| |
| |
| |
Drie gedichten
Francisco de Quevedo
(Vertaling Erik Coenen)
Aan de vliegjes in mijn wijn
Germaanse vliegjes, van een teugje zat;
beschonken pluisjes, gratis meegeschonken,
die daar de vuurvlieg in het droog kan vonken
als wijnvlieg willen vonken in het nat;
vliegende droesem; hoofdroos van het vat;
bezinksel, nog niet diep genoeg gezonken;
drankzuchtige atomen, veel te dronken
om nog te kunnen spartelen in bad:
vlieg mij maar naar de strot, druifparasieten,
maar laat mij eer ik dat genoegen smaak
op jullie afloop in mijn keelgat klinken!
Vooruit, naar binnen toe, muskaatmuskieten:
ik laat jullie, als allerzoetste wraak
voor 't drinken van mijn drank, in mij verdrinken.
| |
A los mosquitos en una copa de vino
Tudescos moscos de los sorbos finos,
caspa de las azumbres más sabrosas,
que porque el fuego tiene mariposas,
queréis que el mosto tenga marivinos;
aves luquetes, átomos mezquinos,
motas borrachas, pájaras vinosas,
pelusas de los vinos invidiosas,
abejas de la miel de los tocinos;
liendres de la vendimia, yo os admito
en mi gaznate, pues tenéis por soga
al nieto de la vid, licor bendito.
Tomá en el trago hacia mi nuez la boga;
que bebiéndoos a todos, me desquito
del vino que bebisteis y os ahoga.
| |
| |
| |
Aan een kiezentrekker
Jij die je mijn gebit zo goed laat smaken,
en eet van andermans verrotte tanden;
jij die met peuzelgrage dievenhanden
mijn tandvlees rollen wilt, mijn kaak wilt kraken;
jij die van elke hap een hel wilt maken
en zelfs in soep mijn beet wilt laten branden
- want wat een kwelling als croûtons belanden
in mijn door jou vermaledijde kaken! -:
je doet me om een broodkorst trekkebekken,
je laat me sidderen voor appelschillen,
je dwingt me zelfs puree of moes te prakken;
maar kiespijn stillen door de kies te trekken
is net zoiets als hoofdpijn willen stillen
door 't hoofd waarin de pijn zit, af te hakken!
| |
A un sacamuelas
¡Oh tú que comes con ajenas muelas,
mascando con los dientes que nos mascas,
y con los dedos gomias y tarascas
las encías pellizcas y repelas;
tú que los mordiscones desconsuelas
pues en las mismas sopas las atascas,
cuando en el migajón corren borrascas
las quijadas que dejas bisabuelas;
por ti reta las bocas la corteza,
revienta la avellana de valiente,
y su cáscara ostenta fortaleza!
Quitarnos el dolor, quitando el diente,
es quitar el dolor de la cabeza,
quitando la cabeza que le siente.
| |
| |
| |
Grafschrift
Hier rust, bezijden Lidius, zijn vrouw
Helvidia. Zij ging als eerste heen,
en dat hij haar postuum voor zich alleen
zou krijgen was een lichtpunt in zijn rouw.
Hij wou dat in hard marmer huizen zou
wie in week vlees zo vaak uit huis verdween,
en dat haar hondje, als gehouwen steen,
een zinnebeeld zou blijven van haar trouw.
Fideel, zo heet de hond hier neergezet
als knipoog naar het losse huwelijksbed,
ironisch aan hun voeten neergevlijd;
hij blafte niet naar vrijers, wel naar dieven,
geriefde hem dus zonder haar te grieven;
maar trap niet op zijn staart, passant: hij bijt.
| |
Epitafio
Yacen en esta rica sepoltura
Lidio y su mujer Helvidia Pada,
Y por tenerla solo, aunque enterrada,
al cielo agradeció su desventura.
Mandó guardar en esta piedra dura
La que de blanda fue tan mal guardada;
Y que en memoria suya, dibujada
Fuese de aquel perrillo la figura.
Leal, el perro que miráis se llama,
pulla de piedra al tálamo inconstante,
ironía de mármol a su fama.
Ladró al ladrón, pero calló al amante;
ansí agradó a su amo y a su ama;
no le pises, que muerde, caminante.
|
|