De Tweede Ronde. Jaargang 27(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Zandrijk Cornelia Stoel 1 Ik wilde op het water wonen, onwijs als ik was, maar heb mijn huis op zand gebouwd. Sta stil met mijn verstand. Ik bewerk het land, zaai, wied, poot en plant. Een lustoord schiep ik niet. Een schamel kropje sla, bonen en wat biet, enkele margrieten en vergeetmeniet. Wel tieren welig luis en muizenissen, pissebedden, spikkelmotten, apensnot. Na gedane arbeid loop ik door het bos dat aan mijn zandgoed grenst. Het bladerdak spant donker boven mij en deint. Ik schijn verdronken op het droge, gezonken naar de bodem, in de grond gezakt. Van dorst vergaan in zand. 2 Ik huis op knarsend zand dat smeekt om water. Ik giet en spuit en sproei. Moeizaam is de groei van wat fatsoenlijk groen. Ik ploeter en bevloei. Ben nu aan snoeien toe geraakt, snijd met pijn en overleg een twijg, een tak, zelfs bloesems weg. Ik vrees dat wat zijn best deed te ontbotten, niet kan verkroppen wreed te worden afgekapt, met groeien stopt, bloeien staakt, slap hangen gaat. Treurend om elk welken betuig ik mijn spijt aan plant en struik, veeg het zweet van mijn gelaat. Na de arbeid droom ik van rivieren, zeeën, water stroomt en schuimt, ik heb een droge mond, beur mijn kelkje vocht. Ik vond niet wat ik zocht. [pagina 54] [p. 54] 3 Mijn lapje grond is schraal, draagt schriele vruchten, banale bloemen. Ik, die dacht te leven van lucht en water, beet in zand, verdeed mijn tijd, sleet mijn dagen met schoffelen en harken. Weet, ik kan mij niet beroepen op mijn bloei en vraag mij af: waartoe heeft dit harde werk geleid? Een armetierig stukje tuin, bezaaid met mierenhopen, droge naalden, dorre stelen, ik grijp een handje grond, en laat de korrels door mijn vingers glijden, bekijk de strijd te wortelen, te groeien. Ik ben het moe, ga zitten voor het huis, een zaadpluis zweeft voorbij, een vogel roept.. Vorige Volgende