De Tweede Ronde. Jaargang 27
(2006)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
Annonce (naar Lichtenberg)Hedennacht is kalm en zacht,
hoogbejaard en moegestreden,
aan het einde van zijn kracht,
toch nog eerder dan verwacht,
mijn horloge overleden.
| |
TactIn 't huis van de gehangene
bespreekt men noch diens strop,
noch wat hij, als gevangene,
tot slotmaal kreeg - hangop.
| |
[pagina 78]
| |
OnafDe grootste ramp van alle
is wel de telefoon;
dat komt maar binnenvallen
als eertijds de Tentoon.
Ik heb zo'n oud zwart toestel,
nog aangelegd door Bell;
het rinkelt tot ik toesnel
en opneem als de hel.
Ik wierp, als bij mijn toekan
en mijn kanariepiet,
een kleed erover, doeken,
maar baten deed dat niet...
Ho, halfrijm! Dat is vloeken,
is Driek, de D. des V.,
een strenge god, verzoeken! -
Dit vers? Ik pas.
K.J.
| |
Brand in Mokum (Rendez-vous)Als wij op straat of plein elkander kussen,
gaan huizen schudden, rukt de brandweer uit
om, tevergeefs, ons laaiend vuur te blussen,
sirenen gaan, de noodklok wordt geluid.
Haal Rembrandt weg, Frans Hals, Jan Molenaer! -
Ik sprak voor 't Rijksmuseum af met haar.
| |
[pagina 79]
| |
Job‘Ik had een grote vriendenschaar
toen ik nog veel verdiende, maar
ik merk dat ik er minder heb
nu ik van uitslag hinder heb,
van luis en vlo vergeven ben
en praktisch afgeschreven ben;
niet één der dorpsnotabelen
bezoekt mij, insolvabele,
door God, de Heer der hemelen,
beroofd van al mijn kemelen,
mijn runderen, mijn slavenstoet,
en hoe dat zonder have moet?...’
‘Ach Job,’ dacht ik te opperen,
‘wat heb jij nu te mopperen,
jouw naam verduurt millennia,
de onze slechts décennia!
Dacht jij, naast in Gods Woord te staan,
ook 't Guinness-Bookrecord te slaan?
Ach kom, die lui bestendigen
geen namen van ellendigen,
wél, wie de warmste bakker is,
niét, wie de armste stakker is,
wél, wie de volste kluizen heeft,
niét, wie de bolste luizen heeft...’
Zo lulde ik, en lulde door
tot hij zijn Jobsgeduld verloor
en riep dat ik een zemelaar,
een temer was, een femelaar!
Net als hij uitroept: ‘Lik m'n vest,’
verlaat híj mij, en ík m'n nest. -
Mijn overtuiging, vroom te zijn,
bleek, net als dit, een droom te zijn.
|
|