De Tweede Ronde. Jaargang 24
(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Borges
| |
[pagina 140]
| |
aanstaande vertrek en vroeg me bij terugkeer in de duty-free shop haar lievelingsparfum te kopen. Waarom ging ze er eigenlijk van uit dat dit een retourvlucht was? Het leek wel of iedereen dacht dat ik alleen maar onbenullige plannen kon maken. In het blad van de luchtvaartmaatschappij stond een psychologische test. De laatste vraag luidde als volgt: ‘Wat is uw doorslaggevende karaktertrek?’ Onder mij strekte zich, onverstoorbaar, de Argentijnse pampa uit. ‘Mijn beschikbaarheid,’ noteerde ik. Ik telde alle punten bij elkaar op en kwam tot het volgende profiel: ‘U bent iemand zonder overtuigingen, weinig spraakzaam en apathisch. Probeer uit uw isolement te breken.’ Komt goed uit, zei ik bij mezelf. Ik was immers op weg naar Parijs. Ik zou Miguel bellen en hij zou me uitnodigen in zijn flat. Hij had vast en zeker wel een flat naar mijn hart. Zijn relatie met Natalie duurde al een hele tijd. Ze was Française en ze was naar Buenos Aires gegaan om een proefschrift over Borges te schrijven. Miguel ontmoette haar bij het uitgaan van de bioscoop en wist haar ervan te overtuigen dat hij grootser was dan Borges. Alleen had hij maar één enkel boek gepubliceerd. Ze werden geliefden en Natalie begon aan een proefschrift over Land zonder oevers, de roman van Miguel. Hij had altijd al naar Parijs gewild: ‘Hier is mij de schaduw van Borges veel te groot.’ Jaren eerder had ik aan de andere zijde van het Andes-gebergte afgezien van mijn voornemen om dichter te worden vanwege de schaduw van Neruda. Op het vliegveld Charles de Gaulle verkeerde ik gedurende enkele minuten in een aangename staat van opwinding. Ik was in de stad van mijn dromen, het heiligdom van mijn lievelingsfilms. Hier zou ik een bleek meisje ontmoeten met bruin haar en een oude, grijze regenjas, net als de violiste die afgewezen wordt door de impresario in Tirez sur le pianiste. Maar tijdens de bustocht naar de stad slonk mijn enthousiasme zienderogen. Iedere stad heeft zo haar eigen routine, net als iedere ziel. Om mijn plotselinge inzinking te boven te komen dronk ik een café-au-lait in het busstation en belde Miguel, in de vaste overtuiging dat hij niet thuis zou zijn. Toen ik mijn voornaam zei, vroeg hij naar mijn achternaam. Ik vond het irritant dat hij blijkbaar nog andere kennissen had die net zo heetten als ik. Daarna herhaalde hij mijn naam en achternaam | |
[pagina 141]
| |
op een toon die mij nogal lusteloos voorkwam. Ik zei meteen dat ik een hotel zou nemen, maar dat kon hij niet accepteren. Ik was een van zijn beste vrienden en moest bij hem komen logeren, hoewel ik wel op een bijzonder moment kwam. ‘Heel bijzonder,’ herhaalde hij. Ik nam een taxi en schrok van de snelheid waarmee de meter bij iedere straathoek vooruitsprong. Enkele vrouwen staken met een baguette onder hun arm over en opeens wilde ik dolgraag een eigen huis bezitten, een vaste baan hebben, om zeven uur 's morgens opstaan en door mijn echtgenote op een ontbijt met Frans stokbrood getrakteerd worden. De stad was ontzettend mooi, maar de Fransen haastten zich voort alsof ze dat helemaal niet beseften. De portier van het gebouw wierp me een norse blik toe. Hij kon de naam Miguel niet uitspreken en zocht met een sjagrijnig gezicht diens flatnummer op. Hij maakte evenmin aanstalten om me met mijn koffer te helpen, maar eenmaal in de lift gluurde hij wel in mijn duty-freetas. Ik had het parfum voor Susana al, en een fles Schotse whisky. De portier keek naar de fles en zei iets dat ik niet begreep. Miguel deed de deur open. Hij zag bleek en zijn haar zat in de war. Binnen was het een enorme puinhoop: een spiegel in duigen op het parket, overal veren uit een fauteuil, en op tafel het mes waarmee de stoel was opengesneden. Hij omhelsde me met een bedroefd gezicht en drukte zijn wang tegen mijn baard. ‘Natalie heeft me verlaten. Ze zei dat ze óf wegging óf me zou vermoorden.’ ‘Ik begrijp het,’ mompelde ik. Een plotseling opstekend briesje trok mijn aandacht naar het raam. Dat bleek kapotgegooid met een zwaar voorwerp, dat vervolgens op straat terecht moest zijn gekomen. Het leek me een goed idee om de fles whisky uit de plastic tas te halen en op tafel te zetten. Terwijl ik hiermee bezig was, merkte ik dat het glazen tafelblad kapot was. Nadat Miguel de fles had geopend en met twee bakelieten bekers uit de badkamer was teruggekomen, bedacht ik dat het servies eveneens aan diggelen moest zijn gegaan tijdens de ruzie. We proostten zonder iets te zeggen en schonken al zwijgend nog een keer in. Daarna opende hij de deur van een kleine kamer. ‘Dit is de logeerkamer.’ | |
[pagina 142]
| |
‘Ik wil ook best naar een hotel gaan.’ ‘Dat hoeft niet, maar ik geloof dat ik wel even naar de badkamer ga. Ik moet huilen.’ ‘Je kunt hier ook huilen, hoor. Je bent mijn vriend.’ Maar hij liep de gang in en even later hoorde ik het water stromen. Op dat ogenblik werd er op de deur gebonsd. Ik deed open. Het was de portier. Hij kwam een ijzeren buste van Borges brengen. ‘Quelqu'un a laissé tomber ce truc là,’ zei hij. Terwijl ik mijzelf nog een glas whisky inschonk, ontdekte ik op een tafeltje een foto van Natalie. De afbeelding moest van een jaar of vier geleden zijn, toen ik bij haar op bezoek was in haar flat in Buenos Aires en ik bij het zien van dat pasta kokende en over niemendalletjes keuvelende stel had besloten dat dát het thuis was waarnaar ik op zoek was. Samen met een vriendin als Natalie, die met haar boezemvrienden belde terwijl ik in de keuken Parmezaanse kaas stond te raspen voor de ravioli. Van alle vrouwen die nimmer van mij hadden gehouden, was zij degene geweest die een gezellige, huiselijke sfeer wist op te roepen, zoiets als een knapperende open haard in een Noord-Amerikaanse kerstfilm. Natalie was de enige aan wie ik verteld had dat ze mijn moeder 's morgens vroeg uit huis hadden weggesleurd toen ik tien jaar oud was, en dat ik haar daarna nooit meer had teruggezien. Ik weet niet waarom ik dat deed, want iedereen vindt mij verder erg zwijgzaam. Met andere woorden, temidden van alle troep in de flat riep die ene foto van Natalie een veel ruimer, rijker beeld op dan de hele puinhoop bij elkaar. Ik klopte op de badkamerdeur. ‘Ik ben oké,’ zei Miguel. ‘Maak je geen zorgen.’ Maar hij deed niet open en het water stroomde nog altijd in de wasbak. Ik stelde me zo voor dat hij gedachteloos stond te kijken hoe het door de afvoer wegspoelde. Vervolgens liep ik terug naar de woonkamer en bleef staan voor een paarlemoerkleurige archiefdoos met het opschrift ‘Roman-manuscript’. Ik haalde het eruit en liet mijn vinger snel langs de pagina's gaan. Het was een pak van vijfhonderd pagina's, maar niet meer dan vijftien ervan waren beschreven. De rest was blanco - eerder leeg dan blanco, bedacht ik. Ik stopte ze weer terug in de doos en keek naar de telefoon. Daarna ging ik met de plastic beker in mijn hand zitten en wachtte af, totdat Miguel uiteindelijk naar mij toe- | |
[pagina 143]
| |
kwam en een hand op mijn schouder legde. ‘Hoe staan de zaken in Chili?’ Ik haalde mijn schouders op. Het begon opnieuw te tochten door het kapotte raam en Miguel trok het gordijn dicht. Het werd nu behoorlijk donker. De woonkamer zag uit op een binnenplaats, maar hoewel het pas twaalf uur 's middags was, bevond een groot deel ervan zich in de schaduw. ‘Je zult begrijpen,’ zei hij terwijl hij een lamp aandeed, ‘dat Parijs c'est fini.’ ‘Weet je 't zeker?’ ‘Ze zei dat ze óf weg zou gaan, óf me zou vermoorden.’ ‘En wat ga je nu doen?’ ‘Terug naar Buenos Aires.’ ‘Borges is al dood,’ glimlachte ik. Hij keek naar de doos waarin zijn roman zat opgeborgen en ik richtte mijn blik op de foto van Natalie. Ik moest denken aan de wereldkaart op de muur van mijn flat in Santiago en aan de woeste rode lijn die ik over de oceaan had getrokken. Zoals een cartograaf afstanden tot minieme proporties terugbrengt, zo was ook mijn eigen leven gekrompen. Ik wilde niet langer een man zonder oevers zijn. ‘Help me even met pakken,’ zei Miguel. Hij klonk opeens angstig. Ik greep hem bij zijn arm beet. ‘Neem eerst nog een glas whisky. Daarna denk je er nog eens rustig over na.’ Hij keek naar de fles op tafel en wreef hard over zijn wangen. Pas op dat moment zag ik dat hij een stropdas met stippen droeg, die met een perfecte knoop om zijn gesteven kraag zat. ‘Beslissingen moet je ten uitvoer brengen,’ zei hij. ‘Anders wordt het pijnlijk.’ ‘Ik begrijp je heus wel,’ antwoordde ik, terwijl ik naar mijn eigen, nog ongeopende koffer keek. ‘De wereld komt en gaat,’ zei hij. ‘Wat brengt jou eigenlijk hier in Frankrijk?’ Antwoorden met ‘jij’ of ‘Natalie’ leek me onverstandig. In mijn jaszak zat een Chileens tijdschrift met een militair op de voorkant. ‘Een reportage,’ zei ik. ‘Ik ben door mijn blad op reportage gestuurd.’ ‘Literair?’ | |
[pagina 144]
| |
‘Ja, literair,’ antwoordde ik. ‘Je weet toch dat Kundera hier woont, niet?’ Hij ging naar zijn kamer en zette even later een koffer middenin de salon. Daarna haalde hij een stapel keurig netjes opgevouwen overhemden, maatpakken, glimmend gepoetste schoenen en wat opgerolde sokken. Hij bedekte dit alles met een Maigret-achtige regenjas en belde vervolgens het vliegveld. Hij wilde weten of er die avond nog een vlucht ging en vroeg om een ‘raamplaats voor rokers’. ‘Ik ben een waardeloze gastheer,’ zei hij terwijl hij zijn haar langs zijn slapen gladstreek. ‘Als zij hier blijft, vermoordt ze me, en als ík hier alleen achterblijf, leg ik zelf het loodje.’ ‘Als ik jou was, zou ik er nog een nachtje over slapen. Buenos Aires is ver weg.’ ‘Ik heb de vlucht al geboekt.’ ‘Die kun je annuleren.’ Hij wierp een blik op de halfvolle fles. ‘Zal ik iets te eten voor je klaarmaken?’ vroeg hij. ‘Nee, dank je.’ ‘Een omelet misschien?’ ‘Nee, laat maar.’ Hij veegde wat glasscherven bij elkaar bij de deurmat, trok zijn colbertje aan en haalde een sleutelbos uit een van de zakken. Daarna pakte hij nog wat persoonlijke bezittingen bij elkaar en schudde zijn hoofd, alsof hij zijn ogen niet kon geloven. Ik kreeg de sleutelhanger in mijn hand gestopt. ‘Jouw huis,’ zei hij. Ik schudde de sleutels heen en weer in mijn vuist en keek hem verbijsterd aan. ‘Maar wat moet ik doen? Hoe zit 't met de huur, de telefoon...?’ ‘Daar bel ik je nog wel over.’ Hij omhelsde me en tikte me op mijn wang. Dat doen wel meer Argentijnen. ‘Je zult Parijs geweldig vinden.’ ‘Ongetwijfeld.’ ‘Een stad om gelukkig te worden.’ Hij haalde een pakje sigaretten tevoorschijn en stopte het in mijn jaszak. ‘Ik koop straks wel een slof in de duty-free.’ Hij raapte een groot stuk glas op en legde het bij de andere | |
[pagina 145]
| |
scherven bij de deurmat. Daarna omhelsden we elkaar opnieuw en liep hij naar buiten om een taxi te nemen. Ik staarde een hele tijd naar de sleutels in mijn hand en legde ze uiteindelijk naast de whiskyfles op tafel. De vermoeienis van de transatlantische vlucht begon mij parten te spelen. Ik liep naar de kleine logeerkamer, waar een keurig opgemaakt bed stond met boven het hoofdeinde een armzalige reproductie van Botero. Die steriele aanblik riep herinneringen op aan mijn meubels in Santiago. Ik ging naar de master-bedroom. Het matras bleek aan stukken gesneden en op een heleboel plaatsen staken veren en spiralen naar buiten. Het laken lag op het vloerkleed, naast een paar theekopjes en wat sneetjes bruin brood. Ik raapte het op en rook er in een opwelling aan. De herinnering aan Natalie bracht me van mijn apropos. Op een koude avond in Buenos Aires had ze mij een witte kasjmieren trui geleend die precies zo had geroken. Ik legde mijn arm onder het kussen, een gewoonte uit mijn jeugd, en trok het laken over mij heen terwijl ik er almaar aan bleef ruiken. De duisternis viel spoedig in en de gordijnen bewogen flink in de wind door het kapotte raam. Ik deed het licht aan en probeerde de tocht tegen te gaan door met plakband een paar pagina's uit Le Figaro tegen de restanten van het raam aan te plakken. Daarna ging ik in de fauteuil zitten en dacht na over mijn betrokkenheid bij iets dat mij na aan het hart moest liggen: mijn eigen leven. Ik concludeerde dat ik een volstrekt nutteloze rokade had uitgevoerd door mijn hulpeloosheid over te hevelen van Chili naar Frankrijk. Ik had geen honger, laat staan zin om de eventuele verwoestingen in de keuken in ogenschouw te nemen. Wel had ik enorme trek in een kop koffie, maar ik bleef gewoon zitten. Toen hoorde ik iemand een sleutel in het slot steken en een ogenblik later werd mijn lichaam beschenen door het felle licht van de lamp op de overloop. In de deuropening stond Natalie, bleker dan in mijn herinnering, ditmaal in haar zwarte corduroy-jas. Ze drukte op de lichtknop en gaapte mij aan, in een poging om van haar verbazing te bekomen en mij te herkennen. ‘Natalie! Weet je niet meer wie ik ben?’ Ze bracht haar handen naar haar gezicht en lachte haar tanden bloot. ‘De Chileen!’ | |
[pagina 146]
| |
Ze omhelsde me en leek even niet te weten wat ze met haar handen aan moest. ‘Wat doe jij hier in Parijs?’ ‘Ik werk aan een reportage.’ ‘Waarover?’ ‘Over Kundera, Milan Kundera.’ Natalie trok haar jas uit en gooide hem in de fauteuil. Ze droeg een mosgroene Beatles-coltrui met een zwartleren minirok. Mijn blik schoot heen en weer van haar knieën naar haar blauwe ogen, naar haar oogleden, die in de kleur van haar pullover waren opgemaakt, en naar haar lange wimpers die haar het air van een klassieke filmster gaven. ‘Hoe vind je dat ik eruitzie?’ Ik keek naar haar voeten, terwijl ze haar schoenen uittrapte, en opeens leek ze een stuk kleiner, een stuk kwetsbaarder ook. ‘Schitterend.’ Ze keek de gang in en rende naar de slaapkamer. Toen ze weer terugkwam, zat haar hals nog dieper in haar coltrui en ze rekte zich uit alsof ze geen adem kon krijgen. ‘Waar is Miguel?’ Ik liep op haar af en pakte haar handen voorzichtig beet. ‘Hij is weg.’ ‘Hoe laat komt hij terug?’ ‘Natalie, hij is naar Buenos Aires vertrokken.’ Ze greep het pakje sigaretten van tafel en ik haastte me er een voor haar aan te steken. Met een theatraal gebaar streek ze haar haren naar achteren. Daarna blies ze de rook uit en sloeg haar armen over elkaar. Met de punt van haar blote voet tikte ze voorzichtig een glasscherf opzij. ‘Dus Paris c'est fini,’ zei ze droogjes. ‘Dat zei hij ook al.’ Ze liep naar de telefoon, luisterde of hij het nog deed en legde de hoorn weer neer. ‘Dit,’ zei ze terwijl ze haar armen spreidde en een weids gebaar maakte dat veel verder reikte dan de ruimte in die woonkamer, ‘is een mislukking; een levensgrote, onmetelijke mislukking.’ Hierna opende ze de deur van de logeerkamer en zag dat mijn koffer nog op bed lag. Ze haalde hem eraf en streek de deken met haar handen recht, terwijl ze haar sigaret tussen haar lippen klemde. Zonder hem uit haar mond te nemen, zei ze: | |
[pagina 147]
| |
‘Je bent vast bekaf.’ ‘Ik ben eerder in de war.’ ‘Slapen zal je goed doen. Wil je nog iets eten?’ ‘Ik heb geen honger.’ Ze streelde haar hals alsof ze zich iets probeerde te herinneren, maar uiteindelijk deed ze er het zwijgen toe. Ik haalde de fles whisky en schonk mijzelf in de logeerkamer nog een plastic beker in. Daarna ging ik in de keuken op zoek naar ijs. De deur van de badkamer stond op een kier en ik zag Natalie naar zichzelf in de spiegel kijken. Ik legde de sleutels op het nachtkastje en viel al starend ernaar in slaap. Ik werd wakker met honger en een onbestemd gevoel. Ik haalde mijn lievelingstrui en overhemd uit de koffer en trok ze snel aan. Omdat ik nergens in mijn kamer een wasmand kon vinden, legde ik mijn vuile kleren maar onder het bed. In de woonkamer trof ik Natalie slapend in de fauteuil aan, met opgetrokken knieën en de telefoon tegen haar oor. Ze had haar leren minirok uitgetrokken en omdat haar coltrui haar middel blootliet, kon ik een groot deel van haar witte slipje en de verheffing van haar venusheuvel zien. Hoewel de verwarming aan stond, was de temperatuur gedaald door de kou die via het met krantenpapier slecht afgeplakte raam naar binnen kwam. Ik haalde een deken uit mijn kamer en dekte haar toe. Vervolgens pakte ik resoluut de sleutels en liep de Parijse ochtend in. Ik liet me leiden door mijn instinct, zodat ik geen vijandige voorbijgangers naar de weg hoefde te vragen. Bij de bakker kocht ik een lange, goudbruine baguette die er zo appetijtelijk uitzag dat ik er nog vóór betaling de punt afbeet. Daarna liep ik wat rond met het brood, tot ik op een glashandel stuitte. Mijn lichaam werd door tientallen afgeprijsde spiegels weerkaatst, en met dat brood in mijn hand en dat ongekamde haar voelde ik mij opeens iemand anders. Ik gaf de winkelbediende het adres van het gebouw en maakte een afspraak voor over een uur. Eenmaal terug in de flat liep ik naar de keuken, sneed het brood in royale stukken, deed een paar theezakjes in het kokende water en legde plakjes boter, kaas, ham en een tros druiven op een schaal. Het tafellaken in de keuken werd verlicht door zonnestralen, waardoor het ontbijt de aanblik van een hyperrealistisch schilderij kreeg. Pas toen de thee in de smaragdkleurige kopjes donker was gekleurd en de damp zich had vermengd met het stof in de zonne- | |
[pagina 148]
| |
stralen, maakte ik Natalie wakker met een tikje op haar jukbeen. Ze kwam met een schok overeind in haar stoel en hield de hoorn van de telefoon omhoog. Eerst nadat ze had vastgesteld dat hij het nog deed, gaf ze mij een hand en zei: ‘Bonjour.’ Ik nodigde haar uit naar de keuken, waar het zonlicht intussen bezit had genomen van de ruimte. Anders dan in de overige vertrekken hing hier nu een intieme sfeer. Toen ze mijn gastronomische aanbod zag, reageerde ze met een Parijsachtig ‘oh la la’ en nam plaats op een stoel, met haar slanke benen dubbelgevouwen op het kussen. Zoals ze daar nu zat, bijna naakt, gelouterd door de mislukking, vond ik haar nog mooier dan in Buenos Aires. Ik bracht mijn kop thee met beide handen tot vlak voor mijn gezicht en nam zo nu en dan een slok. In die stilte hoorde ik hoe zij haar kleine tanden in de knapperige, met ham belegde baguette zette. ‘Na het ontbijt ga ik even douchen en daarna zoek ik een hotel,’ zei ik. Ze slikte het stuk brood snel door en nog voordat ze iets kon zeggen, schudde ze al met haar hoofd. ‘Dat hoeft niet, je kunt in de logeerkamer slapen.’ Met mijn ene handpalm veegde ik wat broodkruimels op tafel bij elkaar en liet ze vervolgens in de andere glijden. Daarna likte ik ze op en slikte ze door. In vage gedachten verzonken slurpten we allebei nog een kop thee op. Ik voelde in mijn borstzak naar mijn sigaretten, maar vond niets. ‘Ik heb ook trek in een sigaret,’ zei ze, terwijl ze aanstalten maakte om in de woonkamer op zoek te gaan naar rookwaar. Ik hield haar met mijn hand op haar voorhoofd tegen. ‘Blijf maar zitten, ik ga wel,’ zei ik. Ze sloeg haar armen om zich heen en haalde haar schouders op. ‘In mijn tas zit nog een vol pakje.’ Ik ging naar de woonkamer en trok de kranten bij het raam weg, zodat er meer licht naar binnen kon komen. De beglazer zou zo dadelijk met een nieuwe ruit komen. Ik opende de zwartlederen tas naast haar minirok en tastte met mijn hand naar de sigaretten. Mijn vingers raakten een metalen voorwerp aan. Eerst dacht ik dat het een aansteker was, maar toen ik het beetpakte, merkte ik dat het een revolver was. Ik hield hem omhoog en woog hem op mijn | |
[pagina 149]
| |
rechterhand. Dit was geen ‘vrouwelijk’ pistool, maar een robuust wapen met een modern design. Ik stopte het weer in de tas en liep met de sigaretten terug naar de keuken. Toen ik haar sigaret aanstak, legde ze haar hand heel even op de mijne om de vlam van de lucifer te beschermen. Nadat ik ook mijn eigen sigaret had aangestoken, bliezen we allebei krachtig de rook uit en keken hoe die zich vermengde met het zonnestof. Vervolgens boog Natalie naar voren en liet, met beide ellebogen steunend op tafel, haar kin op haar handen rusten, precies in het midden van het filigrein van sigarettenrook, zonnestralen en theedamp. ‘En?’ vroeg ze. ‘Blijf je?’ Ik nam een tweede trek, inhaleerde heel diep en verwijderde een tabakssliertje van mijn lip. ‘Ja,’ antwoordde ik. |
|