De Tweede Ronde. Jaargang 29
(2008)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Nog een Amerikaanse tragedie
| |
[pagina 9]
| |
De jongeman reageerde niet, maar vroeg om een spiegel, waarin hij zijn gevoelloos en ingevallen tandvlees met alle uiterlijke tekenen van voldoening bestudeerde. Hij wilde weten wanneer zijn kunstgebit klaar zou zijn, maakte de afspraak en ging zijns weegs. ‘Goeie genade!’ dacht de tandarts. ‘Misschien zat het probleem toch niet in zijn tanden. Hij is nog steeds zo gek als een deur.’ Hier vergiste de tandarts zich lelijk. De jongeman was volledig bij zinnen en wist heel goed wat hij wilde. De zaak was dat hij al zijn geld had opgemaakt gedurende enkele jaren van de verdorvenste uitspattingen, maar hij had een verstrekkend en waterdicht plan om weer aan geld te komen. Over tanden en kiezen huldigde hij een mening die lijnrecht stond tegenover de algemene opvatting over het verzekeringswezen. Je kon ze beter niet hebben en erom verlegen zitten dan wel hebben en er geen emplooi voor weten. Dus kwam hij op de dag van de afspraak terug bij de tandarts en werd uitgerust met zijn kunstmolaren, waarmee hij zuigende en knarsende geluiden produceerde of er niets aan de hand was. Hij betaalde zowat met zijn laatste dollars, vertrok, stapte in zijn spannende twoseater en reed de stad uit, alsof de kredietbank hem op de hielen zat, wat die bank zeker gedaan zou hebben als men hem in het vizier had gehad. Hij reed tot 's avonds en hervatte zijn reis de volgende dag. Laat in de middag kwam hij aan in dat deel van het land waar oude, vrekkige ooms wonen in afgelegen en vervallen boerderijen. Onze jongeman was in zoverre goed af dat hij een van de oudste en rijkste van dit soort ooms had, met een boerderij die behoorde tot de meest afgelegene en vervallene. Bij deze eenzame behuizing aangekomen, parkeerde de jongeman voor een veranda waaraan al jaren geen geld meer gespendeerd was. ‘Des te meer zal er in zijn oude sok zitten,’ bedacht de neef terwijl hij de deurklopper gebruikte. Hij was een beetje beduusd toen hij van binnen het tikkende geluid van hoge hakken hoorde, in plaats van het geschuifel van een norse en dove gedienstige; zijn mond viel open toen de deur werd geopend door een volslanke, wat hoekige blondine, een meid van in de dertig met een stevige gestalte. Haar mond was zo breed en zo rood als een schijf watermeloen; ze had gezwarte wimpers en wenkbrauwen en een vracht onecht goudblond haar dat meisjesachtig over haar schouder | |
[pagina 10]
| |
golfde. Onze vriend was enigszins gerustgesteld toen hem opviel dat ze een soort verpleegstersuniform droeg, maar de extreme kortheid van de rok en het feit dat haar jarretelles scharlakenrood waren en versierd met enorme gekrulde linten deed hem eraan twijfelen of zijn oom wel de beste professionele zorg ontving. Evengoed is het van belang door één deur te kunnen met de verpleegster, vooral als zij vierkant in de deuropening staat. Onze held nam zijn hoed af en bracht een zo zalvende glimlach op zijn gezicht dat zijn valse tanden haast uit zijn bek vielen. ‘Ik kom helemaal uit de grote stad gereden,’ zei hij, ‘om mijn arme, oude, lieve, bedlegerige oom op te zoeken, God zij met hem! Ik had niet zo'n charmante verpleegster bij hem verwacht.’ De verpleegster verroerde geen vin. Haar starende blik was gemelijk en wantrouwig. ‘Ik ben bang dat hij zijn langste tijd gehad heeft,’ vervolgde de neef. Ik had eigenlijk een soort intuïtie, een soort telefonisch S.O.S. dat ik moest opschieten als ik hier nog op tijd wou komen. Sta toe dat ik me ijlings naar zijn bed begeef.’ De verpleegster aarzelde nog, maar op dit moment klonk er vanuit de schemerige diepten van het huis een vreemd geluid dat leek op het gekwaak van een reusachtige brulkikker. Dit was de brave oude oom zelve, die tandeloos te verstaan gaf dat hij onmiddellijk zijn neef wilde zien, wiens uitingen van bezorgde aanhankelijkheid in heel het pand te horen waren geweest. De oude knar wist heel goed dat zijn jonge verwant op zijn geld uit was en hij keek verlangend uit naar het genoegen om hem teleur te stellen. De verpleegster deed met enige tegenzin een stap opzij. Onze held maakte een hinnikend geluid van vreugde, waar hij op geoefend had, en draafde naar de slaapkamer. Niets is zo roerend als de begroeting van naaste verwanten die elkaar lang niet hebben gezien, vooral als ze zo op elkaar gesteld zijn als deze twee. ‘Lieve oom!’ riep de neef. ‘Wat een genoegen om u terug te zien. Maar waarom beeft uw hand zo? Waarom liggen uw ogen zo diep? Waarom bent u zo mager en zo bleek?’ ‘Als je zo begint...’ zei de oom. ‘Zelf zie je er ook niet zo florissant uit. Je bent echt op je retour en vel over been, m'n jongen. Je haar is dun en grijs,je hebt rimpels en wallen onder je ogen en overal plooien. | |
[pagina 11]
| |
‘Als je niet zulke mooie witte tanden had, zou ik jou geen dag jonger schatten dan mijzelf.’ ‘Dat komt van al het zwoegen en slaven,’ zei de neef. ‘Het is hard werk, oom, om een beetje leuk te verdienen in deze tijd, vooral als je geen kapitaal hebt.’ ‘Dus je verdient een beetje leuk,’ zei de oude man. ‘Drink je niet meer?’ ‘Nee, oom, ik drink geen druppel meer,’ antwoordde de neef. ‘Dat is beroerd,’ zei de oom, terwijl hij een kloeke fles onder zijn kussen vandaan trok. ‘Dan kan ik je niet vragen om met me mee te doen.’ Hij nam een geduchte slok, veegde zijn mond af en vervolgde: ‘Ik heb goddank een goeie dokter. Een typische kapsonesvrije rechtdoor-zee boerenheikneuter van een dokter van de oude school. We noemen hem de vooroorlogse dokter en hij schrijft me dit voor als medicijn.’ ‘Misschien dat daardoor uw hand zo beeft,’ zei de neef. ‘Die van jouw is anders ook zo vast niet,’ repliceerde oom. ‘Je werkt duidelijk te hard. Zeg eens, neef, waag je nog wel eens een gokje?’ ‘Hemel, nee!’ riep de neef. ‘Ik ben sinds lang van die zotternij genezen.’ ‘Dat is nou jammer,’ antwoordde oom. ‘In een spelletje blufpoker had ik wel zin gehad. De vooroorlogse dokter vindt dat de opwinding me in leven houdt. We spelen vaak tot diep in de nacht.’ ‘Vandaar dat uw ogen zo diep in hun kassen liggen,’ zei de neef. ‘Je hebt zelf nogal holle ogen,’ antwoordde de oude man. ‘Je moet jezelf nu en dan wat rust gunnen. Ik neem aan, beste neef, dat je nog wel eens een feestje bouwt met de meiden?’ De neef hief zijn armen ten hemel. ‘Meiden!’ riep hij, ‘wat een stuitend idee! Het is jaren geleden dat ik zelfs maar naar een meid gekeken heb.’ ‘Dat is pech,’ zei zijn oom. ‘De vooroorlogse dokter heeft moderne ideeën. Hij heeft Birdie voor me opgescharreld.’ Hij keerde zich naar de verpleegster die juist zijn kussens opschudde en diende haar een soort liefkozing toe die nergens beschreven staat in de Farmacopee. ‘Geen wonder!’ riep de neef, toen de verpleegster met een zure grijns de kamer had verlaten. ‘Geen wonder, arme oom, dat u er zo extreem mager en bleek uitziet!’ ‘Net als jij,’ antwoordde zijn oom, ‘en jij bent half zo oud als ik.’ | |
[pagina 12]
| |
‘Tja,’ zei de neef, die het over een andere boeg gooide, ‘wie weet heeft uw dokter gelijk. Wie weet moet ik voor dezelfde behandeling kiezen.’ ‘Ik adviseer het je van harte,’ zei de oude man. ‘Het enige is,’ zei de neef, ‘dat ik er moeilijk bij werken kan. Ik neem niet aan dat u van plan was mij een beetje geld te geven, zodat ik de weldaden van de behandeling aan den lijve kan ondervinden.’ ‘Nou nee,’ zei zijn oom. ‘Dat niet. Bepaaldelijk niet.’ ‘Dat dacht ik al,’ zei zijn neef. ‘Ik zal moeten blijven zwoegen. Dat moet uw vooroorlogse dokter wel tegen de borst stuiten! Maar vertelt u eens, wil op dit onbeduidende punt mijn nieuwsgierigheid bevredigen. Is er enige kans dat ik van u zal erven? Hebt u dat geregeld in uw testament?’ ‘Alsjeblieft!’ zei zijn oom, ‘waarom zou je je met dat soort zaken vermoeien?’ ‘Zegt u het toch maar,’ drong de neef aan. ‘U hebt geen idee hoe me dat interesseert.’ ‘Goed, als je het dan per se wil weten,’ zei zijn oom. ‘Ik heb alles nagelaten aan de vooroorlogse dokter, een echte, onvervalste, no-nonsense ruwe-bolster-blanke-pit brombeer van de oude school. Je hebt geen idee hoeveel goed zijn behandeling mij doet.’ ‘Is het echt waar?’ zei de neef. ‘Ik moet bekennen dat ik al zoiets had verwacht. Gelukkig heb ik vooraf mijn plannen gemaakt voor deze eventualiteit. Sta mij toe, lieve oom.’ Met die woorden griste hij een kussen vanonder het hoofd van de oude man en drukte dat op zijn gezicht. De oude oom spartelde een paar keer nijdig, maar al met al restte er nog maar een klein beetje leven in hem en dat kleine beetje was weldra verdwenen. De neef wierp een waakzame blik op de deur en ontdeed zich snel van zijn kleren die hij onder het bed propte. Misschien kreeg hij het een beetje koud. want vervolgens nam hij de vrijheid zijn ooms nachthemd te lenen. Toen propte hij het gekrompen lijfje van zijn oom ook onder het bed en klom in zijn plaats tussen de lakens. Tenslotte spoog hij zijn valse tanden in een speciaal voor dit doel meegebrachte witte zakdoek en leunde achterover in de kussens, als twee druppels water de oude man. Weldra riep hij met schrille stem: ‘Birdie, Birdie!’ | |
[pagina 13]
| |
Deze oproep bracht de verpleegster haastig de kamer in. ‘Wat nou, honnepon,’ zei ze. ‘Waar is die waardeloze neef gebleven?’ ‘Die is naar buiten geglipt om een beetje rond te kijken’ knorde onze held. ‘Ik weet trouwens niet of je hem wel waardeloos mag noemen. Nee, ik heb die jongeman verkeerd beoordeeld. Ik wil dat je de notaris laat komen, zodat ik hem recht kan doen in mijn testament.’ ‘Maar papaatje,’ riep de verpleegster. ‘Hoe kan je zo opeens van gedachten veranderd zijn?’ ‘Veranderd?’ zei de neef haastig. ‘Ik ben niet veranderd, schatje. Behalve dan dat ik mijn eind voel naderen. Verder ben ik precies dezelfde.’ En om haar op dit punt gerust te stellen diende hij haar een vriendelijke liefkozing toe, precies zoals zijn oom het had gedaan. Ze stootte een lacherig gilletje uit en ging giechelend op weg om haar boodschap te doen. De neef lag ontspannen te wachten tot de notaris zou komen. ‘Ik ga een nieuw testament dicteren,’ dacht hij, ‘en dat teken ik voor de ogen van de notaris, in een beverig kriebelpootje om het schrift van mijn oom te imiteren. Dan zal ik de wens te kennen geven wat te rusten, ik leg mijn oom weer in bed, trek mijn kleren aan, doe mijn gebit in en stap via het raam naar buiten, waarna ik door de voordeur weer naar binnen marcheer alsof ik net terug kom van mijn wandeling. Wat een emmers vol tranen zal ik vergieten als blijkt dat die arme ouwe in alle rust overleden is!’ Niet veel later klonken er zware voetstappen op de veranda en een groot en onbehouwen persoon stapte de kamer binnen, met een groot zwart valies in de hand. ‘Ik ben blij dat je er bent,’ zei onze held, ‘Want ik wil graag een nieuw testament opmaken. Ik wil alles nalaten aan mijn neef.’ ‘Mijn beste vrind,’ antwoordde de nieuwkomer, ‘ik ben bang dat de ziekte nu op je hersens is geslagen. Wie had kunnen denken dat mijn oude kameraad mij nog eens zou aanzien voor de notaris? Ik moet echt even een klein onderzoek doen.’ Met die woorden trok hij het laken omlaag en begon met een harde, hoornachtige vinger rond te porren in de neef. De neef besefte te laat dat dit niet de notaris was, maar de vooroorlogse dokter zelf, en een hol gekreun klonk uit hem op. ‘Daar was ik al bang voor,’ zei de dokter. ‘Er zit iets helemaal fout hier vanbinnen. Ik moet meteen ingrijpen als jij je verstand nog terug wil krijgen.’ Met die woorden draaide hij de neef om in bed en trok | |
[pagina 14]
| |
een monstrueuze injectienaald uit zijn valies. ‘Gelukkig,’ zei hij, ‘ben ik altijd op het ergste voorbereid.’ Onze held wilde protesteren, maar hij wist niet goed wat hij zeggen moest, bang dat zijn oom onder het bed ontdekt zou worden en dat die omstandigheid in zijn nadeel zou worden uitgelegd. In een oogwenk had de dokter een flacon met een ijskoude vloeistof in zijn bil gespoten, waardoor zijn hele middel gevoelloos werd en al zijn fysieke vermogens werden lamgelegd, afgezien van het rollen van zijn ogen, waaraan hij dan ook buitensporig toegaf. ‘Ik ben maar een ouwe boer van een snotverdomde vooroorlogse dokter,’ overwoog de dokter, ‘maar ik hou de ontwikkelingen bij. Mentale ontregeling is vaak een gevolg van abdominale ontregeling. Pak mijn instrumenten even uit, zuster. Ik denk dat we de oorzaak van de problemen snel gevonden zullen hebben.’ Binnen de kortste keren was de ongelukkige neef opengelegd onder zijn eigen ogen, waarmee hij onophoudelijk bleef rollen. De dokter pakte hem uit als een reisvalies en gaf er een doorlopend commentaar bij. ‘Pak aan,’ zei hij tegen de verpleegster, ‘en leg het maar op de wastafel. Leg dit maar op de stoel. Laat ze niet door elkaar raken, anders wordt het verdomd lastig om ze terug te stoppen. Wat jammer dat neefje nog niet terug is, ethisch gezien zou hij als naaste verwant eigenlijk toestemming moeten geven voor de operatie. Met deze pancreas lijkt me eigenlijk niets mis, gezien de leeftijd van de patiënt. Leg maar op de ladenkast. Hang deze maar over de bedrand.’ Hij vervolgde: ‘Licht eens bij. De bron van zijn waanzin heb ik nog niet gevonden. Laat die kaars niet druipen, dat is onhygiënisch. Hij moet hoe dan ook gek zijn, of hij liet zijn geld niet na aan die schemiel van een neef. Het was heel verstandig om mij te waarschuwen, lieve kind, en niet de notaris lastig te vallen. Als dit allemaal voorbij is, dan moeten we maar eens een mooi reisje gaan maken.’ Met die woorden gaf hij de verpleegster een liefkozing identiek aan degene die oom en neef haar hadden gegeven. Het zien daarvan was niet alleen een schok voor onze held, hij ervoer het ook als onzegbaar deprimerend en zijn weerstandsvermogen werd erdoor verzwakt. ‘Dit is absoluut tegen de beroepsethiek,’ bedacht hij en wat meer is, dit riekt allersmerigst naar samenzwering.’ Die gedachte deed hem voor het laatst met zijn ogen rollen, het volgende moment was hij er geweest. | |
[pagina 15]
| |
‘Lieve hemel,’ zei de dokter, ‘ik ben bang dat de patiënt mij ontvallen is. Soms benijd ik de artsen in de stad met hun welvoorziene operatiekamers. Aan de andere kant verkopen ze nooit veel van hun memoires en al met al heb ik toch mijn best gedaan voor die ouwe boef, en hij heeft me bedacht in zijn testament. Als hij was blijven leven, had hij dat misschien ongedaan gemaakt. Wat buitengewoon subtiel van het lot! Geef me de respectieve organen maar weer aan, lieve kind, dan stop ik ze globaal op hun plaats, want de neef kan elk moment terugkomen en hij zou het vreselijk vinden als hij ze hier zag slingeren.’ |
|