| |
| |
| |
Essay
| |
| |
Een krijger zonder wapen
Inge Cohen Rohleder
1.
Er is een bizar verschil tussen het lot van de Nederlandse joden en dat van de Deense tijdens de bezetting door de nazi's in de tweede wereldoorlog. Onze vaderlandse gemeenteambtenaren brachten hun vrije tijd door met het opsporen en aangeven van nog niet geregistreerde joden. Tot 's avonds laat waren ze op pad in de grootstedelijke jodenbuurten met hun lijsten, dit tot grote tevredenheid van de bezetters. In Denemarken daarentegen werd de koning zelf als eerste met een jodenster gesignaleerd op zijn ochtendrit te paard door Kopenhagen. Hij was er namelijk nog, deze koning, omdat hij het niet passend had gevonden de benen te nemen na de Duitse inval. Koning Christiaan kende zijn Andersen: hoe ondermijn je de boze bedoelingen van een merkteken, of dat nu op een deur of een mens gezet wordt? Door alles direct van hetzelfde merkteken te voorzien - zie het sprookje ‘De Tondeldoos’.
Begin september 1943 deed de Reichsbevolmächtigter voor het bevriende Germanenvolk der Denen, Werner Best, een voorstel om over te gaan tot de oplossing van het Deense jodenvraagstuk. In de nacht van 1 op 2 oktober werden de eerste razzia's gehouden. Ondertussen reden boerenkarren langs de donkere weg naar Elzeneur met, goed verborgen onder ladingen aardappels en bieten, de voornamelijk uit de hoofdstad afkomstige joodse families. In de kustplaatsen aan de Sont verstopten de vissers hen in hun strandhuisjes en bij maanloze nacht werden ze overgezet naar Zweden. Van de 7684 joden in Denemarken zijn er in totaal 464 uiteindelijk gepakt en vermoord. De rest van de gemeenschap kwam na de oorlog terug en hervatte het dagelijks leven. De nazi's hadden ook in ander opzicht weinig plezier van hun optreden: de realiteit van het regime was hiermee tot in alle lagen van de bevolking doorgedrongen en het verzet, voornamelijk in de vorm van kleinschalige sabotage, kwam op gang.
Waren de Denen dan zulke superhelden of koele kikkers? Hun verleden geeft weinig aanleiding tot dit oordeel. Noch de strenge prin- | |
| |
cipes van de Reformatie, noch de grote idealen van de Franse Revolutie en Verlichting hebben ooit zóveel losgemaakt en in werking gezet dat de Deense vaderlandse geschiedenis heroïsche hoogtepunten heeft gekend. Geen heldhaftige Alkmaarse Victorie of Goejanverwellesluis, geen persoonlijke offers omwille van godsdienstvrijheid, onafhankelijkheid en democratie. Zowel de protestantse hervorming in de 16de eeuw als de grondwet van 1849 werden in Denemarken door een kleine elite met een minimum aan bloedvergieten, eigenlijk van bovenaf, ingevoerd, terwijl de bevolking het gelaten over zich heen liet komen, zwoegde voor het dagelijks brood en niets liever wilde dan eten, een dak boven het hoofd en het spreekwoordelijke ‘fred og ro’: vrede en rust.
Voorzover het lutheranisme van de Deense staatskerk zijn stempel op cultuur en psychologie van het Deense volk heeft gezet - en er is alle reden om aan te nemen dat dit in belangrijke mate het geval is - ligt verzet tegen van hogerhand gegeven autoriteiten niet in de lijn. De hele bevolking, door alle klassen heen, is tot ver na de afschaffing van de absolute koningsmacht gevoelig geweest voor nationalistische en autoritaire denkbeelden, iets dat in de jaren '20 en '30 van de vorige eeuw bij velen uitgroeide tot een predispositie voor fascistische denkbeelden. Denen houden van hun mooie, natuurrijke land, hebben een traditie van vlaggen en zingen ter ere van de nationale gedachte en zijn over het algemeen van een goedmoedig conservatisme. Ook de intellectuelen hebben zich meestal kunnen vinden in een monarchistisch ideaal, waarbij de koning, gesteund door een ploeg sterke mannen, het heft in handen houdt. Wie rijk, machtig en gestudeerd is, moet regeren en wie arm en ongeletterd is, moet gehoorzamen - dan gaan de dingen zoals het behoort. Het Pruisisch ideaal stond hiervoor model, tot de nederlaag tegen deze erfvijand in 1864, waarbij een deel van Jutland door de Pruisen werd veroverd. Toen was het opeens niet meer politiek correct om zich aan Duitsland te spiegelen, maar de affiniteit werd er niet minder om. De latere verzetsheld en predikant Kaj Munk was tot het uitbreken van de tweede wereldoorlog voorstander van een (zelfbedacht) monarchistisch-religieus getint fascisme. Zowel Munk als de schrijfster Karen Blixen met haar anachronistische ideaal van een aristocratische elite, heeft vanuit nazi-Duitsland reisreportages geschreven die, zelfs in het licht van de toenmalige verhoudingen, op zijn minst dubieus overkomen.
| |
| |
Aan de andere kant zorgt een aardse, stevig gewortelde zintuiglijkheid - wellicht de andere kant van de lutherse medaille - voor een tegenwicht van gezond verstand en een diepe afkeer van bedrog en gesjoemel. Iets dat te maken heeft met bossen en beesten, (maar niet met Blut und Boden) met viskotters op hoge golven, met wind en vrijheid. In deze positieve opvatting van het nationaal bewustzijn heeft God Denemarken speciaal voor zijn Denen geschapen, en het met een hartelijke groet cadeau gedaan. ‘Wees er zuinig op, niet iedereen heeft zo'n mooi land. En wees zuinig op elkaar, niet alle mensen zijn zo aardig en waardevol als jullie.’
Het duurt kennelijk lang voordat de gemiddelde Deen vindt dat de grens van dit onnadrukkelijk normenstelsel overschreden is. Maar in dat geval is er ook geen discussie meer. In Denemarken bestond overigens weinig antisemitisme: joden werden in principe beschouwd als Denen met een ander geloof, mits ze hun trouw aan het vaderland in woord en daad bewezen. Waar elders in Europa de joodse assimilatie een wassen neus bleek te zijn op het moment dat de vervolgingen begonnen, was in Denemarken van beide kanten een geslaagd evenwicht opgebouwd dat stand hield in het uur van de waarheid. Behoudens enkele uitzonderingen reageerde de bevolking met een fatsoen dat genoeg heeft aan zichzelf, zonder grote woorden als: ‘Een volk dat voor tirannen zwicht, zal meer dan lijf en goed verliezen. Dan dooft het licht...’, enzovoorts.
De bassen van de mannenbroeders uit het Nederlandse verzet waren een echo van heldendaden uit die andere oorlog, tegen de Spanjaarden. Voor de calvinistische protestanten was (en is) men goed of fout, zwart of wit - iets anders bestaat er niet. Verzet tegen de naziterreur was een Gode welgevallig werk, en een handjevol stramme strijders heeft zijn best gedaan. Een kleine minderheid.
| |
2.
De mislukte Endlösung van Werner Best had het algemene verzet op gang gebracht, maar voor een aantal kunstenaars en schrijvers was de situatie, ondanks het gemaskeerde karakter van een aanblijvende regering onder toezicht, duidelijk geweest vanaf het begin van de bezetting. Er ontstonden groepjes van met name studenten, waarin, aanvankelijk aarzelend, werd gediscussieerd over afwijzing. Zonder een traditie van verzet probeerde men te komen tot defini- | |
| |
ties en analyses die een handelingsperspectief zouden bieden. Een van deze jongeren was de dichter Morten Nielsen, geboren in 1922 in een onderwijzersgezin in Aalborg, aan de Limfjord in het noorden van Jutland. Hij had zijn eindexamen gehaald en zich in het voorjaar van 1940 ingeschreven aan de letterenfaculteit van de universiteit van Kopenhagen, waar hij in contact kwam met literatuurstudenten uit de kring van rijke, oude families. Op hun literaire avonden schokte hij zijn nieuwe vrienden met een complete ongeïnteresseerdheid in Italiaanse nachten en rozengeur, maar een hartstochtelijke belangstelling voor de catastrofe van de bezetting, die alle toekomstplannen op losse schroeven had gezet.
Dat voorjaar van koorts en kou
klonken laarzen als regen
schraal, onzalig en grauw
De gezelligheidsbijeenkomsten werden de opmaat tot het formeren van een verzetsgroep. Morten Nielsen raakte, naast een gepassioneerd dichterschap, steeds dieper geïnvolveerd in de illegaliteit. In 1944 kwam hij om het leven door een ongeluk met een verdwaalde kogel. Zijn kleine oeuvre getuigt van de angst en onzekerheid die zijn keuze meebracht, maar ook van een diepe, zinnelijke levenslust.
Een handvol verzen. En de dunne kou van dit jaargetij.
Lege banken. En stijve bomen;
vertakt duister in een winterschemer
tegen het groene sterrenschijnsel van de tramlichten.
En mijlenwijde werelden om mij heen:
een huurkamer, de aarde die draait
mijn koffers die klaar staan
het verre suizen van de ruimte.
Het gevaar opgepakt te worden confronteerde hem op een totaal nieuwe manier met de dood:
| |
| |
Hij wacht, voor altijd, bezijden de dingen
onzichtbare schaduw van aderen van stenen van bomen.
Hij maakt alles rijker met nieuwe seconden
en pijnlijker. Altijd is hij mij nabij.
Maar gesprekken voeren we niet, samen,
niet in het daglicht en niet bij de kudde sterren.
Wij weten alleen van elkaar dat de ander er is,
meer is niet nodig. Wij zien elkaar nog.
Morten Nielsen noemde zichzelf en zijn generatiegenoten, voor wie de oorlog een breuk met de toekomst en een existentialistisch geworpen-zijn betekende, ‘krijgers zonder wapen’. Het was ook de titel van de enige dichtbundel die hij zelf heeft geredigeerd en van een kort voorwoord voorzien. Een krijger zonder wapen is iemand die niet goed weet hoe hij moet vechten. Hij heeft geen duidelijk, vastomlijnd wereldbeeld, kent woede en verontwaardiging maar geen absolute tegenstellingen; hij voelt, schrijft en leeft genuanceerd. Hij kan niet gehersenspoeld worden en zijn ‘ik’ kwijtraken voor de goede zaak, hij kan niet zover afstompen dat hij blindelings orders opvolgt. Hij kan niet martelen en ook geen martelingen verdragen. Hij is geen gehoorzame soldaat maar iemand die zich inleeft in de tegenpartij en zichzelf vragen blijft stellen. Morten Nielsen schreef onder meer een lang en treurig gedicht over het lot van de dikste jongen van de klas, die altijd werd vernederd en uitgelachen - vooral natuurlijk door de meisjes ‘wanneer in het voorjaar de bomen lichtten over hun zachte haar.’ De gekwelde vetzak, die ten slotte zijn kans greep, het bruine uniform aantrok en eindelijk, eindelijk zijn plek onder de zon kreeg:
Nu neem je wraak! Nu loopje rond met laarzen en koppel,
heft een arm, en het bleke blauw van de ogen glanst,
want haat en hoon en dreiging, dat kan een mens verdragen
maar nooit, nooit: dat ze je uitlachen.
Nu ben je iemand, dikke! Man en partijgenoot.
En als wij eens voor de muur staan, dan is je hand klaar
om een boksbeugel mijn mond in te rammen,
want, dikke, al die wrede jaren - je rekent voorgoed met ze af.
| |
| |
Van Morten Nielsen bestaat één portret uit zijn laatste levensjaar. Een wat kalende jongeman, een vierkant gesneden gezicht met blond achterovergekamd haar, heldere, vriendelijke ogen en een licht ironische bijna-glimlach. Uit zijn mond steekt een pijpje. Een aardige boerenjongen die zich geen knollen voor citroenen laat verkopen, leest en schrijft en dol is op het grotestadsleven:
Ik ben de gloed van sigaretten
snel, licht - met een ondertoon
15 mei 2004
|
|