| |
| |
| |
De nieuwe Boeddha
Sana Valiulina
Op een nacht droomde Akihito dat hij weer op school zat en in een sportzaal sliep, samen met zijn schoolgenoten. Ze moesten nog twee examens doen en het licht in de zaal bleef de hele nacht branden omdat de meeste leerlingen zich zaten voor te bereiden, met gekruiste benen - de beste leerhouding volgens de leraren. Hun matrassen waren bedolven onder stencils, schriften en open boeken zodat er geen plaats was om te liggen. Sommige lieten hun hoofd even op hun borst vallen, tilden het weer geschrokken op en verdiepten zich verder in hun boeken. Bij anderen kon je niet eens zien of ze sliepen of leerden, dan moest je wachten of ze een bladzijde omsloegen. Af en toe stonden de gelukkigen op die al één werden met de stof, wankelden naar de deur, verwisselden hun sloffen en verdwenen.
Degenen die geslaagd waren herkende je meteen. Die stonden nog bij de deur hun sloffen aan te trekken, maar alle neuzen waren al naar hen gericht. Alsof de overwinning een speciale geur had en iedereen er iets van wou opsnuiven. De verliezers daarentegen keurde niemand een blik waardig, met gebogen hoofd liepen ze terug naar hun matras en knielden weer voor hun boeken. Voldaan pakten de geslaagden hun rugzakken in, vouwden hun matrassen op en verlieten de zaal.
Hoewel het steeds leger om hem heen werd, maakte Akihito zich geen zorgen. ‘Al is er straks niemand meer, mij pakken ze niet,’ dacht hij, strekte zich verzaligd uit onder zijn deken en draaide zich op zijn rug. ‘Wat een geluk om er niet te zijn.’ Op hetzelfde moment trapte iemand hem hard op zijn borst.
‘Korechita Akihito!’ brulde Sakamoto-san. De anders zo kleine oogjes van de wiskundeleraar puilden uit hun kassen. Zijn brilletje was verdwenen. Rode strepen liepen als bliksemschichten dwars door zijn gezicht. In plaats van de kortgeknipte haren wapperde er een wilde haardos om zijn ronde kop.
‘Kom je nog logaritmen doen of blijf je hier in je neus liggen peuteren?’
‘Ik ben er niet!’ riep Akihito.
‘Ha, ha, ha!’ denderde Sakamosto-san en drukte nog harder met
| |
| |
zijn voet op Akihito's borst.
‘Ik kan niet alleen je laffe smoel zien, maar ook je luie ziel. Je bent een schande voor je familie en voor de hele natie. Ben je wel de zoon van je vader die een eervolle dood stierf op zijn werkplek?’
‘Mijn vader is niet dood!’
‘Durf je mij tegen te spreken, slappe worm?’
Sakamoto-san slaakte een strijdkreet, trok zijn langzwaard en hakte in de lucht boven het gezicht van Akihito. ‘Het is de fluit van de dood,’ wist Akihito en stopte zijn oren dicht om de akelige fluittoon van de flitsende zwaardpunt niet te horen. De pijn aan zijn borst was ondraaglijk, tussen zijn benen werd het warm en nat, hij werd wakker en zag dat het al halfzes was.
Hij hoorde zijn moeder in de keuken rommelen, zijn vader was om deze tijd al weg.
‘Akihito!’ riep zijn moeder die altijd voelde wanneer hij wakker werd, alsof hij nog steeds op haar rug zat. ‘Het ontbijt is over tien minuten klaar.’
Het was nu koud en nat tussen zijn benen. ‘Ik heb in bed geplast,’ dacht Akihito met ontzetting. Hij wou opstaan maar de hevige pijn aan zijn borst smeet hem terug op zijn kussen. Niet begrijpend probeerde hij weer overeind te komen. Nu lukte het hem rechtop te gaan zitten, maar zodra hij zijn benen wou strekken om op te staan ging er zo'n pijnlijke steek door zijn borst dat Akihito haast het bewustzijn verloor en achteroverviel.
‘Akihito!’ riep zijn moeder weer. ‘Je vader en ik hebben al voor je gebeden. Vergeet straks niet je amulet uit de Toji-tempel mee te nemen. Ik weet dat je vandaag gaat slagen!’
Akihito kreunde maar ze hoorde hem niet, ze was juist alle tempels aan het opsommen waar zijn vader, zijzelf en hun familie het hele jaar door steeds diezelfde wens hadden geuit en aan de monniken doorgegeven, en vertelde voor de zoveelste keer dat ze talloze wierrookstokjes hadden gebrand, waarbij geen enkel stokje vroegtijdig was uitgegaan, zodat ze zich nog lang op hun wens konden concentreren terwijl ze de heilige rook inademden. De goden waren dus beslist welwillend, maar ook de sterren lieten zich gunstig uit over de kansen van Akihito, behalve dan die ene voorspelling uit de Horugji-tempel, die erop neerkwam dat ze niet te veel rijst moesten verspillen en geen vuurvliegjes meer mochten vangen alsof ze dat ooit hadden gedaan, maar goed, er waren meer mensen ontevreden over die voorspellingen.
| |
| |
Intussen vocht Akihito met het natte laken dat hij vanonder zijn achterste weg wilde trekken. De nattigheid onder zijn lichaam ergerde hem meer dan de pijn in zijn borst. Het was zo vernederend dat hij bijna huilde terwijl hij zijn kont tevergeefs omhoog probeerde te duwen.
‘Je laatste examen en je gaat een grote toekomst tegemoet.’ Zijn moeder verscheen in de deuropening. ‘Lig je nog in bed? Wat doe je? Wat is er aan de hand? Heb je in je bed geplast? Kun je niet opstaan?’
Ze begon te gillen en aan zijn armen en zijn benen te trekken. Zijn borst werd verscheurd door pijn alsof iemand met een zwaard in zijn longen roerde. Het werd donker voor zijn ogen en toen hij weer bijkwam, zag hij zijn moeder op haar handen en voeten naast zijn bed staan.
‘Akihito!’ schreeuwde ze. ‘Laat je op mijn rug vallen, ik draag je naar de universiteit!’
‘Sta op, moeder. Ik ga nergens heen,’ zei Akihito. ‘Mijn bestemming ligt hier.’ Zodra hij deze woorden had uitgesproken, daalde er een grote rust op hem neer. Hij knoopte zijn stropdas los die zijn moeder om zijn hals had gedaan en gooide die op de vloer. Zijn moeder die wenend aan haar haren trok, keurde hij geen blik waardig.
Nee, Korechita Akihito was geen oridinaire hikikomori. Daarover was de hele familie het eens. Om te beginnen was er niets op de familie Korechita aan te merken. De puurheid van het geslacht, niet bezoedeld met Chinees, laat staan met Koreaans bloed, was boven iedere twijfel verheven. Het afwijkend gedrag van Akihito kon dus niet verklaard worden door de slechte invloeden van buiten. De voorouders van beide families waren respectabele mensen die altijd trouw de keizer hadden gediend. De oudoom van de vader van Akihito was zelfs kamikaze geweest, die zijn hoogste geluk op de bodem van de Stille Oceaan had gevonden, en twee andere familileden waren bij Midway gesneuveld. Er rustte dus geen vloek op de familie Korechita die Akihito getroffen kon hebben. Wat de kleinere zondes betreft, de monnik uit het Zilveren Paviljoen kwam er nog niet helemaal uit, maar ried de ouders van Akihito toch aan om voor de zekerheid twee keer per dag tot de kami te bidden. Hijzelf zou de goden en de geesten blijven uitvragen.
En Akihito zelf? Aan hem had het zeker niet gelegen. Hij onder- | |
| |
scheidde zich in niets van andere gezonde Japanse jongens. Hij was niet echt knap maar ook niet lelijk genoeg om op school gepest te worden. Hij had goede cijfers behaald en was tijdens de examenperiode zonder morren op school blijven overnachten om zonder onderbreking te kunnen leren. Zijn verdere studie aan de universiteit liep uitstekend, hij hield van zijn pak, las manga's, leerde golf spelen, bestelde in restaurants altijd hetzelfde als zijn oudere familieleden, stak zijn stokjes nooit rechtop in een kommetje rijst, droomde van een baan in de handelsfirma van zijn vader en van een meisje dat net zo goed kon koken als zijn moeder maar ook uitblonk in het bloemenschikken.
En ook nu... Hij zat dan misschien een halfjaar in zijn kamer opgesloten, net als andere hikikomori, maar hoe anders was zijn houding, hoe anders zijn hele voorkomen.
Terwijl de andere hikikomori in hun rommelige, verdonkerde kamers dag en nacht in luie, oneerbiedwaardige poses met een glazige blik naar honkbalwedstrijden lagen te staren of videogames speelden - slechts enkele verlieten 's nachts hun kamer om een ommetje te maken -, zat Akihito met rechte rug in kleermakershouding.
Al een maand na de bewuste dag toen hij opeens niet meer van zijn bed kon opstaan, liet hij tv en geluidsinstallatie uit zijn kamer verwijderen. Een week later volgden zijn bed, bureau, lesboeken, stripverhalen en kleren. ‘Akihito vraagt om stilte en leegte,’ had hij tegen zijn ouders gezegd en er was zoveel kracht in zijn stem dat zijn ouders hem onmiddellijk gehoorzaamden. Over zichzelf praatte hij voortaan in de derde vorm, alsof hij in zijn nieuwe hoedanigheid niet gehinderd wilde worden door de last van het ‘ik’. Ook het woord ‘willen’ kwam niet meer over zijn lippen, hij verzocht en vroeg, en omdat zijn behoeftes al spoedig niet meer bedroegen dan een kommetje rijst, met wat vis en groente, hoefde Akihito op den duur helemaal niets meer te zeggen. Zijn moeder zette het eten voor zijn deur, klopte zachtjes aan en liep weer weg. De dagen dat ze zich krijsend voor de voeten van haar zoon wierp, met smeekbedes om terug te keren in de schoot van de familie en de maatschappij, waren voorgoed voorbij.
Met schaamte dacht zijn moeder terug aan de dag toen ze stiekem, zonder dat haar man of de familie het wisten, een in Amerika opgeleide psycholoog in huis had gehaald. De man, een magere, sterk behaarde dertiger - er staken zelfs plukken haar vanonder
| |
| |
zijn manchetten, wat ze meteen een slecht teken vond - zou het met Akihito over zijn kinderjaren en dromen hebben. Met bonkend hart bleef ze bij deur staan. Eerst hoorde ze alleen de psycholoog. Omdat hij zacht praatte kon ze niet verstaan wat hij zei, ze ving alleen losse woorden op die haar vreemd en onaangenaam in de oren klonken. Angst, keuzes, binding, vrijheid, verdringing en individu, dan weer vrijheid maar nu van de wil, geblokkeerd, seks, het onbewuste, geslachtsdrift, sublimatie, symbolen, dromen, seks, seks, seks... Akihito zweeg. Plotseling werd de woordenstoom van de psycholoog onderbroken door een wilde kreet als die van een aanvallende samoerai. Ze stormde de kamer binnen en zag de psycholoog onder haar zoon spartelen. De handen van Akihito omsloten de hals van de man, zijn ogen puilden uit, zijn gezicht was angstaanjagend als de bliksem. ‘Akihito!’ gilde zijn moeder, hij liet zijn handen los en keerde terug in de lotushouding.
De psycholoog kroop op zijn achterste de kamer uit en wou al op zijn sloffen het huis ontvluchten toen ze hem, huilend, aan zijn broekspijpen vastgreep. Terwijl hij tandenklapperend het geld in zijn jaszak stopte, zei hij dat er iets ernstig mis was gegaan bij de vorige reïncarnaties van haar zoon, dat ze vooral veel moesten blijven bidden en dat een duiveluitdrijvende monnik waarschijnlijk meer voor hen kon betekenen dan de moderne wetenschap.
De dagen erna bleven de schoteltjes met eten onaangeroerd. Ze bad, schaamde zich, huilde en bleef vers eten voor zijn deur neerzetten. Op de vierde dag kreeg ze de schoteltjes leeg terug.
Toen ze zijn deur weer dorst openen, zag ze dat Akihito in die paar dagen veranderd was. Zijn ongezond bleke teint was opgelost in een licht parelmoerig, haast transparant schijnsel dat zijn huid van binnen verlichtte. Alle plekken van zijn gezicht en zijn lichaam die vroeger door blind vlees waren opgevuld - zijn lippen, dikke neus, pafferige wangen, blubberige buik - waren geslonken en hadden iets onbeschrijfelijk nobels gekregen, hemels bijna. Hoe kon hij ooit hebben geslurpt, gesmakt, zijn neus hebben gesnoten, erin gepeuterd, geniest, gekotst, gezweet, gepoept, zich afgetrokken? Al die handelingen die bewezen dat je leefde, waren voor eens en altijd verbannen door dat nieuwe, onwerkelijke, porseleinen lichaam. Bevend ontwaarde zijn moeder de lichtroze tenen die haar vanaf zijn dijen als parels tegemoet straalden. Alle woorden bleven in haar keel steken. Hoe kon ze Akihito met een of andere onbenulligheid lastig vallen, terwijl hij, doodstil en met neergeslagen ogen,
| |
| |
met niets minder bezig was dan de vervolmaking. Er was voor haar geen twijfel meer mogelijk - Akihito koos voor de weg van de verlichting en de familie moest het accepteren.
Ze trok de deur dicht en liep naar het keukentje. Terwijl haar vingers rijstrolletjes voor sushi aan het kneden waren, onderging ook zij de verlichting. Opeens realiseerde ze zich wat voor schat er in dat kleine kamertje van anderhalf bij twee verborgen zat. Akihito had zich afgekeerd van het wereldse, hij had de wereld niet meer nodig, maar gold het ook voor de wereld? Als die ergens behoefte aan had, dan was het een levende Bodhisattva. Want hoeveel mensen werden tegenwoordig niet belaagd door problemen? Oudere vrouwen die voor hun hoogbejaarde schoonouders moesten zorgen, de vrouwen van mannen die hun geld bij pachinko's verspeelden, de mannen van huisvrouwen die het huishoudgeld bij pachinko's verspeelden, hun eigen lotgenoten, de ouders van de hikikomori, die alles in hun zoons hadden geïnvesteerd en wat kregen ze terug? Die zoons sloten zich op in hun kamer, kwamen er jaren niet meer uit, gooiden alles te grabbel - hun carrière, huwelijk - en werden een schande én een last voor hun ouders. Dan had je nog die ongelukkige ouders van tieners die torenhoge schulden hadden van hun mobieltjes, of van schoolmeisjes die zich in ruil voor merkkleren door papa's lieten adopteren. En de vrouwen en kinderen van die papa's die met lede ogen moesten aanzien hoe hun inkomen in de klerenkasten van de tienermeisjes verdween... Er was, kortom, veel ellende in deze wereld die verlicht diende te worden.
Ze wikkelde plakjes vis om rolletjes rijst en dacht terug aan haar eigen leed. Want wat vond zijzelf het ergste van die hele geschiedenis? Natuurlijk had ze zich bedrogen gevoeld door de weigering van Akihito om deel te nemen aan de maatschappij, zoals alle leden van de familie Korechita altijd hadden gedaan. Ze was teleurgesteld geweest, ontdaan en verdrietig, ook omdat haar man en zij er vanuit waren gegaan dat ze op hun oude dag door hun zoon gesteund zouden worden. Nu leek het echter dat zij hém tot in lengte van dagen zouden moeten onderhouden. Toch was ook dat niet het ergste; waar ze nog steeds met gesloten ogen aan terug dacht, dat was de schaamte die zich, tot het moment dat ze begrepen had dat Akihito op weg was naar de verlichting, meester had gemaakt van haar hele wezen. Ze had geen honger, dorst of kou meer gevoeld, geen hitte, regen of pijn, alleen die eindeloze, nooit ophoudende schaamte. Ze schaamde zich tegenover haar man,
| |
| |
haar familieleden, levende of dode, tegenover Akihito, de buren, de winkeliers, tegenover zichzelf en de Boeddha uit de plaatselijke tempel die ze bezocht. De familie van beide kanten was smetteloos, de kami die door de monnik werden uitgevraagd, zwegen, het was dus zijzelf die de schuld droeg voor het gebeurde. En waar kon zij met haar getergde hart terecht? Akihito bleef onverstoorbaar, de rest ging door met bidden en zwijgen, en zij deed boodchappen met een donkere bril op en huilde stilletjes om niemand tot last te zijn. Al die tijd had ze van één ding gedroomd - om met iemand te praten die af en toe ‘ja’ zou zeggen of desnoods alleen met zijn hoofd zou knikken, iets waar de stenen Boeddha niet toe in staat was.
Gelukkig was dit nu allemaal voorbij en kon haar zoon, die met de hemelse trekken bleek gezegend, misschien troost bieden aan anderen en ook voor de oude dag van zijn ouders zorgen.
Ze waste haar handen, zette de sushi in de koelkast en liep naar de telefoon. Nagato nam meteen op.
‘Misschien weet ik hoe ik u kan helpen, maar dan moet u hierheen komen. Zegt u tegen uw schoonmoeder dat u naar de tempel gaat.’
Het leed van Nagato was haar vijftienjarige dochter Katsuro. Al een jaar zat ze in de zeepbusiness - ze had inmiddels al haar derde papa die haar in de nieuwe kleren stak.
De laatste keer dat de moeder van Akihito Katsuro had gezien, droeg ze een witte jurk met kersenmotief en korte mouwen waarvan de randen met wit bont waren afgewerkt, een wit schortje en witte kanten handschoenen die tot haar ellebogen reikten. Op haar lange, mahonie geverfde haren prijkte een rode diadeem met een wit kanten kroontje en twee beertjes aan weerszijden. Haar voeten waren gestoken in witte sokjes en knalrode plateauschoenen met een vergulde gesp. Vrolijk zwaaide Katsuro met een witrieten handtasje, in haar andere hand klemde ze een rammelaar in de vorm van een halvemaan waarin een blond poppetje met een rose jurk zat.
Katsuro was huppelend naar de metroingang gelopen en de trap afgedaald. De moeder van Akihito had nog twee lange staarten heen en weer zien zwaaien voordat Katsuro definitief onder de grond was verdwenen.
Nagato scheen ook binnenshuis rond te lopen met een zonnebril op. Die maakte haar schaamte minder fel, zodat ze naar behoren
| |
| |
haar huishoudelijke taken kon vervullen.
‘Wilt u een kopje thee?’ vroeg de moeder van Akihito aan Nagato. Deze knikte en liep een beetje zijdelings de kamer binnen. Hoewel haar zonnebril van heel donker glas was, zodat je haar ogen niet kon zien, zat ze met gebogen hoofd aan haar theekopje te nippen. Toen ze klaar was, zette ze haar kopje neer, legde haar handen op haar knieën en boog haar hoofd nog dieper.
‘Komt u maar,’ zei de moeder van Akihito. Voor de kamer van haar zoon stopte ze en liet Nagato naar binnen gaan. Zachtjes trok ze de deur weer dicht en ging het theegerei opruimen.
Een uur later hoorde ze voetstappen - Nagato kwam de kamer in, zonder donkere bril, met behuilde ogen maar met rechte rug en roze wangen. Ze vouwde haar handen voor haar borst en maakte een diepe buiging. ‘Vindt u het goed als ik nog een keer kom?’
‘Akihito vindt het goed.’
Nagato maakte nog een buiging. ‘En vindt hij het goed als Katsuro hier komt?’
‘Hij kan haar vast opnemen in zijn wijsheid.’
Nagato maakte drie kleine buigingen, trok haar schoenen aan en ging weg. Vanaf die dag nam het leven van het gezin Korechita een heel andere wending. Naast de brievenbus hing nu een houten doos met een spleet waarin men zijn bijdrage kon deponeren. De levende Bodhisattva trok zoveel belangstelling dat er in de straat soms een lange rij slingerde. Bij Akihito kon je niet alleen op medeleven rekenen maar ook op vergiffenis en de verlichting van schaamte en gevoelens van overbodigheid of verwarring. Degenen die in zijn wijsheid wilden delen, kwamen evengoed aan hun trekken. Bij hem kon je praten, kletsen of zwijgen, gekke bekken trekken, klagen, dreinen, gillen, schelden, tieren. Zolang je maar op anderhalve meter afstand bleef. Hij luisterde, of knikte ‘ja’ met zijn hoofd, of hij liet een traan over zijn blanke wang glijden of hij verdiepte zich in meditatie. wat de hoogste vorm van zijn goedkeuring betekende.
's Avonds telde zijn moeder de donaties en liep er de volgende ochtend vroeg mee naar de bank, om terug te zijn voordat de eerste klanten zich zouden aandienen. Zijn vader had ontslag genomen en reisde het hele land door, op zoek naar een geschikte plaats om een nieuw huis te bouwen - zijn vrouw en hij wilden allang weg uit de stad -, liefst met een grot in de buurt, waar Akihito het Nirvana kon bereiken en nog beter mensen kon helpen.
| |
| |
‘Nooit gedacht, dat je van een luie zoon zo rijk kon worden,’ dacht hij tevreden en bestelde nog een glas whisky die hij straks tussen de borsten van een geisha zou gieten en tot de laatste druppel opslurpen.
| |
Verklarende woordenlijst:
Hikikomori (eenzaamheidssyndroom): jonge Japanse drop-outs (overwegend van het mannelijk geslacht) die zich soms jarenlang opsluiten in hun kamer en met niemand contact willen hebben. |
Kami: geesten en goden van de shinto-religie. |
Zeepbusiness: prostitutie voor vrouwelijke scholieren. |
Papa's: de klanten van de schoolmeisjes (meestal mannen van middelbare leeftijd).
|
Pachinko's: grote hallen met speelautomaten. |
Midway: de slag bij de eilandengroep Midway op 3 juni 1942 waardoor de Amerikanen in het Stille-Oceaangebied aan de winnende hand raakten. |
|
|