| |
| |
| |
'K ben Brahman. Maar ik ben geen Engelsman
Paul Claes
Waar haalde ik de moed vandaan om Dèr Mouw in het Engels te vertalen?
Vertalen is het spannendste spel dat ik ken. Mijn gedicht ‘De zonen van de Zon’ zette ik ooit voor mijn plezier om in zeven talen. De bundel Metamorphoses bevat vierentwintig Latijnse vertalingen uit de Europese poëzie. Feux was een Franse sonnettenkrans, Glans de Nederlandse weergave ervan in disticha. En niet lang geleden bundelde ik mijn Latijnse versies van gedichten van Hugo Claus in Eros.
In 1971 verscheen de Engelse Gezelle van Christine D'haen. De Vlaamse dichteres had de gedichten indertijd in Amsterdam vertaald en bij een studieverblijf in Edinburg door native speakers laten keuren. Hoewel de bejubelde bundel drie drukken had gehaald, waagde ik het toch enkele kanttekeningen te maken. De vertaalster stelde me voor om haar versie samen onder de loep te nemen. Bij die revisie vertaalde ik een aantal nieuwe gedichten. Zo verschenen de volgende drukken onder ons beider naam.
Christine D'haen had nog een Engelse vertaling van Leopolds Cheops in portefeuille. We namen ook die versie samen door. De enthousiaste Johan Polak zorgde voor een bibliofiele uitgave bij de Regulierenpers van Ben Hosman (1985). Zo rijpte het plan voor een reeks Engelse vertalingen van Nederlandse dichters. Omdat ik nu de smaak te pakken had, stelde ik voor om zelf een andere van Polaks lievelingsdichters te vertalen: Johannes Andreas dèr Mouw, alias Adwaita.
Ik had de dichter vijfentwintig jaar daarvoor ontdekt in Een nieuwe bundel, een schoolbloemlezing van K.H. de Raaf en J.J. Griss. Het verbaasde me toen dat ikzelf nog nooit had gehoord over iemand die bekende dichters als Van Eeden, Verwey en Van Eyck duidelijk in de schaduw stelde. Bij de eerste gelegenheid kocht ik een antiquarische editie van Brahman. Het was een openbaring.
Later ondervond ik hoe onbekend en onbemind Dèr Mouw wel was. In de pastichebundel Mimicry (1994) nam ik een imitatie van hem op. Ik constateerde toen dat de meeste lezers de dichter niet konden plaatsen,
| |
| |
al was er in 1986 een nieuwe uitgave van zijn poëzie verschenen.
Het vertalen van een zo complexe dichter bleek geen sinecure. De eigenzinnige spelling, het tegendraadse metrum, het gezochte vocabulaire, de weerbarstige zinsconstructies en de mystieke gedachtegang stelden meer problemen dan me lief waren. Mijn werk vorderde dan ook bijzonder moeizaam. Christine D'haen spaarde haar aanmerkingen en aanmoedigingen niet. Mijn stadgenoot, de Ier John Dudley, las de uiteindelijk voltooide vertaling na. Beiden betuig ik hier graag opnieuw mijn dank.
Het project van Polak ging vanwege zijn vroege dood niet door. Ben Hosman publiceerde in 1999 de bibliofiele uitgave I'm Brahman, vijftien sonnetten van Dèr Mouw met mijn Engelse parallelvertaling. Ik ben blij dat vier daarvan nu in dit tijdschrift een nieuwe kans krijgen.
In een andere dan je eigen taal vertalen is een heikele zaak. Niemand beheerst het vreemde idioom zo goed als zijn moedertaal. Barbarismen zijn nauwelijks te vermijden. Toch is vertalen een van de beste manieren om inzicht te krijgen in taaleigen. Ik blijf betreuren dat vertaaloefeningen in ons onderwijs bijna taboe geworden zijn.
Elk nadeel heeft, zoals Johan Cruijff al wist, zijn voordeel. Er zullen maar weinig vreemde vertalers zijn die alle nuances van Dèr Mouws idioom vatten en daar equivalenten voor willen zoeken. In de Angelsaksische wereld bestaat een tendens om vreemde literaturen te naturaliseren. Beroepsvertalers werken zoveel mogelijk naar een eigentijds idioom toe. Dichters opteren meestal voor bewerkingen die aansluiten bij hun eigen poëzie (naar het model van Robert Lowells Imitations). Voor een idiosyncratisch dichter als Dèr Mouw lijkt dat me niet de juiste aanpak. Ondanks haar moderniteit klinkt zijn poëzie voor ons allesbehalve alledaags. Net als bij mijn Gezellevertalingen ben ik niet teruggeschrokken voor ongewone woorden en wendingen.
Een groot probleem was de sonnetvorm. Ik besloot geen toegevingen te doen en het rijmschema zoveel mogelijk te handhaven. Gelukkig is rijmen in het Engels ietwat gemakkelijker dan in het Nederlands. Whitfield's University Rhyming Dictionary en The Penguin Rhyming Dictionary werden trouwe vrienden. Net als gewone dichters komen vertalers door rijmdwang op onverwachte vondsten. Serendipiditeit leverde me prachtige rijmen op als ‘knowledge / porridge’ en ‘religiosity / callosity’.
| |
| |
Vertalingen worden veelal beschreven in termen van verlies. De vertaler heeft niet alle nuances kunnen handhaven, de poëzie van het origineel is bij het vertalen verloren gegaan (‘lost in translation’, naar het gevleugelde woord van Robert Frost). Maar misschien is een positievere benadering mogelijk. Wat heeft Dèr Mouw gewonnen bij een vertaling in het Engels?
Iedere versie wekt andere potenties in poëzie. Vergis ik mij als ik het Engels hier en daar fraaier vind klinken dan het Nederlands? Als dat zo is, dan lijkt dat overigens niet zozeer de verdienste van de vertaler als die van een taal die door haar krachtige accenten minder met doffe lettergrepen worstelt dan de onze.
Zoals ik al suggereerde, zie ik mijn vertaalpoging vooral als een spel. Dèr Mouw schreef zelf voor zijn plezier Griekse en Latijnse gedichten. Zo pasticheerde hij Aeschylus in een Shakespeareaanse redevoering van Marcus Antonius. Ik wed dat hij mijn experiment zou hebben gewaardeerd en graag zou hebben geluisterd nu Brahman behalve Sanskriet en Nederlands ook Engels spreekt.
| |
| |
| |
[I'm Brahman. Our maid left us nonetheless.]
I'm Brahman. Our maid left us nonetheless.
At home I do the only thing I can:
I throw the slops away and fill the can;
But I've no dish-cloth; and I am a mess.
She says this is no duty of a man.
And I feel helpless and full of distress
While she is coddling my old clumsiness
With all she has conjured up in the pan.
Ever have I adored Him, who outstrips
Himself in wonders of world, art and knowledge:
When she gives me my little plate of porridge
And I observe her hardened finger tips,
I burn with the same religiosity
For Sun, Bach, Kant, and that callosity.
| |
[K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.]
K ben Brahman. Maar we zitten zonder meid.
Ik doe in huis het een'ge, dat ik kan:
'K gooi mijn vuilwater weg en vul de kan;
Maar 'k heb geen droogdoek; en ik mors altijd.
Zìj zegt, dat dat geen werk is voor een man.
En 'k voel me hulp loos en vol zelfverwijt,
Als zij mijn lang verwende onpraktischheid
Verwent met wat ze toverde in de pan.
En steeds vereerde ik Hem, die zich ontvouwt
Tot feeërie van wereld, kunst en weten:
Als zij me geeft mijn bordje havermout,
En 'k zie, haar vingertoppen zijn gespleten,
Dan voel ik éénzelfde adoratie branden
Voor Zon, Bach, Kant, en haar vereelte handen.
| |
| |
| |
Aquarium
In this obscure green spot of the great sea,
Ghostlike, the marine animal will glide
While looking through the glass wall, stupefied,
The human mind admires the prodigy
Of the small soul, which quivering inside,
Burning unseen, frail with transparency,
Makes the strange bird of glass beat wavily
Its little wing of lace-work at its side.
Thus floats my verse in me, who am a part
Of God; and something mocking wit and art
Hides in magnificent transparency;
And every reader feels, transferred a while
Outside the limitations of his I,
Tremble the spell of his eternity.
| |
Aquarium
In schem'rig groen stukje van de oceaan
Zweeft als een schim het zeedier, transparant:
Zich zelf vergetend, ziet door glazen wand
De menschengeest 't ontzaglijk wonder aan,
Hoe 't zieltje, dat in elk trillend orgaan,
Teer van doorschijnendheid, onzichtbaar brandt,
'T vreemd, glazen vogeltje zijn fijn als kant
Geweven vleugeltje golvend doet slaan.
Zoo drijft mijn vers in mij, zelf deel van God;
En iets, dat met verstand en weten spot,
Verbergt zich in kunst'ge doorschijnendheid;
En wie het leest, voelt, voor één oogenblik
Verplaatst buiten de grenzen van zijn Ik,
Trillen 't mysterie van zijn eeuwigheid.
| |
| |
| |
[It lies there still, the stone: a year ago]
It lies there still, the stone: a year ago
I laid it there myself; again I see
The spot I know, close to the leaning tree
Where the white path leads to the heath below.
I thought: I do what Pharaohs did before,
The same dismay urging in them and me:
All passes: am I not who I must be,
And was and shall remain for evermore?-
I had lain down, my head beside the stone,
Which, in the slowly darkening dusk, had grown
A monument of Egyptian history.
A tiny star above. I thought: its light
Set out when Ramses' tomb rose on its site;
And felt: I was the king's contemporary.
| |
[Hij ligt er nog, de steen: een jaar geleden]
Hij ligt er nog, de steen: een jaar geleden
Heb 'k zelf hem daar gelegd; en ik herken
Heel goed de plek, vlak naast die scheve den,
Waar 't zandpad, wit, loopt naar de hei beneden.
'K dacht vaag: Wat 'k doe, lijkt op wat Pharao's deden;
Eenzelfde ontzetting vroeg in mij en hen:
Alles vergaat: ben ik niet, die ik ben,
En was en blijven zal in eeuwigheden?-
Ik was gaan liggen, 't hoofd dicht bij de steen;
En die, in 't langzaam dieper donker, scheen
Een monument, aegyptisch oud en groot.
Een kleine ster er boven. 'K dacht: zijn licht
Vertrok, toen 't graf van Ramses werd gesticht.
En 'k voelde duidelijk: 'k was zijn tijdgenoot.
| |
| |
| |
[Far, far away the night-train's sound still trails-]
Far, far away the night-train's sound still trails-
Blue by green cornfield a farmer at work.
Heath. Above wood the steeple of a church.
Peace, everywhere; though deepest on the rails.
The five telegraph-wires look like a scale's
Staff; the clef-on the other side, that birch;
Black on the red sky the notes' swallows perch,
Bearing like flags their long and dainty tails.
And Mendelssohnian melodies are sung
Upon the birches' stage by blackbird's tongue;
The nightingale starts his nocturnal tune:
That at the climax of his harmony
He might ring out, there rose a monitory
Oblique point d'orgue, the crescent of the moon.
| |
[Nog hoorbaar, heel heel ver, is de avondtrein-]
Nog hoorbaar, heel heel ver, is de avondtrein-
Blauw naast groen korenveld een boer aan 't werk.
Hei. Boven bosch de toren van een kerk.
Rust, overal; 't diepst op de spoorweglijn.
'T is of de vijf telegraafdraden zijn
Een notenbalk; de sleutel - ginds, die berk;
De noten zwaluwen, zwart op 't roode zwerk;
De vlaggetjes hun staarten, lang en fijn.
En Mendelssohnsche melodieën zingen
Op 't beukenpodium de gietelingen;
De nachtegaal vangt zijn nocturnes aan:
Dat hij bij 't hoogtepunt van zijn gezangen
Goed uit zal halen, komt herinn'rend hangen,
Als scheef point-d'orgue, 't boogje van de maan.
| |
| |
tekening Ruud Straatman
|
|