De Tweede Ronde. Jaargang 24
(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Twee brieven aan Thomas KeatsGa naar voetnoot*
| |
[pagina 77]
| |
af en verwachten hem morgen te ontmoeten. Je krijgt alles over ons bezoek te horen. Dit meer wordt veelvuldig ontsierd, niet wat betreft het land of het water. Nee, de twee uitzichten die we gehad hebben zijn van de edelste broosheid, die kunnen nooit vervagen, die doen je de verdeeldheden van het leven vergeten; ouderdom, jeugd, armoede en rijkdom; en ze verfijnen je gevoelsmatige blik tot een soort NoordersterGa naar eind2 die nooit anders kan dan haar licht open en vastberaden te laten schijnen over de wonderen van de grote Macht. De ontsiering die ik bedoel is het miasma van Londen. Ik ben van mening dat het vervuild is met mannetjesputters en militairen en modieuze vrouwen en hoedenlint-onnozelheid. De bewoners hier uit de Borderstreek hebben totaal geen voeling meer met de romantiek om hen heen, als gevolg van een voortdurend verkeer met de Londense beau monde. Maar waarom zou ik mopperen? Ik kreeg een uitstekend glas spuitwater van ze. Ach, ze zijn net zo aardig als hun buren. Maar in plaats van in retraite te zijn, zit Lord Wordsworth zelf met huis en al midden tussen de modieuze bezoekers, wat heel handig is, want zo kan men de hele zomer naar hem wijzen. Toen we ongeveer halverwege de ochtend waren, kwamen we geleidelijk aan in de heuvels en zagen we de bergen voor ons opdoemen; de andere helft bracht ons tot Wynandermere, veertien mijl tot het middagmaal. Het weer is meesterlijk om van de vergezichten te genieten, maar het is nu nogal nevelig en we staan in dubio of we al dan niet naar Ambleside zullen wandelen voor de thee: het is vijf mijl langs de oevers van het meer. De Loughrigg zal de hele weg lang steeds groter voor ons opdoemen. Ik heb een verbazingwekkende voorliefde voor bergen die in de wolken zitten. In Devon is er niets dat hier op lijkt en Brown zegt dat er ook in Wales niets is dat zich hiermee laat vergelijken. Ik moet je vertellen dat ik, op onze tocht door Cheshire en Lancashire, in de verte de bergen van Wales heb gezien. We zijn langs de twee kastelen Lancaster en Kendal gekomen.
27ste - We zijn hier gisteren naar Ambleside gewandeld, langs de oever van het Wynandermere, allemaal prachtig met beboste oevers en eilanden; onze weg was een kronkelig pad met bosschages aan beide kanten, en overhangend groen boven ons hoofd, vol vingerhoedskruid, met zo nu en dan een glimp van het meer, en de hele tijd vlijden de Kirkstone en andere grote heuvels zich dicht | |
[pagina 78]
| |
tegen elkaar aan in een soort grauwzwarte nevel. Ambleside ligt aan de noordelijke uitloper van het meer. We zijn vanochtend om zes uur opgestaan; vandaag noemen we het namelijk een rustdag omdat we Wordsworth een bezoek moeten brengen, die hier maar twee mijl vandaan woont. Voor het ontbijt zijn we de waterval van Ambleside gaan bekijken. De ochtend prachtig, de wandeling door de heuvels makkelijk. We misten - gelukkig, mag ik wel zeggen - het pad dat er direct doorheenvoert en na een beetje rondzwerven vonden we het door af te gaan op het geraas, want weet je, dat pad gaat geheel schuil onder de bomen, beneden in het dal, de rivier zelf is langs haar hele loop aantrekkelijk door haar kronkelweg ‘dwalend onder hangend loof’.Ga naar eind3 Milton doelde op een kalme rivier - déze beukt onstuimig in haar rotsbedding die steeds van aanzicht wisselt - maar de waterval zelf, waarmee ik ineens oog in oog stond, gaf me een aangenaam prikkelende schok. Eerst stonden we een beetje lager dan de kop, ongeveer halverwege de eerste waterval, die schuilgaat achter dichte bebossing, en zagen we hem nog twee etappes naar beneden stromen tot een diepte van bijna vijftig voet. Toen gingen we naar een uitstekende rotspunt die op bijna gelijke hoogte was met de tweede kop van de waterval, waar de eerste waterval boven ons was en de derde nog beneden ons. Tegelijkertijd zagen we dat het water werd gescheiden door een soort eilandje in de stroomversnelling, aan de andere kant waarvan een triomfantelijke stroom wegspoot - en dan het geraas en de frisse koelte. Tegelijkertijd zijn de verschillende watervallen al zo verschillend van karakter als maar mogelijk is; de eerste schiet als een pijl langs de leistenen rotsen; de tweede waaiert breed uit, de derde wordt tot een fijne nevel gebeukt. En de waterval aan de andere kant van de rots een soort mengelmoes van alledrie. Later zijn we een eindje verdergelopen en zagen we bijna het geheel, milder, zilverachtiger tussen de bomen door stromen. Wat me bovenal verwonderde waren de schakeringen, het koloriet, de lei, de steen, het mos, de rotsplanten; of, als ik het zo mag zeggen, het wezen, het aangezicht van zulke plekken. De ruimte, de grootsheid van bergen en watervallen laten zich goed voorstellen voor men ze gezien heeft; het aangezicht, de wezenlijke sfeer moeten elk voorstellingsvermogen te boven gaan en iedere herinnering tarten. Hier zal ik poëzie leren en van nu af aan zal ik meer schrijven dan ooit, omwille van het abstracte streven om een heel klein steentje bij te dragen aan die massa schoonheid, die door de meest verfijnde | |
[pagina 79]
| |
geesten geoogst wordt uit deze grootse bouwstenen, en tot een etherische existentie te maken die door mijn medemensen genoten kan worden. Ik kan niet, gelijk Hazlitt, van mening zijn dat deze taferelen de mens klein doen lijken. Ik heb nog nooit mijn eigen statuur zo volkomen vergeten: ik leef in het oog, en mijn fantasie verkeert, overtroffen, in een toestand van rust. We zullen nog een waterval bekijken bij Mount Rydall, waarheen we onze reis voortzetten nadat we deze brieven op het postkantoor hebben afgegeven. Ik verlang ernaar om in Carlisle te zijn, aangezien ik daar een brief van George verwacht en een van jou. Laat mijn brieven aan willekeurig wie van mijn vrienden zien - wellicht zijn ze niet geïnteresseerd in beschrijvingen - beschrijvingen zijn ten allen tijde verkeerd: het was niet mijn bedoeling geweest jou beschrijvingen te geven; maar wat kan ik eraan doen? Er is me erg veel aan gelegen dat je iets proeft van de geneugten die ons hier ten deel vallen; misschien is dat niet onaangenaam, aangezien je er niet de vermoeienis van hebt. Ik verkeer in goede gezondheid. Stuur tot de twaalfde juli je post naar Port Patrick. Tevreden met de wetenschap dat waarschijnlijk drie of vier paar ogen voor de bezitters waarvan ik een groot zwak heb, langs deze regels zullen gaan, verblijf ik, en sterker nog, bèn ik je toegenegen broer John | |
Keswick - 29 juni 1818Mijn lieve Tom,
Ik kan mijn journaal niet zo accuraat en actueel bijhouden als ik wel zou willen, omdat ik in beslag werd genomen door het schrijven aan George, en daarom moet ik je zonder omhaal vertellen dat we van Ambleside naar Rydal zijn doorgegaan, daar de watervallen hebben bekeken, en bij Wordsworth zijn langsgegaan, die niet thuis was, zomin als iemand anders van zijn gezin. Ik schreef een briefje en liet dat op de schoorsteenmantel achter. Daarvandaan bereikten we de voet van de Helvellyn, waar we sliepen, maar we konden hem niet beklimmen vanwege de mist. Ik moet nog vermelden dat we van Mount Rydal langs Thirlswater zijn gekomen, langs een fraaie pas in de bergen. Na de Helvellyn bereikten we Keswick dat aan Derwent Water ligt. De weg naar Derwent Water overtrof Wynandermere - hij is rijk bebost en | |
[pagina 80]
| |
omsloten door bergen met rijkgeschakeerde kleuren. Van de Helvellyn naar Keswick was het acht mijl tot het ontbijt. En daarna liepen we het hele meer rond, ongeveer tien mijl, en zagen onderweg de waterval van Lodore. Ik klom met gemak tussen de riviertjes over de rotsblokken en ik denk dat ik de top best gehaald zou hebben, maar ongelukkigerwijs werd ik nat, doordat ik met één been uitgleed in een drassige kuil. Er is geen grote hoeveelheid water, maar de entourage is verrukkelijk, want het sijpelt uit een kloof in loodrecht omhooggaande rotsen, allemaal met een verentooi van essen en andere prachtige bomen. Het is raar hoe die daar zo gekomen zijn. Aan de zuidkant van het meer zijn de bergen van het Borrowdale misschien wel het mooiste dat we gezien hebben. Bij onze terugkeer van deze rondwandeling bestelden we ons middagmaal en sloegen daarna anderhalve mijl de weg naar Penrith in, om de Druïdentempel te zien. Bergopwaarts hadden we er een hele kluif aan, zo vlak na het middagmaal, maar dat werd goedgemaakt door de voldoening van de aanblik van die oude stenen, op een lichte verhoging temidden van de bergen, die op dat moment rondom al verduisterd waren, behalve bij de nog fris gekleurde toegang tot de vallei van St. John. We gingen nogal vermoeid naar bed, maar dat verhinderde ons niet om vanochtend vroeg op te staan om naar Mount Skiddaw te gaan. De hele weg lang beloofde het prachtig weer te worden, en we hadden ons bijna helemaal naar de top gesjouwd en gesleept, toen er om half zeven ineens een mist op ons neerdaalde die ons alle zicht benam. Toch was daarmee voor ons niets verloren, want we waren hoog genoeg om zonder mist de kust van Schotland te zien, de Ierse zee, de heuvels voorbij Lancaster en bijna alle grote bergen van Cumberland en Westmoreland, in het bijzonder de Helvellyn en de Scafell. Het werd almaar kouder naarmate we hoger klommen en we waren blij dat we op ongeveer driekwart van de klim een beetje rum konden drinken, die de gids had meegenomen, gemengd, let wel, met bergwater. Ik nam twee glazen op de heenweg en één op de terugweg. Het is ongeveer zes mijl vanaf de plek waar ik nu zit te schrijven tot aan de top, dus hebben we vandaag vóór het ontbijt tien mijl gelopen. We hebben de klim gedaan met twee anderen, heel geschikte types. Ieder onderging, toen we boven in de koude lucht kwamen, hetzelfde geëxalteerde gevoel dat een koud bad je geeft. Ik voelde me alsof ik naar een toernooi ging. Wordsworth's huis is precies gelegen aan het begin van de voet van | |
[pagina 81]
| |
Mount Rydall, zijn zitkamerraam kijkt direct uit op het Wynandermere. Ik geloof niet dat ik je verteld heb hoe mooi het dal van Grasmere is en hoe ik ‘de oude vrouw, gezeten op de Helmrots’Ga naar eind4 ontwaarde. We gaan onmiddellijk verder naar Carlisle met de bedoeling om op de eerste juli Schotland te betreden via [...] 1 juli - Wij zijn vanochtend in Carlisle. Na de Skiddaw zijn we naar Ireby gelopen, de oudste marktplaats in Cumberland, waar we grotelijks vermaakt werden door een plattelandsdansles, die gehouden werd in de ZonGa naar eind5. Het was wat je noemt ‘geen nieuwe cotillon, regelrecht uit Frankrijk’Ga naar eind6. Nee, ze trappen en springen met uitzonderlijk elan, ze zwieren en vliegen, ze hopten en schopten, ze maaiden en draaiden, en stampten en zweetten, en dreunden op de vloer dat het een aard had. Het verschil tussen onze plattelandsdansen en deze Schotse figuren is ongeveer hetzelfde als op je gemak in een kopje thee roeren en beslag kloppen voor een taart. Het deed me bijzonder veel goed te bedenken dat als ík geneugten had waar zíj niets van afwisten, zíj er ook hadden waar ík me met geen mogelijkheid in kon verplaatsen. Ik hoop niet naar huis terug te keren voor ik een keer aan de Highland fling heb meegedaan, zo'n mooie rij jongens en meisjes heb je nog nooit gezien, een paar beeldschone gezichtjes en één exquise mond. Nog nooit heb ik de glorie van de Vaderlandslievendheid van zó dichtbij gevoeld, de glorie om door middel van wat dan ook een land gelukkiger te maken. Dat is wat ik nog mooier vind dan landschap. Ik vrees dat ons rondtrekken van de ene plek naar de andere ons verhindert om geschoold te raken in dorpsaangelegenheden. Wij zijn slechts schepselen van rivieren, meren en bergen. |
|