op het solarium natural een plek zochten, trok deze gladjanus direct al onze aandacht. Lui hangend in zijn stoel, zijn beide armen wijd uiteen over de armleuningen, zijn vingers langzaam bewegend door het koele gras. Het archetype van de rijke zonaanbidder. Het dolce far niente. Het akeligst aan hem vond ik nog zijn zwemtenue, een hoog gesneden, zwart broekje van gladde, glimmende stof, een soort zijde, waardoor zijn totaliteit geenszins werd verhuld, eerder onthuld. Een gegeven dat ook Quirina niet ontging.
‘Snikkelwise in zonnig Lanzarote,’ merkte ik op.
‘Wat een uitslover,’, zei Quirina, en ze voegde er een misprijzend ‘pff’ aan toe.
‘De sexy broer van George Clooney,’ zei ik.
Volgens Quirina is de filmacteur George Clooney de zwoelste man ter wereld, een opinie die, zoals bekend, gedeeld wordt door de meeste andere vrouwen ter wereld, onder het mom: winner takes all, zoals ook de sterkste hertenbok, the strongest stag, alle hindes in het veld dekt.
‘Dat mocht-ie willen,’ zei Quirina, alsof ze mijn gedachten omtrent de sterkste hertenbok geraden had.
‘Homo?’ wilde ik toen weten.
Quirina keek nu met verhoogde aandacht in zijn richting en toen mijn blik de hare volgde zag ik dat de man en zij elkaar even aankeken.
‘Absoluut niet,’ antwoordde Quirina, ‘maak je geen zorgen.’
Een vreemde toevoeging, want waarover zou ik mij zorgen moeten maken?
| |
| |
En opnieuw keken Quirina en de man elkaar aan.
Strak, zonder waarneembare gelaatsuitdrukking.
Strak en net iets te lang.
There is no art to find the mind's construction in the face, zei koning Duncan, kort voordat de plannen van Lady Macbeth hem noodlottig werden.
| |
14 september
Er zijn drie soorten Engelsen, eigenlijk vier: de zogeheten upper class, die zich op zijn estate verschanst en die zich nooit laat zien, de middle class, overeenkomend met de beter gesitueerden: artsen, accountants, advocaten, die niet naar Lanzarote gaan, maar een tweede huisje hebben in de Provence, en ten slotte de working class, die weer in twee categorieën uiteenvallen: de hooligans, getatoeëerde schreeuwbekken, verslaafd aan bier, vechten en voetbal, en dan is er nog de echte working class man, een fatsoenlijke kerel met een gezin, altijd Labour, vertrouwend op de partij en de bond, maar geheel initiatiefloos als hij in een restaurant op Lanzarote bij het beledigende af aan het lijntje wordt gehouden. Hij is eigenlijk het paard Boxer uit Orwell's Animal Farm en hij heeft gespaard voor een niet te dure zonvakantie. Zijn vrouw beheert de knip en zijn kinderen weten hoe het hoort. Het hoofdgerecht laat op zich wachten, een half uur ongeveer. Dit Engelse gezin zit links van ons in het restaurant. Na een half uur en beleefd aandringen bij een serveerster, verschijnt de zaalchef, die nog enig geduld vraagt, vanwege de drukte, maar het is duidelijk dat er een vergissing is gemaakt. Er verstrijkt nog een half uur en als wij inmiddels aan het dessert toe zijn, zit het Engelse gezin nog steeds beleefd te wachten. De vrouw rookt nerveus en de man kijkt op zijn handen. Of de twee kinderen zich zitten te schamen kan ik niet beoordelen.
Ik wil me ermee gaan bemoeien, maar Quirina verbiedt het.
| |
15 september
Bij het grootste aantal der intermenselijke verhoudingen zijn man en vrouw even vaak slachtoffer als beul, even vaak bedrieger als bedrogene, even vaak opdrachtgever als uitvoerder. Beide rollen kunnen moeiteloos van plaats verwisselen. En ik zag dit mechanisme al haast als vanzelf in werking bij de ontmoeting twee dagen geleden tussen de gladde man in het solarium natural en die dooiergele vrouw met het
| |
| |
lederen koffertje, die van haar vrouwelijkheid vermoedelijk haar professie had gemaakt, maar nu, fuck it!, gold het plotseling ook Quirina en mij!
De vraag of Schopenhauers bewering dat er geen vrouw is die deugt op waarheid berust, komt mij als tamelijk hypocriet voor, als daarmee wordt gesuggereerd dat er wel een man zou zijn die deugt, maar twijfels heersen, net zoals de zenuwenpijn nu in mijn maag. Schopenhauers even beroemde uitspraak dat het ergste nog moet komen, neem ik zonder meer over en niet alleen omdat met ‘het ergste’ de dood bedoeld zou kunnen zijn. Ik kan geen reden verzinnen waarom het niet gebeurd zou zijn, maar ik wil er nog niet aan, de bekende botsing tussen hersens en hart. Wat ik met mijn volle bewustzijn heb waargenomen ontlaadt zich in een gevoel dat ik trotseren moet, omdat ik mij er niet op kan instellen. Niet nu, in ieder geval, niet hier. De mogelijkheid van een dergelijk flagrant overspel is een scenario dat even ver gezocht is als aannemelijk. Het is níet waar, prent ik mij in, maar ik durf het haar niet rechtstreeks te vragen. Een op zich toch geen moeilijk te verwoorden vraag: My dear Quirina, fire of my loins, lag jij gisterenmiddag, tussen drie en kwart over drie, toen ik een uur eerder dan wij hadden afgesproken, terugkwam van mijn dagelijkse schrijfsessie en de boulevard afdaalde naar het strand, met in mijn hand een ijsco voor jou, zo'n mooie oublie, weet je wel, met nootjes, die ik voor je gekocht had bij de Supermercado om de hoek bij de lobby van de Playa-Club, lag jij toen op datzelfde moment, met die gladde playboy, misschien te versmelten in zijn appartement?
Ik kan mijn gedachten niet meer ordenen. Full of scorpions is my mind. Heen en weer gesmeten word ik tussen woede en onmacht, tussen weerzin en apathie.
Ja, ik ben dronken nu en niet zo'n beetje ook en als ik zeg dronken dan zit ik op de bodem van de fles en wil ik er niet meer uit. Godverdomme!
Ik was gisteren een uur eerder met schrijven gestopt dan op de andere dagen. Toen ik het strand betrad was het zand zo gloeiend heet dat ik er zelfs met mijn slippers nauwelijks op kon lopen en het ijsje dat ik voor Quirina had gekocht al begon te smelten over mijn hand. Maar ik zag haar nergens, ook niet in de zee. Even overwoog ik dat zij misschien zelf naar de boulevard was gelopen om er iets verfrissends te
| |
| |
halen, maar dan zou haar badhanddoek er nog liggen en die lag er niet. Een paar dikke schreeuwende kerels bij de vloedlijn, druk in de weer met een bal, lieten duidelijk horen dat zij uit Duitsland kwamen. Het strand was bijna geheel verlaten. Wel zag ik, iets verderop, die exotiese schoonheid weer met de op twee na mooiste borsten van de hele wereld. Veerkrachtige gevechtskoepels, met harde paarsbruine tepels als afweergeschut. Zij was in gezelschap van een goudkleurige vriendin, die de andere zijde van haar medaille toonde. Sorry, ik word vulgair.
Ongerust was ik niet, allerminst eigenlijk. Er bestond vast een goede reden voor Quirina's absentie. De hitte was haar teveel geworden en ze had daarom het strand verlaten. Zoiets. Waarschijnlijk waren we elkaar net misgelopen. Ik begon stevig aan de smeltende bol van het ijsje te likken en liep terug naar ons appartement. Een duik in het zwembad was ook aangenaam, bedacht ik, en om te zien hoe druk het daar was, liep ik de kleine omweg langs het solarium natural, waaraan het zwembad direct grenst. Daar lagen ze, al die dikke nijlpaarden met hun roodgelooide huid, op de ligstoelen waarover ze 's ochtends in alle vroegte al hun handdoek drapeerden om hem voor de dag te reserveren, waarna ze weer voor een paar uur terugrolden in hun zure bed. Druk tot zeer druk, was mijn conclusie. Nu ja, dan maar een koude douche, besloot ik, niet wetend dat ik die een minuut later al krijgen zou. Ik stak het solarium over en kon niet nalaten mijn blik even te sturen naar de hoge palm in de hoek van het veld, waar ik wel de bekende ligstoel zag, met de nodige attributen, zoals een badlaken, een parasol, een klein tafeltje met een wijnkoeler, waaruit de hals van een fles stak, maar van die geile halfbroer van George Clooney geen spoor. Onwillekeurig keek ik in de richting van zijn appartement en zag daar toen Quirina naar buiten komen, met haar strandspullen onder haar arm.
Het enge is dat mijn waarneming, mijn ontdekking, mij op een eigenaardige manier nog opwindt ook; dat is nog het vernederendste van alles, dat ik mij in de badkamer, nog voordat zij terug was, twee keer achter elkaar heb afgetrokken, terwijl ik me voorstelde hoe die schoft, zijn hand liet gaan... en daarna zichzelf... en hoe zij samen, Quirina en die wildvreemde gladde dekhengst... die gladdekker... hoe zij samen... the beast with two backs...
| |
| |
Ik stond juist onder de douche toen mijn mobiele telefoon overging.
Opnemen en jezelf blijven, schoot het door me heen, waarbij ik zelfs nog de tegenwoordigheid van geest had om niet te schielijk uit het bad te stappen en mijn knie te forceren, of mijn nek te breken op de marmeren vloer.
‘Hi schatje,’ hoorde ik.
‘Hi...,’ wist ik uit te brengen, zonder hoorbare trilling in mijn stem.
‘Was je nog van plan naar het strand te gaan?’
‘Hoezo?’
‘Nou ja, dat zou toch kunnen... het is bijna vier uur. Of blijf je liever werken?’
Foutloos, magnifiek.
Een vrouw die vreemd gaat is niet te houden, leeftijd speelt geen rol.
‘Waar was jij eigenlijk?’ vroeg ik vlak.
‘Wat?’
Ze rekte tijd.
Rekte ze tijd?
‘Je was niet op het strand, ik was al op het strand, maar jij was er niet.’
‘Wat klink je boos...’
Ze rekt tijd.
‘Nee, ik ben niet boos, maar je was er niet, dus dacht ik waar is ze.’
En toen, zonder enige hapering:
‘Ik ben eerder weggegaan. Het was echt te heet, niet uit te houden.’
‘Ja, zoiets dacht ik al, maar waar ben je dan geweest?’
Ik gaf haar drie seconden.
Ze had er maar één nodig.
‘Ik heb wat winkeltjes bekeken, maar alles was rommel of te duur.’
‘Oké... eh... nee, ik blijf liever nog wat werken.’
‘Oké, tot zo.’
‘Tot zo... oké... welke winkeltjes?’
‘Wat zeg je?’
‘Waar waren die winkeltjes?’
‘Waarom wil je dat weten?’
‘Omdat ik je nergens zag...’
‘Is dat zo vreemd? Het is hier één en al boutique.’
‘Oké, tot zo.’
| |
| |
Ik heb mij kunnen beheersen en verder geen vragen gesteld; daarin ben ik toch mijzelf gebleven, gelukkig. Niet buiten mijzelf geraakt en iets doms gedaan. Waarom zou ik de waarheid willen weten als ik hem niet velen kan?
Toen de deur van het appartement openging zat ik weer achter mijn reiscomputer en zag sterretjes. Ze haalde haar hand langs mijn rug, kuste me bovenop mijn kale kop en vroeg of ik iets te drinken wilde maken. Aan haar gedrag viel werkelijk niets te merken. Heb ik me dan toch vergist? Liep zij op het moment dat ik haar zag toevallig juist langs die deur, waardoor het leek alsof zij erdoor naar buiten kwam? Mine eyes are made the fools of the other senses, sprak Macbeth, toen hij hallucineerde. Maar zelfs als dat zo is, weiger ik het te geloven, want waarom liep ze daar dan? Wat had ze daar te zoeken? Op de begane grond is daar inderdaad een klein winkelcentrum, maar het bewuste appartement bevindt zich op de eerste etage. Waarom zou ze een trap opgaan, die ze later weer moest afdalen? Om vanuit die hoek over het park, het zwembad en het solarium natural uit te kijken? Het zou kunnen. Niets is wat het lijkt, dat weet ik al zo lang, maar mijn gevoel is verkeerd: ik ben haar kwijt...
Oh, beware jealousy; it is the green-eyed monster,
which doth mock the meat it feeds on.
Oh, fuck you, Shakespeare!
Morgen is de laatste dag van ons verblijf hier. Ik heb voorgesteld om een auto te huren en dan naar de noordpunt van het eiland te rijden, naar de Cueva de los verdes en de Jameos del agua. Ik wil weg uit dit oord hier, waar de zwerfkatten elkaar belagen, de getatoeëerde toeristen de klok rond schreeuwend of snurkend bezopen zijn en de beschaafde Engelsman niet wordt bediend. En daarna in alle vroegte voor altijd weg van deze vulkanies opgekotste rotsformatie, waar de begroeiing kunstmatig in leven wordt gehouden en alle vogels gevlucht zijn.
Ik realiseer me dat ikzelf op de vlucht ben naar zonnige streken of mooie steden, plezierreisjes naar het eiland Zakynthos en de stad Barcelona, naar de stad Parijs en het eiland Lanzarote, om vooral maar vast te houden wat ik niet verliezen wil. Quirina, van wie ik nota bene zelf wil dat ze weggaat, maar eens, uiteindelijk, ooit. En met een warme handdruk. Niet nu al en op deze manier! Dat ik nog zo sterk
| |
| |
met haar verbonden wil zijn, heb ik eerder niet willen zien, maar de werkelijkheid dringt zich nu onverbiddelijk aan mij op.
Volstrekt alleen zijn is de kunst.
Pas dan wordt men zichzelf.
En onkwetsbaar voor zijn angst.
Een kunst die maar weinigen verstaan.
Thuis heb ik nog een kaart van Lois Koetsier, destijds niet in de prullenbak gegooid, zoals geboden was, maar zorgvuldig opgeborgen in een ordner. Ik geef het toe: long term planning. Een van de zesentwintig zwarte ordners, die van mijn leven getuigen. Mijn rekeningen, mijn brieven, mijn verhalen, mijn leven in papier. Vijftig jaar papier. Lois Koetsier, uit 6 gym alfa, ligt opgeslagen in de map Varia, waarin ik oude foto's bewaar en gebruiksaanwijzingen, verlopen documenten en prentbriefkaarten. Lois. Lois Koetsier. Waarom niet?
| |
16 september
De auto is een Seat, type Ibiza, nieuw. € 27 voor de dag. We spreken weinig, Quirina heeft hoofdpijn. In de verte ligt het vliegveld van Arrecife, in een woestenij van asfalt en lava. Ik tracht de stad zelf te vermijden, maar kom er toch in terecht. Eén lange verkeersopstopping, stapvoets over de boulevard.
‘Zo zien we nog eens wat,’ zeg ik.
‘Ja,’ antwoordt ze.
‘Hoe voel je je?’
‘Goed, hoe ver is het nog?’
‘Een kilometer of veertig.’
We zien de lavatunnels van de Cueva de los verdes, diep onder de grond, artistiek verlicht en nog eens extra opgewaardeerd door zachte en stemmige muziek, die mij doet denken aan het requiem van Fauré. Door de ongelijke rotsrichels waarlangs wij ons voortbewegen begint mijn rechterknie pijnlijk te protesteren en moet ik om de vijftig meter even stoppen voor wat verlichtende rek- en strekbewegingen, hetgeen niet echt kan, omdat wij ons in een groep bevinden die de expliquerende gids niet uit het oor wil verliezen en mij dwingt door te lopen. Maar ik laat mij niet kennen, Quirina klaagt ook niet over haar hoofdpijn, hoewel ik kan zien dat ze het niet best heeft.
Bij de volgende attractie, de Jameos del agua, is een ondergronds terras aan het water, dat door de getijden van de oceaan eeuwig ver- | |
| |
verst wordt. Er hangt een zilte lucht. Toeristen hebben honderden muntjes op de bodem van de onderaardse lagune geworpen, hoewel op bordjes specifiek gevraagd wordt dat niet te doen, omdat de corroderende reactie met het zoute water funest kan uitwerken op de unieke blinde kreeftjes die alleen hier schijnen voor te komen. Witte krabbetjes zijn het, hulpeloze diertjes, traag bewegend over de gladde stenen en de munten. Triest. Ik bestel drie flesjes bier die ik in vijf minuten opdrink en krijg dan trek in whisky, die hier in deze onderwereld ook verkrijgbaar is, maar die ik niet neem.
‘Een paar kilometer verder, op de noordelijkste punt van het eiland schijnt een uniek uitkijkpunt te zijn,’ opper ik.
‘Laten we dat dan ook maar doen,’ zegt Quirina mat.
De stemming zit er goed in.
We rijden door een golvend landschap, dat langzaam maar zeker naar boven voert. Nergens een huis, wel hier en daar een soort cactusveldje, omgeven door uit losse stukken lava opgebouwde muurtjes. Onverwacht gaapt aan de rechterkant van de weg een ravijn van honderden meters diep.
‘Pas je wel op,’ maant Quirina.
Ik antwoord niet, maar denk: ‘Je brengt me op een idee.’
Zo rijden we nog een poosje in stilte door langs de rand van de afgrond, terwijl de spanning zich langzaam opbouwt.
‘Wat is er nou?’ vraagt ze dan.
‘Er is niets, hoezo?’
‘Je bent zo stil.’
‘Ik geniet van het uitzicht.’
Wat moet ik zeggen?
Waarom was het nu ineens te heet op het strand? Waarom moest je zo nodig juist naar die winkeltjes toe? Wat deed je daar op die plaats in het park? Allemaal vragen waarop een waarheidsgetrouw antwoord te bedenken valt en die daarom geen zin hebben. Alleen de vragen waarop geen waarheidsgetrouw antwoord bestaan zijn interessant. Was het voor straf, omdat je me die eerste avond hier niet wakker had kunnen krijgen? Of was het ‘gewoon’, omdat je geil was van die snaak, van die snikkel. Ophouden nu! These things must not be thought after these ways; so, it will make us mad.
‘Ik heb eerder eens beschreven dat ik weer alleen was,’ zeg ik dan.
Ze draait haar hoofd in mijn richting.
| |
| |
‘Dat heb je me nooit verteld.’
‘Waarom zou ik, je was er toch nog?’
‘Maar waarom heb je het dan opgeschreven?’
‘Omdat ik een schrijver ben.’
Er valt opnieuw een stilte.
‘Ik blijf heus nog wel een poosje, hoor.’
Gelukkig doemt dan in de verte het uitkijkpunt op.
De Mirador del Rio is alleen al uit bouwkundig oogpunt de moeite waard. Mirador lijkt ‘gouden spiegel’ te betekenen, maar betekent ‘uitzichtpunt’. Het in de rotsen uitgehouwen complex van ronde witte gangen, toiletten en een ruim restaurant, met een onwaarschijnlijk hoge en brede, naar buiten hellende ruit van onbreekbaar dik glas, is ontworpen door de op dit eiland geboren en getogen architect César Manrique, die heeft weten te bewerkstelligen dat er nergens hoger dan vier verdiepingen mocht worden gebouwd en dat alleen de kleuren rood, blauw en bruin in het schilderwerk waren toegestaan, zwart en wit buiten beschouwing gelaten. Rood en blauw zijn de kleuren van de vlag van Lanzerote, bruin van de stollende lava, neem ik aan. César Manrique is de Antonio Gaudi van Lanzarote, een visionair man, die zijn eiland heeft weten te behoeden voor bouwkundige verloedering. Hier ten minste geen Playa del Inglés, zoals op Gran Canaria, al zou het aan de Engelsen niet liggen.
Wat valt er verder nog te zeggen?
Misschien dat de balustrade buiten rond het restaurant op een hoogte van 479 meter tegen de rotsen hangt en dat je balzak drie maten krimpt als je erover heen kijkt in de diepte. Quirina heeft er geen last van, ik bedoel van die duizelingwekkende hoogtevrees. Ik knijp mijn handen rond de brede reling en duw mijn starre lichaam krampachtig iets verder naar voren. Een immense rood-bruine glooiing, glad geslepen door eeuwen van erosie, strekt zich naar beneden uit, gaat in de verre wazigheid van de aarde onzichtbaar over in het blauw van de zee.
‘Vertigo,’ zeg ik.
‘Vertigo?’
Ik voel een sterke drang opkomen om op de houten afrastering te klimmen en er in de licht suizende wind vanaf te stappen.
| |
| |
‘Lange tijd heb ik gedacht dat vertigo hoogtevrees betekende, maar het betekent duizeling. Nu begrijp ik dat beide betekenissen goed zijn.’
‘Oh.’
Ik kijk Quirina aan en glimlach naar haar, maar denk aan Lois Koetsier, die mij eens een hele mooie prentbriefkaart heeft gestuurd, een foto van een schilderij, een schilderij van een onbemand bootje, een vissersbootje in een heldere blauwe baai. Zou ze weten dat ik van boten houd en van de zee? Lois? Zou ze weten dat ik een zeiler ben en schipper van de Noorderzon?
‘Zullen we naar binnen gaan,’ stelt Quirina voor, ‘ik krijg het koud hier.’
‘Ga maar vast, ik kom zo.’
Ze legt haar hand op mijn schouder.
‘Wil je bier?’
Ik knik en denk opnieuw aan Lois Koetsier.
In de verte ontwaar ik een zwarte stip, die snel naderbij komt. Het lijkt een kraai, maar hij is groter dan een kraai. Een arend is het niet, die zou nog veel groter zijn en anders vliegen, meer zweven. Toch is de vleugelslag onmiskenbaar die van een kraai: onregelmatig hakkend en licht zwalkend. Dan zie ik wat het is: een raaf.
Een raaf, wat geweldig!
Door de dwalende mens prakties uitgeroeid, als de vogel des doods.
Een raaf.
En nog wel hier!
De vogel lijkt een doelbewuste koers te volgen en komt recht op mij af, enkele tientallen meters hoger dan waar ik sta. Ik vernauw mijn blik om hem zo goed mogelijk te kunnen volgen als hij over mij en het uitkijkpunt heen vliegt. Maar op vijftig meter afstand ongeveer verandert plotseling zijn vlieggedrag volledig. Hij trekt zijn vleugels strak langs zijn lijf en zet een scheervlucht in, schuin naar beneden gericht, waarschijnlijk om snelheid te winnen. Zo raast hij neerwaarts, recht op de rotswand af.
En ik verlies hem onder me uit het oog.
Wat gebeurt hier?
Is deze raaf levensmoe?
| |
| |
Maar dan ineens hangt hij voor me, schuin boven me, op nog geen paar meter afstand, waar hij het hoogste punt van een verticale baan bereikt en een moment stil hangt in de opwaarts gerichte luchtstroom. En in een flits zie ik alles van hem: zijn zwarte kraaloog dat mij doordringend aankijkt, zijn glimmende hakmes van een snavel, twee klauwen met loshangende tenen, ik kan de lange kromme nagels zien, een pluizenbos van zwarte veren, die alle kanten opwaaien op dit stille moment in de lucht. In de tijd. Dan schokt zijn kop weg en richt hij zijn snavel naar de aarde, 479 meter onder hem. Ik verwacht dat hij in een schuine lijn naar beneden weg zal vliegen, zodra zijn vleugels weer voldoende lift produceren, maar hij trekt zijn wieken opnieuw tegen zijn lichaam en laat zich vervolgens vallen als een steen. Als een steenarend, als een slechtvalk. En dan begrijp ik ineens dat hij opgaat in een spel, dat hij aan het keten is! Ik buig me zonder angst nu over de balustrade en volg zijn val, die geen val is maar een stunt, een staaltje van superieure vliegkunst, uitgevoerd in totale eenzaamheid en totaal geluk. Daar gaat hij, nauwelijks nog waarneembaar, een verdwijnende zwarte stip in de nevel boven de zee.
En ik begrijp dat mij bij thuiskomst maar één ding te doen staat: die kaart van Lois Koetsier verscheuren en dan de snippers vanaf de Noorderzon uitstrooien over zee
|
|