De Tweede Ronde. Jaargang 26
(2005)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
De engelKende hij die met vlammend wapen
hen dreef uit de bloeiende tuin
zelf de woede of was hij als
iedere huurling, uitvoerder van
een onbekend plan, uitgebroed
in de verte. Kwam zijn zwaard
uit een al lang verborgen depot,
zwoer hij een eed van trouw,
werd hij betaald, onderscheiden
en sleet hij zijn eeuwen voortaan
in de ijzige zekerheid dat hij
de situatie gered had zo.
| |
[pagina 44]
| |
BreukHij mocht niet mee uit begraven.
Ze reden de straat uit, de oppas
wilde hem voor gaan lezen. Hij bleef
bij het raam staan schreeuwen
en kwam de godganse dag niet meer
tot bedaren, begreep almaar beter
dat hij in dit huis was en zij
in een land van grote geheimen.
Dat mocht hij ze niet vergeven
en zou het niet doen, nooit
voor geen brandweerwagen, voor geen
zaklantaren, voor geen vulpotlood
met kompasje erop, voor geen ding
waarom hij ze nog kon vragen.
| |
Nacht en dagHet werk van de woede wordt
gedaan tussen waken en slapen.
Daar komen personen in wie
je eenmaal gestoken was,
al of niet in de kleren.
Ze willen elkaar niet kennen.
Voor doodslag heb je ze vroeger
maar amper kunnen behoeden.
En aan je muren de ets
van vredige polderkavels,
in krijt het zwangere naakte
meisje met kindervoeten,
ernaast het doek waarop venkel
en vlezige rabarberstelen
klaarliggen op een vuren tafel.
In al dat serene geen spoor
van gramschap. De dag heeft
daarvoor geen geschikte kamer.
| |
[pagina 45]
| |
NajaarZe hadden recht van overpad,
honden, geweren. Ze keken binnen,
lachten zowaar en schikten
hun lege tassen. Hun rode koppen
telden we voor ze verdwenen
in de nog dampende velden.
We aten ons brood, lazen bladen.
Tegen het donker kwamen ze terug
beladen met hangende poten.
We gingen naar bed, lagen wakker,
hatend omdat ze bestonden.
| |
Na de slagToen hij de zee liet geselen
met pijlen de lucht doorboren
bevel gaf de wind te ranselen
kinkhoorns te verbrijzelen
dachten we nog dat het zonder
vonnissen zou eindigen.
Toen hij tot zichzelf kwam,
om wijn vroeg, bedachtzaam
kauwend op zwarte olijven
star voor zich uit bleef kijken,
vroegen onze blikken elkaar
enkel nog wie en wie.
|
|