De Tweede Ronde. Jaargang 26
(2005)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 103]
| |
Essay | |
[pagina 104]
| |
Uit: ‘Mein Leben’Ga naar voetnoot*
| |
[pagina 105]
| |
domweg niet konden begrijpen hoe dat was gebeurd. We dachten aan onze gezamenlijke toekomst waarvan - daarvan waren we overtuigd - geen sprake kon zijn - tenzij misschien in een concentratiekamp. We lazen de irriterende vragen ‘Kennst du das Land, wo die Kanonen blühn?’ en ‘Wo bleibt das Positive, Herr Kästner?’ We glimlachten om de typering van de streber (‘Die Ahnen kletterten im Urwald./ Er is der Affe im Kulturwald’). We schrokken van de vermaning: ‘Nie dürft ihr so tief sinken,/ von dem Kakao, durch den man euch zieht,/ auch noch zu trinken.’ Midden in ons ellendige bestaan troffen ons de twee regels met de titel ‘Moral’, die acht woorden: ‘Es gibt nichts gutes,/ ausser: man tut es!’ Ik weet het: tot de grote Duitse poëzie kan men Kästners gebruikslyriek beslist niet rekenen. Toch hebben zijn intelligente, elegante en toch ietwat sentimentele gedichten mij indertijd geroerd en geboeid, me enthouisast gemaakt. Wat zich dagelijks om mij heen afspeelde, kon niet zonder invloed blijven op wat ik las. Te midden van de ellende in het getto van Warschau, in een tijd dus waarin ik dagelijks rekening moest houden met de dood, viel het mij zwaar romans of zelfs maar verhalen te lezen. [...] Dat ik ooit nog kennis zou maken met Kästner, op die gedachte ben ik nooit gekomen. Los van het feit dat mijn kansen om de oorlog te overleven microscopisch klein waren, zou ik tegen iemand die mij een ontmoeting met Kästner zou hebben voorspeld waarschijnlijk hebben gezegd dat zoiets even absurd was als het idee van een ontmoeting met Wilhelm Busch of Christian Morgenstern. In de herfst van 1957, toen ik nog steeds in Polen woonde, bezocht ik de Bondsrepubliek. Mijn reis begon in Hamburg en voerde mij over Keulen en Frankfurt naar München. Ik probeerde meteen Kästners telefoonnummer te achterhalen. Dat bleek allerminst eenvoudig, maar ten slotte lukte het me. Toen Kästner hoorde dat ik een literatuurcriticus uit Warschau was - zulke lieden zag je toen zelden in München - maakte hij geen bezwaar: hij stelde voor dat we elkaar in Café Leopold in Schwabing zouden ontmoeten. Hij was weer populair, zoals indertijd, vlak vóór 1933. Hij werd gewaardeerd, zij het, geloof ik, nog steeds ondergewaardeerd. Zojuist was hem de Büchnerpreis toegekend. Een zevendelige uitgave van zijn ‘Verzamelde Geschriften’ was in voorbereiding. Met dat al maakte hij de indruk van een niet zozeer respectabel als wel uiterst aimabel mens, slank en charmant, vlot en elegant. Wanneer je be- | |
[pagina 106]
| |
dacht dat hij 58 was, kwam hij verbluffend jong op je over. Nadat Kästner voorkomend antwoord had gegeven op mijn vragen, wilde hij weten hoe het mij in de oorlog was vergaan. Zo beknopt mogelijk vertelde ik hem over het getto van Warschau, waardoor ik als vanzelf over zijn gedichten kwam te spreken. Ik liet hem mijn handgeschreven, toevallig bewaard gebleven en inmiddels danig verfomfaaide exemplaar zien van zijn Lyrische Hausapotheke. Hij was verrast en werd zwijgzaam. Hij had zich van alles kunnen voorstellen, zei hij, maar niet dat zijn verzen in het getto van Warschau gelezen, laat staan met de hand gekopieerd waren - zoals men dat in de Middeleeuwen met literaire teksten had gedaan. Hij was ontroerd. Ik geloof dat de mondaine dichter tranen in zijn ogen kreeg. |
|