ders tot het uiterste in hun waarde moet laten. Dat hoeft niet voor mij. Kom op, schrééuwt het in me, kom alsjeblieft op, ik sta hier niet voor mezelf! Ik wil aan dit alles geen tijd besteden!
De agent die voor mijn fiets staat, duurt het nu ook te lang. Als hij in een akelig Zuid-Amerikaans land dezelfde functie had vervuld, had hij allang op een fluitje geblazen om het vuurpeloton te mobiliseren. Hij roept, en aan zijn stem is te horen dat hij zijn uiterste best moet doen niet ontzéttend te schreeuwen: ‘U reed door rood!’
Ik knik. Schrijf de bekeuring maar en laten we er dan over ophouden, dat is voor ons allemaal het beste.
De agent met zijn hand op mijn stuur zegt vriendelijk: ‘U dacht zeker: het is lekker rustig.’
Nog nooit dacht ik in mijn leven: het is lekker rustig. Zo zit mijn leven helaas niet in elkaar. Ze moeten ook niet tegen me zeggen dat ik denk dat het lekker rustig is. Weer zo'n vooronderstelling!
Misschien wil ik wel dat het lekker rustig is, misschien wil ik zelfs wel dat zoiets heel lang duurt.
Ik wil de agent niet teleurstellen, ik weet niet waarom ik dat niet wil, misschien omdat er al zo ongelooflijk veel ongelooflijk teleurstellend is, daarom zeg ik: ‘Inderdaad agent, ik dacht: het is lekker rustig.’
‘U weet dat dit verboden is,’ zegt de agent.
Dat weet ik. Het is verboden te denken dat het lekker rustig is. Als je dat denkt, doe je aan zwendel.
‘Daarom ga ik u bekeuren,’ vervolgt de agent.
Hij vraagt naar een identiteitsbewijs dat ik niet heb, natuurlijk niet, hij neemt genoegen met mijn betaalpas, en vraagt na een tijdje waarom ik door rood reed, omdat hij dit nu eenmaal moet vragen, zonder dat het duidelijk is van wie dat moet, maar wat maakt het uit, iedere vraag is er één.
Ik antwoord: ‘Ik dacht: het is lekker rustig.’
De agent die het meest aan het woord is geweest, wenst mij een prettige avond, de andere doet dat niet, hij wil me het liefst door het voorhoofd schieten, maar dat doet hij ook niet, hij doet helemaal niets behalve een man in de gedaalde schemering zijn, en dat mag natuurlijk, want zulke mannen moeten er ook zijn.
Als ik even later in de duisternis van mijn woonkamer zit, beslis ik eindelijk eens een goed antwoord te bedenken op de vraag waarom ik de overtreding beging waarvoor ik bekeurd word. Ik krijg veel bekeuringen, het moet er maar eens van komen.