De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Een avond in het boksstadion
| |
[pagina 94]
| |
‘Een kaartje tweede rang graag,’ antwoordde ik, me weer tot de kaartjesverkoper wendend. De man, wiens hoofd maar net tot mijn schouder reikte, stelde zich voor als Mr Li, eigenaar van een fabriekje van zijden kussenslopen, overhemden en damesblouses. ‘Ik heb tweeëntwintig mensen in dienst en onderhoud acht familieleden, kinderen niet meegeteld,’ vervolgde hij met trots. ‘Een soort Chinees slavendrijvers-atelier is het - al geldt het slaven vooral voor mij. Ik ben Chinees, nu ja,’ verbeterde hij zichzelf, ‘een Chinese Thai.’ Twee jongens in gebloemde hemden gingen ons voor door een dringende massa mannen naar de tribunes, en na een paar treden klimmen keken we vanaf onze zitplaats neer op de vierkante ring waar de gevechten zouden plaatsvinden. De ring bevond zich midden in het ronde boksstadion en werd van bovenaf helwit verlicht. We zaten op de vuile, hobbelige betonnen trappen die rondom het stadion liepen en waarover bezoekers naar de derderangstribune konden klimmen. Tweede en derde rang werden van elkaar gescheiden door een drie meter hoge afrastering. Nadat ik op het koude beton was neergehurkt, bekeek ik op mijn gemak de toeschouwers op de ereplaatsen vlak rond de ring, die op Spartaanse klapstoeltjes rusteloos wachtten tot het begon. ‘Kijk, kijk,’ zei mijn nieuwe vriend, wijzend naar de ring. ‘Bijna allemaal buitenlanders.’ Een viertal jonge Aziatische vrouwen zat op de eerste rij opgewonden te giechelen. Ze keken telkens in de richting van waaruit de boksers het stadion binnen zouden komen. Achter hen zat een groep grote, zwaarlijvige westerlingen in zakenpakken bier te slempen uit plastic glazen. ‘Wie zijn die meisjes?’ vroeg ik nieuwsgierig. ‘Die zijn Japans. Dol op Thaise boksertjes,’ antwoorde Li grijnzend, zijn plastic gebit schuimend van het spuug. Toen vervolgde hij, met een knipoog: ‘Als u begrijpt wat ik bedoel.’ Er klonk muziek. IJle, indringende klanken. Buigzame, rekbare noten. Vier muzikanten, koper, fluit en slagwerk, strooiden hun spel over het publiek uit vanaf een klein, op de trappen gebouwd podium. Twee boksers kwamen uit tegenovergestelde richtingen op de | |
[pagina 95]
| |
ring toe marcheren in een entourage van zorgzame trainers, secondanten en supporters. Ze waren klein, lenig en geconcentreerd en toen ze tussen de touwen door het schelle licht in klommen kon je zien dat ze nog heel jong waren. Beiden waren blootsvoets, één had zijn enkels ingetapet. De grootste van de twee boksers droeg een roodzijden broekje en koos, vermoedelijk om verwarring te voorkomen, de rode hoek van de ring als basis. Zijn tegenstander, in blauwe broek versierd met een gouden flakkerende vlam, begaf zich naar de blauwe hoek. Ze hadden elk een bloemenkrans om de hals. Beiden droegen banden om hun biceps. Later heb ik vernomen dat die kruang rang heten en dat er een afbeelding van de boeddha in zit, of een beschermend amulet, of soms alletwee. Toen ik om me heen keek op zoek naar de jongens in hun bloemenhemden, van wie Li me had verteld dat ze plastic glazen bier verkochten, zag ik pas hoeveel politie er aanwezig was. Sommigen waren uitgedost in bruin uniform met witte helm, maar anderen droegen een zwarte helm met een rode streep middenover, en weer anderen, in een bruin uniform met platte pet, klommen en daalden gedurig als een skilift op een beginnerspiste. Zij waren uitgerukt, wist ik, om de opwinding te beteugelen die volgens Li kon omslaan in waanzin en uitmonden in moord. Tegen de tijd dat de jongen met het bloemenhemd mijn bestelling kwam opnemen, was de ram mue, de rituele voorbereiding van het gevecht, begonnen. De blauwe liep met zijn hand om het bovenste touw de ring rond; op de hoeken bleef hij staan en stampvoette, om dan zijn weg te vervolgen. ‘Hij vult de ring met zijn aura,’ fluisterde Li in volstrekte ernst. De rode lag nog op zijn knieën te buigen naar zijn trainers. ‘Dat is eerbetoon aan zijn coach, aan zijn trainingskamp en aan zijn ouderlijk huis. Eerbied is vereist bij mue thai,’ vervolgde Li. ‘Je moet altijd beleefd en beheerst blijven, een voorbeeld, nee,’ hij bedacht zich, ‘een sieraad voor de gemeenschap. Je moet je leraar vereren als je ouders, en het trainingskamp als je ouderlijk huis.’ De rode stond op, draaide zich om en begon langzaam met zijn armen te wiegen en te klapwieken, als een zware vogel die probeert op te vliegen. Met hoog geheven knieën, vechtend tegen een denkbeeldige vijand, bezocht hij de vier hoeken en vulde ze met zijn | |
[pagina 96]
| |
aura. Neergeknield in het midden van de ring smeekte de blauwe een hoger geest om aan zijn zijde te strijden. Beiden droegen de mongkon, een kroon van gekleurd koord in de vorm van een tennisracket. ‘Heilig,’ zei Li met een trage hoofdknik toen hij zag hoe ik me naar hem omwendde en mijn hoofd aanraakte. De van olie en zweet glinsterende lichamen van de boksers en hun parmantige danspassen deden me denken aan de bontgekleurde pauwen die in de tuin van mijn hotel losliepen. De muzikanten varieerden hun ritme en tempo met de bewegingen van de boksers, de schrale klanken van hun instrumenten scherp als een mes dat door papier snijdt. De Japanse meisjes giechelden schel, met wilde uithalen. In de derde rang was het barstensvol. Het publiek, allemaal mannen van wie de meesten een wijde korte broek en sandalen droegen, bestond volgens Li in meerderheid uit Chinese Thais. ‘Thais vechten, Chinezen gokken,’ besloot hij. De Chinese Thais rookten, praatten, lazen het programma of wuifden zich met hetzelfde programma koelte toe. De mongkon werd eerbiedig van het hoofd van beide boksers verwijderd door hun trainers, die hen daarna zachtjes op het haar bliezen. Ze kregen hun gebitbeschermers in, de zoemer ging en ze traden aan voor het gevecht, met de zwarte halfponds-handschoenen voor het gezicht, de ellebogen strak tegen de flanken, nerveus trekkend met de knieën in afwachting van een schop of de kans er een te geven. Ze begonnen behoedzaam, met zijdelingse stoottrappen, kleine plaagaanvallen, maar toen barstten ze beiden los in hoge, zwiepende trappen tegen het hoofd, met volle kracht doorstotend. Het publiek dat rustig had zitten afwachten, begon zich te roeren en er werd geschreeuwd. Eerst nog ingehouden maar al gauw krachtiger, gelijk op met de hevigheid van het gevecht. Ik had nog nooit mue thai gezien en was even verbluft door zoveel heftigheid en felheid. Ik verwachtte openbarstende schedels, of losgescheurde spieren. Na de eerste trap volgden er nieuwe op dij en nieren, alle uitgevoerd met moordende trefzekerheid. Af en toe deelden ze met hun vuisten een linkse of rechtse stoot uit als bij boksen, maar als ze dichtbij wisten te komen ging het met de ellebogen tegen de schedel, de onderarmen in het gezicht, en rammei- | |
[pagina 97]
| |
den knieën het middenlichaam. Ze worstelden, doken en zwenkten. De toeschouwers kwamen overeind, door het dolle heen, en lieten zich gelden. Als vogels gingen handen de lucht in, gebarend en schuddend om aandacht. Vingers gebaarden om de hoogte van de inzet aan te geven en wezen naar de hoek van de favoriet. Li vertelde dat er bookmakers waren bij wie je kon gokken, maar dat er ook onderling werd gewed. Toeschouwers schreeuwden van veraf uit alle macht om nog een weddenschap af te sluiten. En de boksers, begeleid door het orkestje, hakten op elkaar in als gespoorde kemphanen, zo onbewogen kijkend als Engelse bankemployés die onder een grauwe ochtendhemel naar kantoor stappen. Na de eerste twee ronden begroette ook ik elke trap en elke stoot met elleboog, knie of vuist die door de verdediging brak met gejoel: ‘Haaiiiiiii!’ Ik was profbokser geweest, maar ik dacht niet dat ik ooit de klappen had kunnen doorstaan die de Thais zo onaangedaan leken te incasseren. Toen ik dit opmerkte tegen Li, schudde hij vermoeid zijn hoofd. ‘Meneer Wayne, ik ben drieëntachtig. Toen ik jong was, gebruikten ze geen bokshandschoenen, maar wonden ze henneptouw om hun handen, of repen katoen met lijm erin. Soms werd er bij afspraak fijngestampt glas door de lijm gedaan. En er waren geen rondes en geen gewichtsklassen. Kleine mannetjes stonden vaak tegenover grote kerels. Dát was hard.’ ‘Doden?’ ‘O, zeker.’ Hij knikte, en vervolgde: ‘Ook nu nog wel. Ze bidden bij het stadionaltaar tot de beschermgeest om beschutting, ze spreken bezweringen uit, maar toch gaat er soms eentje dood.’ Er stroomde bloed uit een wond boven op het hoofd van de Rode, maar er werd doorgevochten in deze vijfde en laatste ronde, die in hetzelfde tempo verliep als de eerste, meedogenloos tot het eind. De boksers omhelsden elkaar innig, vielen op hun knieën en bogen voor het publiek. Het rode kamp werd tot winnaar uitgeroepen. ‘Het had onbeslist moeten zijn,’ mopperde Li. De derde rang protesteerde: men had geld verloren. Plastic bekertjes en sigarettenpakjes werden over onze rijen heen naar de | |
[pagina 98]
| |
ring gegooid en de afrastering moest het ontgelden, maar de politie kwam de orde herstellen, eerst nog met pogingen om de gemoederen te bedaren, maar uiteindelijk door te dreigen met geweld. Twee gevechten eindigden in knock-out. Een cirkeltrap tegen het hoofd van een bokser die al bloedend over het bovenste touw heen hing, niet meer in staat zijn vuisten op te heffen ter verdediging, deed hem op het canvas neersmakken, waar hij twee minuten in foetushoudig bleef liggen. De mannen in zakenpakken keken onthutst toe en knepen kreukels in hun plastic glazen bier. Zelfs de Japanse meisjes waren even stil. De tweede kwam door een trap van een bokser die zich zijdelings tegenover zijn tegenstander had opgesteld. De aanval spieste de maagstreek van de ander en sneed zijn zuurstoftoevoer af. Hij stortte als een kaartenhuis ineen. Li en ik hadden ons voorgenomen de hele avond te blijven kijken, maar stapten op tijdens een match die traag en rommelig verliep. Beide deelnemers waren te zwaar en misten behalve ervaring ook de wil om de grenzen van hun geringe vermogens op te zoeken. Terwijl we door het gedrang de trappen afdaalden en voor de agenten met de roodgestreepte zwarte helmen langs de uitgang opzochten, hoorde ik de hakkelende klanken van de muzikanten die poogden tempo en passie te volgen van twee boksers die geen van beide bezaten. Li beklaagde zich. ‘Vroeger zouden ze zo'n match hebben afgebroken. Afgebroken,’ herhaalde hij. ‘Geen techniek en ook geen moed. Maar nu hebben we elke avond gevechten als vermaak voor de toeristen; de promotors stellen iedereen maar op; het gaat steeds meer om geld. Ik heb gehoord,’ ging hij verder, ‘dat er in de badplaatsen door toeristen wordt gebokst... Een genante vertoning - ze voeren zelfs de ram mue niet uit.’ Buiten op straat, waar de hitte en de drukte nog heersten, wendde Li zich naar me toe, en terwijl hij allebei mijn handen beetpakte lachte hij zijn witte tanden bloot. ‘Wist u dat mue thai wordt onderwezen op sportacademies? Ja,’ antwoordde hij zichzelf geestdriftig, ‘het is door het ministerie van onderwijs uitgeroepen tot een traditionele Thaise sport. Soms komt de koning naar een kampioenschap. Stelt u zich voor... de koning! Honderdduizenden Thais beoefenen mue thai, meneer Wayne. Bij | |
[pagina 99]
| |
een volmaakte trap of slag roept het hele land als één man: “Haaaiiiiii.” Dat is wat mue thai voor ons betekent.’ Li liet mijn handen weer los en sloeg vaderlijk een arm om mijn schouder, waar hij eigenlijk niet goed bij kon. ‘Laten we wat gaan eten,’ zei hij, en zijn stem klonk nu gelijkmatiger, minder gepassioneerd, omdat het alledaagse geen sier behoeft. Een man met als enige kleding een gescheurde korte kaki broek en vuile loopschoenen stond plotseling voor ons. Toen hij een stap zette, zag ik dat hij zwaar hinkte alsof zijn ene been van beton was, en dat er geen veters in zijn schoenen zaten. Hij was graatmager en de wenkbrauwen boven zijn bloeddoorlopen ogen waren één tatoeage van littekenweefsel. Hij beefde hevig - een alcoholist. Zonder aarzelen tastte Li in de zak van zijn eigen korte broek, haalde er een biljet van honderd baht uit en gaf het hem. Voor een bedelaar was het een klein fortuin. ‘Hij is een ex-bokser. Ik ken hem, iedereen kent hem,’ zei hij ter verduidelijking. ‘Hij is hier elke avond.’ We liepen even verder naar de restaurants en bleven staan waar het binnen licht en druk was. De kelners wenkten ons naar binnen, maar Li scheen het niet te merken. ‘Meneer Wayne,’ begon hij en zijn stem klonk plotseling ingetogen, ‘soms is het loon van moed en toewijding de nederlaag. De traditie van de vechtsport eist altijd weer haar tol, altijd weer haar slachtoffers.’ Eindelijk merkte Li de nog steeds druk gebarende kelners op en langzaam liepen we het licht in. Toen we bij ons tafeltje waren, keek hij speurend om als zocht hij nog meer geknakte boksers die de last van een heroïsche cultuur op de schouders torsten. ‘Er zijn er veel zoals hij, heel veel.’ En toen gingen we zitten. |
|