De Tweede Ronde. Jaargang 28
(2007)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Slachtbordes
| |
[pagina 22]
| |
De Veelaan was de korte as die het Amsterdamse schiereiland in tweeen deelde. Aan stadszijde (links op de maquette) werd gehandeld en bleven de dieren leven, aan kanaalzijde (rechts) werden de dieren geslacht. De bakstenen pylonen van de entree aan kanaalzijde waren van karton dat ik insmeerde met roodbruine, met zand gemengde verf. Er stond een gietijzeren hekwerk (een rij van in zwarte verf gedoopte spelden), inclusief zwarte slagboom (een geschilderde lucifer). Het huisje van de portier was gedetailleerd uitgevoerd, luiken van reepjes hout naast de mica raampjes. Dit was de entree, hier kwam je het abattoirterrein op, dit was de oude ingang, de oude poort. Hier werd ooit een foto gemaakt ter ere van opa's jubileum, niet lang voor hij van de ene op de andere dag stopte met zijn werk en zich opsloot in zijn huis aan het Sarphatipark om zich, zoals hij meedeelde, aan zijn oorlogsherinneringen te wijden. Ik stond op de foto bij die poort, geblokt hesje, overhemd met strak gesloten boord, laarzen, ik was dertien. Niet lang daarvoor had ik kennisgemaakt met K. Fritz, handboek bacteriologie, opa gaf het mij. Ik stond aan het begin en zoals zo veel uit het leven van mijn opa begreep ik later pas dat fotograferen aan de poort een lugubere traditie was, een hardnekkig menselijk verschijnsel waarover ook Fritz in zijn handboek schreef. De slachters waren rechts opgesteld. Ze droegen ongespoelde voorschoten en sloven, een opvallend aantal had een snor. Vlees was, aan hun dikke buiken en armen te zien, het teken van macht en hoewel er op de foto geen varken, paard of rund te zien was, was het of elk van de slachters een speciaal voor de foto geprepareerd exemplaar aan een haak hield - enkele decimeters gekliefde buikwand, de darmen zichtbaar, maar veilig verborgen achter het zwoerd. Naast de slachters stond opa met een tweetal assistenten, dan mijn vader, een neefje, een oom en ikzelf. In zijn rechterhand toonde opa een serie genummerde plastics met hygiënisch aangesneden lymfeklieren, de namen van de grote afkeuringen, van miltvuur, tongblaar tot vlektyfus in de mond. Kwam opa's eerste assistent, Kehl genaamd, Lodewijk Kehl, juist uit de sectieruimte lopen, microscoop en een hoog glas met toxinevormende bacteriën in de hand? Had hij de malachietproef uitgevoerd en natriumsulfiet aangetroffen in het gemalen vlees van een varken? Alle personen keken ernstig. Een lichtbeeld aan de poort was een voetstuk voor eigenwaarde. Zelfbewust, handen op de rug, blik fier en recht | |
[pagina 23]
| |
de camera in, duidelijk makend aan welke zijde je stond: voor de poort, dat wil zeggen, gemachtigd de poort te openen en te sluiten, gemachtigd de inrichting van slachterijen, looierijen, penserijen, drogerijen en zouterijen te betreden, maar ook, elk moment dat je dat wilde, die vrijelijk en ongeschonden te verlaten. Die glorie was niet iedereen gegeven. Mij was die glorie gegeven! In het abattoir zag ik het paard, het varken en het rund hangen, helemaal en dood. Niet in mootjes gehakt als bij de slager, maar helemaal. De volledige dood, de volledig dode ouders van de biefstuk, het gehakt, de gepekelde ham, de gepaneerde schnitzels, cornedbeef. Ja, er werd hard gewerkt op het slachtbordes om dat tragische moment niet te lang te laten duren. De dieren kwamen aanlopen tussen de dranghekken. De ruimte tussen de hekken werd smaller, als vanzelf gingen ze achter elkaar lopen, er waren angstaanjagende geluiden te horen, in hun onschuldige ogen was een angstig vermoeden te lezen, je kon zien dat ze het wisten. Ze liepen niet, ze gingen niet, ze probeerden om te draaien en terug te lopen, ze vielen elkaar aan, ze werden met stokken op hun ruggegraat geslagen, of in hun buik geprikt met elektriciteit, en dan, ineens, als ze over de brug waren, werden ze aan een poot gepakt door een ijzeren klauw van een machine die verbonden was met een lopende band aan het plafond. Onder mijn ogen werden de kolossen de lucht ingeslingerd, aan de bok gefixeerd met kabels en haken, het hele lichaam de hoogte in, geen contact meer met de aarde, hangen, volkomen weerloos, klaar om te sterven, de laatste secondes. Het gillen was afschuwelijk, er werd geschoten, de hals werd ingesneden, de huid van kaak tot pluim, maag en darmen werden met een hark losgetrokken om in de glijgoot te verbloeden, koppen werden gepeld en gespoeld, voedselresten verwijderd, de koppen belandden in het koppenkabinet, de organen in de organenwagens en rijden maar! Weg was de dood! De slachters met hun geslepen messen waren ervoor op de loop. Je moest de dood klein maken en zo snel mogelijk laten passeren. Daarom waren de deuren van het abattoir goed gesloten. Het slachten mocht geen openbare aangelegenheid zijn, door kinderen en jonge volwassenen bij te wonen; het abattoir was geen reusachtige markt met paarden-, varkens- en runderkramen waarop het complete huishouden van deze viervoeters werd tentoongesteld, alvorens ploegen slagers zich aan het uitbenen en uitsnijden wijdden alsof het de executie betrof van | |
[pagina 24]
| |
een vijandig volk. Nee, overheidsinstructies! Maar wat een geluk! Ik was niet afhankelijk van het beperkte repertoire van de publieke vertoning. De poort van het abattoir stond voor mij open! In gepaste kleding stond ik op het slachtbordes, een wit petje op mijn hoofd. Ik zag ze aan komen lopen over de brug, ik hoorde het schreeuwen, gillen was het, soms bijna menselijk. Door mijn opa verwierf ik jaren geleden het privilege in levenden lijve getuige te zijn van grove slachtpartijen waarbij de dood als een warm kussen aan mijn voeten werd geworpen. Ik zag er tientallen, honderdtallen als je mijn nachtmerries meerekende: pasgestorven paarden, varkens en runderen die in dampende stukken werden gezaagd. Allemaal voorzien van zijn oordeel. Want hij was de keurmeester, hij moest zich uitspreken over het vlees en steeds beter begon ik in te zien hoe hij dat deed. Hij leverde mij zelf de grondbeginselen van zijn vak. Hij vertelde mij tot in de details wat hij in Duitsland had meegemaakt, Haftnr. 134698, Steinbergerlager. De wetenschap van de hygiëne was een wetenschap van de overwinning. |
|