De Tweede Ronde. Jaargang 28
(2007)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 119]
| |
Spiering
| |
[pagina 120]
| |
rand een blauw landschap dat ze jaar na jaar herkenden. Midden op het bord lag een hoopje spiering. Veertig, vijftig visjes, zeker niet meer. Nu is spiering, als hij goed wordt klaargemaakt, een smakelijk visje, maar hij wordt in elk geval niet als echt deftig eten beschouwd. Op de andere herenboerderijen in de omgeving vonden ze het waarschijnlijk armeluiskost, maar op Mårbacka werd er nooit zo naar gekeken. Luitenant Lagerlöf was zó'n groot visliefhebber, dat hij het hele jaar haast niets anders dan vis wilde eten. Nadat de kwabaal in februari zijn paaitijd had gehad, moest hij genoegen nemen met stokvis en gedroogde snoek, gerookte zalm en houting en zo, om niet te spreken van zoute haring. Hij liep zich nu elke dag af te vragen of de spiering niet gauw kwam. De kleine meisjes hadden dus geleerd de spiering in ere te houden, en ze werden dan ook buitengewoon blij als ze zagen wat er op het blauwe bord lag. Ze riepen naar de huishoudster en riepen naar de dienstmeiden. Of ze kwamen kijken. Spiering! Lasse was met spiering gekomen. Zeven visjes. Was dat niet aardig? Was dat niet bijzonder? En er ontstond grote, algemene blijdschap in de keuken. De huishoudster liep meteen de provisiekamer in en smeerde een boterham voor de oude visserman, opdat hij zou begrijpen dat hij welkom was. En als ze hem dan de boterham aanreikte, stelde ze hem minzaam de vraag of het er naar uitzag dat het een goede vangst werd. Maar de visser stond daar stoer en zelfbewust, want dit was zijn dag van grootheid en heerlijkheid, en in zijn overmoed hield hij de huishoudster voor de gek - stel je voor, de oude huishoudster zelf! - en zei, dat het er naar uitzag dat het zó veel werd dat luitenant Lagerlöf het met al zijn rijkdom niet zou kunnen kopen. Maar nu was mamzel Loewies Lagerlöf zich gaan afvragen wat al dat gepraat te beduiden had, dus ze opende haar deur en kwam de keuken in. Ze had de visser en de schotel nog niet gezien of ze riep: ‘Goeie God, begint die ellende weer?’ Het was een grote teleurstelling voor de kleine meisjes dat Tante Loewies niet in de algemene vreugde deelde. Maar ze zou wel een béétje gevoel voor de betekenis van de aangelegenheid hebben, want ze zei zachtjes iets tegen de huishoudster, en die glimlachte en knikte welwillend. Daarop werd tegen zowel de kinderen als het personeel gezegd luitenant Lagerlöf niet te laten weten dat de spiering er was. Hij zou er bij het | |
[pagina 121]
| |
avondmaal mee worden verrast. Toen de drie kleine meisjes snapten waar het om ging, werden ze nog gelukkiger dan eerst. Want Grootvader was hun beste vriend en speelkameraad, en ze gunden hem alle goeds. Ze deden godsgruwelijk gewichtig en bedrijvig en wilden onder geen beding de keuken uit. Ze vroegen of ze de vis schoon mochten maken. Ze wisten van vorige jaren heel goed hoe dat moest. Met één snee haalde je de kop er af en met een tweede trok je de ingewanden eruit. Klaar. Ze waren zó klein dat ze geen schubben en stekende graten hadden, zoals andere vissen. En de staartvin mocht er niet af. Sneed je die er af, dan betekende dat dat je geen idee had hoe je spiering moest behandelen. En als de spieringen schoon waren gemaakt, moest de huishoudster er verder maar voor zorgen. De kleine meisjes verloren ze echter niet uit het oog, maar bleven toekijken hoe ze werden klaargemaakt. Ze werden afgespoeld, door de bloem gehaald en in de koekenpan gelegd. Maar je kon de spiering niet zomaar in de pan gooien en bakken, de kleine visjes moesten, over de bodem van de pan verspreid, dicht tegen elkaar aan worden gelegd. De huishoudster haalde ze met groot geduld stuk voor stuk door de bloem en legde ze op de bodem van de pan naast elkaar. Eén laag maar, er mocht er niet één op een ander liggen. Daarop werden die kleine visjes zó hard gebakken, dat ze als een platte, ronde koek aan elkaar bleven hangen, en de huishoudster ze met haar pannenkoekenmes allemaal in één keer kon omkeren. Als ze ook aan de andere kant waren gebakken, en bruin en hard als stokjes waren, nam ze een hard, rond haverbrood, legde dat over de vis en keerde de pan zó om dat de vis op het platte brood bleef liggen. Dat deed ze nooit met andere vis dan spiering, en ze vertelde de kinderen dat de oude mevrouw dat ook altijd zo had gedaan. Ze vertelde ook dat men in de tijd van de oude mevrouw gewoon zo'n brood met zo'n plak spiering voor je op tafel legde omdat men toen nog niet zoveel borden had. Als de spiering gebakken werd, waren de drie kleine meisjes de hele tijd buiten zichzelf van angst dat luitenant Lagerlöf de keuken in zou komen en het zou zien. Geregeld holde één van hen de hal in en deed de deur van de grote kamer op een kier om te kijken of hij mooi stil in zijn schommelstoel ‘De Värmlandsbode’ zat te lezen. En als hij opstond voor zijn gebruikelijke avondwandeling, sloeg hun hart bijna over van angst. Stel je voor dat het bij hem opkwam door de keuken naar buiten | |
[pagina 122]
| |
te gaan! Stel je voor dat hij zin kreeg wat joligs tegen de oude huishoudster te zeggen! Als ze eindelijk voor het diner aan de ronde tafel in de eetkamer gingen zitten, was het de drie kleine meisjes bijna onmogelijk ernstig te blijven. Ze hoefden maar naar hun grootvader te kijken, of ze begonnen al te giebelen. En het ergst was het voor de jongste, die het tafelgebed moest voorlezen. Midden in het gebed slaakte ze een piepje, als een mus die een haverkorrel ziet liggen. De luitenant zou juist gaan vragen wat haar bezielde als hij vlak naast zijn bord tot zijn grote tevredenheid het schaaltje spiering in het oog kreeg. Luitenant Lagerlöf begon over zijn hele gezicht te stralen. ‘Goddank, we hebben weer eten in huis!’ zei hij, en dat was zijn oprechte mening, want spek of vlees beschouwde hij niet als eten. Alleen vis was dat. Maar na al die gemaakte kalmte barstten de kinderen in een klaterende lach uit. Hij dreigde hoofdschuddend met zijn vinger: ‘Jaja, renden jullie daarvoor de hele avond de kamer in en uit, zodat ik niet rustig de krant kon lezen?’ Daarna werd het een ongewoon vrolijk avondmaal. De luitenant was altijd goedgehumeurd en spraakzaam, maar als hij ergens blij om werd, was hij haast niet te stoppen. Dan kwam hij met zoveel grappige oude verhalen op de proppen, dat iedereen aan tafel moest kronkelen van het lachen. Het was maar zo weinig spiering, dat hij alles makkelijk in zijn eentje op had kunnen eten, maar in zijn goedhartigheid verdeelde hij de curiositeit, opdat zowel mevrouw Lagerlöf en mamzel Loewies,Ga naar voetnoot* als de gouvernante en de drie dochtertjes elk een paar visjes kregen. En allemaal moesten ze toegeven dat het wonderlijk was dat zó'n klein visje zo goed kon smaken. ‘Ja, is dat niet lekker, Loewies?’ zei de luitenant tegen zijn zuster, want hij wist wel dat zij net zo veel van vlees hield als híj van vis. Zelfs zij moest dan toegeven dat het op deze manier, voor één keer, eer je er te veel van op had... Maar als de luitenant zijn servet opvouwde om van tafel te gaan, zei hij heel plechtig: ‘Vergeet niet, alle kinderen, wat ik zeg, dat zelfs de koning in het paleis van Stockholm vanavond niet lekkerder heeft gegeten dan wij, en dat we dus niet moeten vergeten God voor het eten te dan- | |
[pagina 123]
| |
ken en het tafelgebed niet af moeten raffelen.’ Zo ging het op de eerste dag van de spieringtijd. De volgende dag kwam de Gårdmeervisser weer, en bracht nu wel een pond spiering mee. Hij werd natuurlijk goed ontvangen, en de vis werd met drie stuivers betaald, wat als een hoge prijs werd beschouwd. Luitenant Lagerlöf kwam zelf met het geld de keuken in om met de oude visserman te kunnen praten en hem ervoor te bedanken dat hij met de spiering naar Mårbacka was gekomen; hij spoorde hem aan op dezelfde wijze door te gaan. ‘Ga er in elk geval niet mee naar de dominee of de baas van de zagerij,’ zei hij. De drie kleine meisjes maakten ook die dag volkomen ongevraagd de vis schoon. Maar nu zouden ze immers voor de moeite worden beloond. Die avond was er genoeg voor iedereen aan tafel. Er was zelfs over, zodat de luitenant ook nog voor zijn ontbijt kon krijgen. Maar in de keuken kregen ze geen spiering. Dat was al te apart eten voor ze. De volgende dag had de visser zoveel spiering bij zich dat het amper in een grote stenen pot paste. Nu werd er bij de familie aan tafel zowel voor het ontbijt als 's avonds spiering opgediend, en werd het ook in de keuken klaargezet. Maar de staljongens en de knechtjes vraten het niet. Gedurende de volgende dagen kwamen er uit elk van de kleine huisjes aan het Gårdmeer mensen langs om spiering aan te bieden. Luitenant Lagerlöf kocht van iedereen. Alle grote stenen potten in de provisiekamer werden volgepropt. Ook in de grote koperen ketel mochten ze de vis gieten. Al gauw was ook die niet groot genoeg meer en goot men de vis in een forse kuip. Maar als er zo'n massa visjes in huis kwam, was het niet meer zo eenvoudig ze schoon te maken. De dienstmeisjes zaten niet meer te spinnen of te weven, maar moesten spiering schoonmaken. In de schoolkamer werd totaal geen toezicht meer gehouden op de drie kleine meisjes. Dat was ook niet nodig, want ze zaten in de keuken spiering schoon te maken - niet voor de lol maar menens - om de grote mensen te helpen. Zowel mevrouw Lagerlöf als mamzel Loewies moesten ook wegleggen waar ze mee bezig waren en meehelpen met de spiering. Maar dat was alleen maar leuk. Een beetje afwisseling was nu net waar ze naar snakten. De huishoudster maakte geen spiering schoon, maar stond de hele dag aan het fornuis te bakken. En al gauw begon ze te klagen over alle | |
[pagina 124]
| |
boter die aan de spiering opging. Een paar dagen geleden was de boter emmer nog vol, en nu zag ze de bodem al. Dit was bij wijze van spreken de eerste onderbreking in de algemene tevredenheid. Aan tafel bij de familie aten ze zonder enige afwisseling spiering aan het ontbijt en spiering bij het souper. Maar voor het warme eten werd nog altijd de gewone Värmlandse kost opgediend: gezouten vlees of haringballetjes of gebraden ham of worst of wat het ook maar was. Maar dit beviel luitenant Lagerlöf niet. Op een dag, toen hem vlees werd voorgezet dat sinds November in het zout had gelegen, verloor hij zijn geduld: ‘Ik snap niet waarom wij gezouten voedsel moeten vreten,’ zei hij, ‘als de hele provisiekamer vol verse vis ligt. Maar zo zijn ze, de echte huishoudsters. De mensen moeten in hun eigen huis zoute kost vreten en de verse moet op planken op bezoek staan wachten tot-ie rot wordt.’ Het was een scherpe uitval naar zijn zuster, maar zij nam de kwestie kalm op. Ze hield zoveel van haar broer, dat ze nooit boos op hem werd. Ze antwoordde alleen maar heel zachtmoedig dat ze nog nooit had gehoord dat je je gasten spiering voor kon zetten. ‘Ja, ik weet wel dat jíj te deftig bent om spiering te eten, Loewies,’ zei de luitenant dan. ‘Jij bent zeker in de grote wereld geweest, hè, en weet precies hoe het hoort? Maar ik zou niet weten waarom wij op Mårbacka ons druk hoeven maken over hoe ze het vroeger in Karlstad en Åmål altijd deden.’ Nu ging mamzel Loewies een licht op en begreep ze waarom haar broer in zo'n slechte bui was. ‘Maar je wilt toch niet ook bij het dinér spiering eten!’ riep ze uit, alsof ze nog nooit zoiets had meegemaakt. ‘Zeker wel, ik wil spiering eten zoveel ik kan,’ zei de luitenant. ‘Waarom dacht je dat ik elke dag spiering kocht? Niet om er zelf niet van te kunnen eten!’ Bij de familie aan tafel aten ze daarna 's morgens, 's middags en 's avonds spiering. Maar het was misschien niet echt weldoordacht van de luitenant om het zo te regelen. Spiering is weliswaar een smakelijke vis, maar heeft het euvel dat hij stinkt. Daar bedoel ik niet mee dat hij niet meer helemaal goed zou zijn, nee, hij stinkt vanaf het eerste ogenblik dat hij uit het water komt. Als de vis is gebakken verdwijnt die lucht wel, maar wie ze schoonmaakt ontkomt er niet aan. En het is een lucht die | |
[pagina 125]
| |
lang blijft hangen. Hoe je het ook aanpakt, die lucht neem je mee. Alles wat je aanraakt ruikt naar spiering. En het is waarschijnlijk om de geurdat je ze niet meer dan een paar maaltijden met smaak kunt eten. En daar nu haast de hele huishouding spiering aan het schoonmaken was, werd het weldra teveel ze 's morgens, 's middags én 's avonds te eten. Men kreeg er genoeg van, nam met de dag kleinere porties en zuchtte als men op tafel geen ander voedsel dan die eeuwige spiering ontdekte. Maar luitenant Lagerlöf vond dit alles best grappig en ging door met spiering kopen. De visser die er de eerste keer mee was gekomen, hield woord en kwam elke dag weer. Af en toe kwam hij zelfs een paar keer op een dag. Maar nu was het niet meer dezelfde man. Hij drukte de klink van de deur zachtjes neer, trad met een nederige, verlegen glimlach om de lippen binnen en zette de vis niet op de keukentafel, maar liet die buiten voor de deur staan. Hij zei wel gedag en nam ook zijn pet af, maar moest toch zeker een half uur wachten voor iemand deed alsof-ie bestond. Want zo leuk als het én voor de dienstmeisjes én voor de kinderen was geweest om te ontsnappen aan de sleur en vis schoon te kunnen maken, nu hadden ze er schoon genoeg van en verlangden gewoon naar hun goede, oude werk terug. Geen van hen wilde zelfs maar naar de oude visserman kijken. ‘Lars zal vandaag toch wel niet wéér met vis komen?’ vroeg de huishoudster tenslotte op een toon alsof hij met gestolen waar zou komen leuren. De man knipperde enkel een beetje met zijn ogen, zo beschaamd dat hij geen geluid over zijn lippen kreeg. ‘We hebben meer vis dan we op kunnen,’ zei de huishoudster. ‘Ik geloof nooit dat de luitenant nog meer van die ellende wil kopen.’ Maar ze wist dat er met de luitenant niet viel te spotten als het over spiering ging, dus ze dorst nooit anders dan te gaan zeggen dat de visser er was.
Op een dag was de luitenant op de akkers. De huishoudster wachtte de oude man bij de keukendeur op en wees hem dadelijk af. Hierna waren ze in de keuken echt blij en gelukkig, en dachten die dag geen vis te hoeven schoonmaken. Maar het liep nu eenmaal zo dat de visser de luitenant op de oprijlaan tegen het lijf liep. En de luitenant kocht een hele | |
[pagina 126]
| |
tas vol spiering van hem en stuurde hem er weer mee de keuken in. Zo ging het zo'n anderhalve week door. Behalve de luitenant was iedereen wanhopig en had er schoon genoeg van. Bij elke maaltijd prees hij de spiering, omdat het zulk gezond, versterkend voedsel was. Je hoefde maar naar de vissers uit de streek te kijken. Die aten ook elke dag vis en waren de gezondste, sterkste mannen van het hele land. Op een avond deed mamzel Loewies een poging zijn standvastigheid op de proef te stellen. Ze liet de huishoudster spekpannenkoeken bak ken. Dat was één van de lievelingsgerechten van de luitenant, en dat was ook geen wonder, want de spekpannenkoeken van de oude huishoudster kenden hun weerga niet. Maar ze slaagde niet in haar opzet. ‘Zeker om de rechter en de knechten nog genoeg spiering voor te kunnen zetten en mij pannenkoeken in de maag te splitsen,’ zei de luitenant en liet de schaal stijve, krakende pannenkoeken aan zich voorbijgaan. ‘Nee, niet alleen daarom,’ kwam het van mamzel Loewies. ‘De rechter en de knechten zijn de spiering nu zo zat dat we hun die niet meer voor kunnen zetten.’ Toen moest de luitenant lachen, maar de pannenkoeken roerde hij niet aan als ze niet ook spiering voor hem haalden. Tegen het eind van de tweede week kwam het hele huis in opstand, bij wijze van spreken. De huishoudster was kwaad vanwege het boterverbruik en het personeel verklaarde dat ze niet meer wilden dienen op een plaats waar zó veel spiering werd gegeten. Op het laatst waagde de luitenant zich niet meer in de keuken, want daar broeide het het sterkst. Binnen aan tafel was het ook niet zoals het moest. Daar was het uit met de gezelligheid. De gouvernante roerde het eten niet aan en zelfs de kleine meisjes, die het anders door dik en dun met hun opa eens waren, begonnen een beetje tegen te sputteren. Nu mengde mevrouw Lagerlöf zich tenslotte in de kwestie. Ze hield beraad met mamzel Loewies en de huishoudster en ze spraken af dat het nu tijd was om hun toevlucht tot het oude, zekere en beproefde middel te nemen waarvan ze wisten dat het een eind zou maken aan het sprookje. Toen de spiering de volgende dag op tafel kwam, was hij niet gebakken maar gekookt. Nu is gekookte spiering zó iets wonderlijk walgelijks... Ze zijn lijkbleek en wit en eigenlijk volstrekt zonder smaak. Je verliest je eetlust al | |
[pagina 127]
| |
door naar ze te kijken, je hoeft ze niet eens te proeven. Toen luitenant Lagerlöf de gekookte spiering in het oog kreeg, was hij even weinig ingenomen als de anderen. ‘We hebben geen boter meer,’ zei mamzel Lagerlöf ter verontschuldiging, ‘en omdat jij per se bij elke maaltijd spiering moet, zat er voor ons niets anders op dan ze gekookt binnen te brengen. En ik voor mij,’ voegde ze er aan toe, ‘vind ze niet slechter smaken dan op de andere manier.’ Hierop zei luitenant Lagerlöf geen woord en begreep iedereen dat mamzel Loewies hem de baas was geworden. De luitenant had de provisiekamer wel in kunnen gaan om te kijken of de boter echt op was, of meer boter kunnen laten bezorgen, maar hij deed geen van beide. Na dat middagmaal hield hij op met het kopen van spiering. Het loonde niet dat te doen, zei hij, aangezien het vrouwvolk te lui was de vis zo klaar te maken als het hoorde. En níemand sprak hem tegen, ofschoon ze allemaal wisten dat hij net zo blij was als zij om aan de spiering te ontsnappen. |
|