De Tweede Ronde. Jaargang 24
(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 142]
| |
Twee gedichten
| |
This Lime-tree Bower my PrisonWell, they are gone, and here I must remain,
This lime-tree bower my prison! I have lost
Beauties and feelings, such as would have been
Most sweet to my remembrance even when age
Had dimm'd mine eyes to blindness! They, meanwhile,
Friends, whom I never more may meet again,
On springy heath, along the hill-top edge,
Wander in gladness, and wind down, perchance,
To that still roaring dell, of which I told;
The roaring dell, o'erwooded, narrow, deep,
And only speckled by the mid-day sun;
Where its slim trunk the ash from rock to rock
Flings arching like a bridge; - that branchless ash,
Unsunn'd and damp, whose few poor yellow leaves
Ne'er tremble in the gale, yet tremble still,
Fann'd by the water-fall! and there my friends
| |
[pagina 143]
| |
[Nederlands]Zien 't groene snoer van lang en buigzaam onkruid
Dat eensgezind (een feëriek gezicht!)
Nog knikt en druipt onder de blauwe kleirand
Die druipt.
Mijn vrienden komen nu tevoorschijn
Onder de wijde wijde Hemel - zien weer
Het welig landschap met zijn vele torens,
Glooiende velden, weiden, en de zee
Met een mooi schip misschien, waarvan het zeil
Het strakke blauw hoogt tussen 't schaduwpaars
Van twee eilanden! Ja! Ze dwalen voort,
Allen verheugd, maar jij het vrolijkst, lijkt me,
Beminnelijke Charles! Want jij hebt jaren
Gehunkerd en gesmacht naar de Natuur,
Vastzittend in de stad, waar jij je weg vond
Met droef maar duldzaam hart, door kwaad en pijn
En ongekende rampspoed heen! Zink langzaam
Achter de westerkim, jij grootse zon!
Straal in het strijklicht van de hemelbol,
Jij paarse hei! Brand rijker, jullie wolken!
Leef in het gouden licht, verre bosschages!
Ontgloei, blauwe oceaan! opdat mijn vriend
Door vreugd getroffen staat zoals ik stond,
In sprakeloze duizeling; ja, rondtuurt
Over het wijde landschap, totdat alles
Minder lichamelijk grof lijkt, tinten tonend
| |
[Engels]Behold the dark green file of long lank weeds,
That all at once (a most fantastic sight!)
Still nod and drip beneath the dripping edge
Of the blue clay-stone.
Now, my friends emerge
Beneath the wide wide Heaven - and view again
The many-steepled tract magnificent
Of hilly fields and meadows, and the sea,
With some fair bark, perhaps, whose sails light up
The slip of smooth clear blue betwixt two Isles
Of purple shadow! Yes! they wander on
In gladness all; but thou, methinks, most glad,
My gentle-hearted Charles! for thou hast pined
And hunger'd after Nature, many a year,
In the great City pent, winning thy way
With sad yet patient soul, through evil and pain
And strange calamity! Ah! slowly sink
Behind the western ridge, thou glorious Sun!
Shine in the slant beams of the sinking orb,
Ye purple heath-flowers! richlier burn, ye clouds!
Live in the yellow light, ye distant groves!
And kindle, thou blue Ocean! So my friend
Struck with deep joy may stand, as I have stood,
Silent with swimming sense; yea, gazing round
On the wide landscape, gaze till all doth seem
Less gross than bodily; and of such hues
| |
[pagina 144]
| |
[Nederlands]Waardoor de Almachtige Geest gesluierd wordt,
Die toch aan geesten zich onthult.
Verrukking
Doordringt opeens mijn hart en ik ben blij,
Als was ik zelf daar! Ook in dit prieel,
Dit lindeboomprieeltje, heb ik veel
Bespeurd dat mij vertroost. Bleek in de gloed
Hing het doorzichtig lover, ik bekeek
Een breed en zonnig blad en zag genietend
De schaduwen van blad en stam erboven
Vol stippels zonlicht! Ook die noteboom
Was rijk gevlamd; en diepe gloed vervulde
Het oud klimop dat de olmen aan de voorzij
Bezet houdt en nu met diepzwarte massa
Hun donkere takken lichter glanzen doet
In de avondval. Al cirkelt nu de vleermuis
Geluidloos rond en kwettert er geen zwaluw,
Toch zingt de solitaire hommel nog
Waar bonen bloesemen! Voortaan besef ik
Dat de Natuur nooit hen verlaat die wijs zijn
En puur. Geen tuin zo nietig, of zij is daar,
Geen woestenij zo leeg of ieder zintuig
Geeft zij een taak en houdt het hart ontvankelijk
Voor Liefde en Schoonheid! En soms is het goed
Beroofd te zijn van een beloofd genot:
| |
[Engels]As veil the Almighty Spirit, when yet he makes
Spirits perceive his presence.
A delight
Comes sudden on my heart, and I am glad
As I myself were there! Nor in this bower,
This little lime-tree bower, have I not mark'd
Much that has sooth'd me. Pale beneath the blaze
Hung the transparent foliage; and I watch'd
Some broad and sunny leaf, and lov'd to see
The shadow of the leaf and stem above
Dappling its sunshine! And that walnut-tree
Was richly ting'd, and a deep radiance lay
Full on the ancient ivy, which usurps
Those fronting elms, and now, with blackest mass
Makes their dark branches gleam a lighter hue
Through the late twilight: and though now the bat
Wheels silent by, and not a swallow twitters,
Yet still the solitary humble-bee
Sings in the bean-flower! Henceforth I shall know
That Nature ne'er deserts the wise and pure;
No plot so narrow, be but Nature there,
No waste so vacant, but may well employ
Each faculty of sense, and keep the heart
Awake to Love and Beauty! and sometimes
'Tis well to be bereft of promis'd good,
| |
[pagina 145]
| |
[Nederlands]Zo kunnen wij de ziel verheffen, blijde
De vreugd beschouwend die wij nu niet delen.
Beminnelijke Charles, toen in de schemer
De laatste roek zijn rechte baan naar huis vloog,
Toen zegende ik hem: zijn zwarte vleugel
(Een vage vlek, verdwijnend in het licht)
Had, naar ik dacht, de wijde pracht des hemels
Doorkruist terwijl jij tuurde; of vloog krassend
Over jouw hoofd toen 't stil was, jou bekorend,
Beminnelijke Charles, voor wie geen klank
Een wanklank is als hij getuigt van Leven.
| |
[Engels]That we may lift the soul, and contemplate
With lively joy the joys we cannot share.
My gentle-hearted Charles! when the last rook
Beat its straight path along the dusky air
Homewards, I blest it! deeming its black wing
(Now a dim speck, now vanishing in light)
Had cross'd the mighty Orb's dilated glory,
While thou stoodst gazing; or, when all was still,
Flew creeking o'er thy head, and had a charm
For thee, my gentle-hearted Charles, to whom
No sound is dissonant which tells of Life.
| |
[pagina 146]
| |
De windharpGa naar voetnoot*
| |
The Eolian HarpMy pensive Sara! thy soft cheek reclined
Thus on mine arm, most soothing sweet it is
To sit beside our Cot, our Cot o'ergrown
With white-flower'd Jasmin, and the broad-leav'd Myrtle,
(Meet emblems they of Innocence and Love!)
And watch the clouds, that late were rich with light,
Slow saddening round, and mark the star of eve
Serenely brilliant (such should Wisdom be)
Shine opposite! How exquisite the scents
Snatch'd from yon bean-field! And the world so hush'd!
The stilly murmur of the distant Sea
Tells us of silence.
And that simplest Lute,
Placed length-ways in the clasping casement, hark!
How by the desultory breeze caress'd,
Like some coy maid half yielding to her lover,
| |
[pagina 147]
| |
[Nederlands]Haar zoet verwijt laat klinken dat bekoort
Tot nieuwe zwakte! Nu, driester bespeeld,
Rijzen en dalen achtereen de noten
In lange, aangename deining, met
Zo zwevende tovenarij van klank
Als Elfjes maken in de schemer, die
Op milde bries uit Sprookjesland aanzweven,
Waar Melodieën rond de honingbloesems
Als Paradijsvogels onstuimig sterk
Opwieken, rusteloos en zonder nest!
Dit ene Leven, in en buiten ons,
Dat alles wat beweegt bezielend aanraakt,
Als licht in klank en kracht van klank in licht,
Als polsslag van het denken, vreugd alom.
Het lijkt onmogelijk niet alles in
Zo'n rijkbedeelde wereld lief te hebben,
Waar 't zoeltje zingt en waar de stille lucht
Muziek is, sluimerend bij haar instrument.
En zo, mijn Liefste, strek ik rond de noen
Mijn benen op de flank van gindse heuvel
Terwijl ik door mijn halfgesloten wimpers
Het zonlicht dansen zie als diamant,
En ik sereen sereniteit bepeins;
Maar dan trekt een gedachte, ongezocht,
Of een passieve, vluchtige verbeelding
| |
[Engels]It pours such sweet upbraiding, as must needs
Tempt to repeat the wrong! And now, its strings
Boldlier swept, the long sequacious notes
Over delicious surges sink and rise,
Such a soft floating witchery of sound
As twilight Elfins make, when they at eve
Voyage on gentle gales from Fairy-Land,
Where Melodies round honey-dropping flowers,
Footless and wild, like birds of Paradise,
Nor pause, nor perch, hovering on untam'd wing!
O! the one Life within us and abroad,
Which meets all motion and becomes its soul,
A light in sound, a sound-like power in light,
Rhythm in all thought, and joyance every where
Methinks, it should have been impossible
Not to love all things in a world so fill'd;
Where the breeze warbles, and the mute still air
Is Music slumbering on her instrument.
And thus, my Love! As on the midway slope
Of yonder hill I stretch my limbs at noon,
Whilst through my half-clos'd eye-lids I behold
The sunbeams dance, like diamonds, on the main,
And tranquil muse upon tranquillity;
Full many a thought uncall's and undetain'd,
And many idle flitting phantasies,
| |
[pagina 148]
| |
[Nederlands]Vaak door mijn lome, werkeloze geest,
Zo wild en wisselend als vlagen wind
Die zwellend tremuleren op hun Luit!
Stel dat al wat in de natuur bezield is
Een Harp is, een orgaan divers van bouw,
Dat beeft naar denken, weids bespeeld en beeldend
Door windkracht van de geest die erop blaast,
Die ieders Ziel is en de God van allen.
Maar ernstig schiet er uit jouw oog een mild
Verwijt, o liefste Vrouw, want dit soort denken,
Vaag en onheilig, wijs jij af, mij vragend
Om nederig te wandelen met mijn God.
Gedweeë Dochter in 't gezin van Christus!
Je sprak goed, en vol heiligheid misprees jij
Die beelden van de niet-herboren geest,
Bellen die glinsterend zwellen en dan breken
Op Wijsbegeertes bron die ijdel ja knikt.
Want nooit mag ik onschuldig van hem spreken,
De Onbevattelijke! dan als ik,
Uit diep doorvoeld Geloof, hem vrezend prijs
Die mij met zijn verlossende genade
Genas, een zondig en ellendig mens,
Donker en wild, en mij dit Huis gaf, Vrede,
En jou, Meisje, met heel mijn hart vereerd!
| |
[Engels]Traverse my indolent and passive brain,
As wild and various as the random gales
That swell and flutter on this subject Lute!
And what if all of animated nature
Be but organic Harps diversely fram'd,
That tremble into thought, as o'er them sweeps
Plastic and vast, one intellectual breeze,
At once the Soul of each, and God of all?
But thy more serious eye a mild reproof
Darts, O belovéd Woman! Nor such thoughts
Dim and unhallow'd dost thou not reject,
And biddest me walk humbly with my God.
Meek Daughter in the family of Christ!
Well hast thou said and holily disprais'd
These shapings of the unregenerate mind;
Bubbles that glitter as they rise and break
On vain Philosophy's aye-babbling spring.
For never guiltless may I speak of him,
The Incomprehensible! save when with awe
I praise him, and with Faith that inly feels;
Who with his saving mercies healéd me,
A sinful and most miserable man,
Wilder'd and dark, and gave me to possess
Peace, and this Cot, and thee, heart-honour'd
Maid!
|
|