| |
| |
| |
Essay
GRASMERE.
FROM LOUGHRIGG TERRACE.
PUBLISHED BY J. GARNETT, WINDERMERE.
| |
| |
| |
Het Lake District en zijn dichters
Gerard de Vries
Men kan van het Lake District genieten en men kan de Lake Poets bewonderen, maar de combinatie van beide gevoelens verdiept de genieting en de bewondering. Men kan zich laten meeslepen door de natuurbeschrijvingen van de Lake Poets en hun vrienden, maar als men de beschreven landschappen en uitzichten kent, worden hun woorden door beelden tot leven gebracht. Datzelfde geldt voor het landschap: dat wordt nog mooier als men weet welke bijzondere gedachten en gevoelens het heeft opgewekt.
Het Lake District is een betrekkelijk klein gebied in het noordwesten van Engeland, vlak onder de Schotse grens. De naam, Merengebied, is voor Nederlandse oren bedrieglijk. Wie het associeert met bij voorbeeld de Friese meren zit er helemaal naast. Het is een wild berggebied met ruige hoogten en diepe kloven, maar de valleien zijn van een betoverende bekoorlijkheid. Alle niet-woeste grond dient als weideland voor schapen, en de weiden worden niet door prikkeldraad maar door stenen wallen of groene heggen van elkaar gescheiden. De schaarse boerderijen vormen een welkome afwisseling in het landschap, dat anders een te verlaten indruk zou maken. In het begin van de negentiende eeuw woonden de Engelse dichters William Wordsworth (1770-1850), Robert Southey (1774-1843) en Samuel Taylor Coleridge (1772-1834) in dit gebied, en hun huizen staan er, dankzij de Engelse behoudzucht, nog steeds.
Als toeristisch gebied is het Lake District pas halverwege de achttiende eeuw schoorvoetend in de mode gekomen. Kort daarvoor beschreef Daniel Defoe het in zijn Tour through the Whole Island of Great Britain nog als ‘de wildste, onherbergzaamste, afschrikwekkendste streek waar ik doorheen ben gekomen’, maar in 1745 en 1747 gebruikte George Smith in zijn beschrijvingen ervan in The Gentleman's Magazine meermalen het woord ‘romantisch’, dat in die tijd nog niet zijn huidige betekenis had maar gebruikt werd ter aanduiding van het pittoreske aspect van een idyllisch landschap of het sublieme aspect van een woest landschap. En in 1766 schreef dominee John Brown in zijn Description of the Lake at Keswick: ‘De totale volmaaktheid van Keswick bestaat uit drie bestanddelen:
| |
| |
Schoonheid, Ontzag en Oneindigheid.’ Waarschijnlijk heeft de dichter Thomas Gray (1716-1771) zich door deze beschrijving laten inspireren tot het maken van twee reizen naar het Lake District, in 1767 en in 1769. Van de laatste heeft hij een verslag geschreven dat in 1780 is gepubliceerd als aanhangsel van de populaire Guide to the Lakes van Thomas West.
De ‘wilde, onherbergzame, afschrikwekkende’ bergen vormden inmiddels een van de grootste attracties van het Lake District. Hoewel de bergen er niet echt hoog zijn - de Scafell is met zijn 978 meter de hoogste - maken de steil oprijzende wanden toch een alpine indruk. Imposante rotspartijen en smalle dalen versterken die. De nabijheid van de zee verschaft de hemel een steeds wisselend wolkendek, waar de zon zich als een soort zoeklicht doorheen dringt. De meren, omrand door lommerrijke bossen, weerspiegelen hun omlijstingen met een volmaakte symmetrie. De begroeiing van heide, gras, varens en bloemen zorgt voor een rijke mengeling van pasteltinten met paars, geel, groen en oranje als dominante kleuren. Tegenwoordig is deze streek het drukst bewandelde deel van Engeland, en ook de dichters Wordsworth en Coleridge waren fervente wandelaars.
Ze hadden elkaars gezelschap al eerder gezocht in de Quantocks, een hoge heuvelrug met rijk beboste dalen, iets ten oosten van Exmoor gelegen. Dat was in 1798, het jaar waarin ze hun Lyrical Ballads publiceerden, de bundel die een waterscheiding in de Engelse dichtkunst vormt en het begin van de Romantische beweging markeert. Al eerder had Wordsworth het lange gedicht An Evening Walk gepubliceerd, waarin hij gedetailleerd de geluiden en kleuren en vormen van de natuur beschreven heeft en vooral de gevoelens die ze bij hem opwekten. In de Quantocks kregen de vrienden bezoek van John Thelwall, de schrijver van The Peripatetic, een boek waarvan de titel verwijst naar de Aristotelische wijze van onderwijzen, namelijk al wandelend, en waarin deze traditie met de opvattingen van Rousseau in verband wordt gebracht. Van een andere bezoeker, de essayist William Hazlitt, leren we meer over het wandelende leven dat de dichters leidden. Zo liepen Hazlitt en Coleridge samen van Nether Stowey, waar de dichter woonde, naar Lynton. Hemelsbreed is dat een afstand van zestig kilometer, maar de heuvels en dalen maken de route veel langer. Ze kwamen dan ook pas tegen middernacht aan, wekten de eigenaar van een herberg die eieren met spek voor ze bakte, bleven de volgende dag
| |
| |
in Lynton en liepen de derde dag welgemoed terug naar Coleridge's cottage. Wandelen en dichten waren voor de Lake Poets nauw met elkaar verbonden. Hazlitt schreef in zijn On My First Acquaintance with Poets: ‘Coleridge heeft me verteld dat hijzelf graag dichtte tijdens een wandeling over een oneffen pad of dwars door dicht kreupelhout, terwijl Wordsworth altijd het liefst tijdens het dichten op en neer liep over een recht grindpad of ergens anders waar de continuïteit van zijn gedicht niet verstoord werd.’
Later in dat jaar reisden Wordsworth, Coleridge en Wordsworth's zuster Dorothy naar Göttingen. De nieuwe Duitse poëzie was in die tijd erg in trek, en dat gold ook voor de spraakmakende hoogleraren in Göttingen, vandaar dat Coleridge zich er aan de universiteit inschreef om de eigentijdse Duitse wijsbegeerte te bestuderen. Hij maakte er voorts een wandeling door de nabijgelegen Harz, een bos- en bergrijk gebied iets ten noorden van het universiteitsstadje. Vijfentwintig jaar later zou Heinrich Heine precies dezelfde tocht ondernemen. Zowel Coleridge als Heine beklom de Brocken, de hoogste berg van de Harz, en beiden schreven er een gedicht. Coleridge schreef er het plechtstatige I stood on Brocken's sovran height, dat eindigt met een religieus akkoord. Bij Heine verloopt het gedicht Auf dem Brocken heel anders: het uitzicht vanaf de top doet de afstanden vervagen, zodat hij zich bij een gedroomde geliefde kan wanen met haar robijnen mondje en haar oortjes als lelietjes-van-dalen.
Na dit Duitse uitstapje vestigden Coleridge en Wordsworth zich in het Lake District, de een in Keswick en de ander in Grasmere, op ongeveer twintig kilometer afstand van elkaar. Wordsworth woonde er samen met zijn onafscheidelijke zuster Dorothy. Haar Dagboek is het mooiste boek dat een wandelaar zich kan dromen. Daarin beschrijft ze hun vele wandeltochten. Het seizoen was daarop niet van invloed, en soms komen ze terecht in een sneeuwstorm of verdwalen ze in de mist, maar ook dan blijft er genoeg te genieten. Dorothy beschouwde de natuur als haar persoonlijke schatkamer, en geen fresco op het plafond van de Sixtijnse kapel kon in haar ogen wedijveren met de hemel van het Lake District. Haar beelden zijn zo aansprekend dat sommige hun weg vonden naar de gedichten van Coleridge en Wordsworth. Wie haar warme waardering leest voor een regenbuitje, haar verbazing over in elkaar overlopende kleuren, haar apppreciatie van een verdwaald bloempje, haar vreugde over onverwachte geluiden, kan zich al
| |
| |
snel geen voorstelling meer maken van zulke begrippen als stress en burn-out. Slechts een enkele keer maakt Dorothy gewag van een gevoel van neerslachtigheid.
Maar hoeveel Dorothy ook wandelde, William overtrof haar. Thomas De Quincey (1785-1859), de schrijver van het inmiddels weer actuele Confessions of an English Opium Eater, die uit bewondering voor de Lake Poets ook in het Lake District is gaan wonen, zegt in zijn Recollections of the Lake Poets dat William Wordsworth zo'n driehonderdduizend kilometer moet hebben gelopen. Hij wandelde natuurlijk vaak naar Keswick, en als hij Coleridge niet thuis trof, liep hij even zo vrolijk terug. Het lange gedicht The Prelude is een soort autobiografie waarin hij, in een permanente dialoog met de natuur, beschrijft hoe hij zich tot dichter heeft ontwikkeld. Zijn ervaringen in de natuur zijn op onnavolgbare wijze omgevormd tot fasen in zijn dichterschap.
Coleridge moet een charismatische maar vlinderachtige man zijn geweest, met een magnetische aantrekkingskracht, maar een klein verantwoordelijkheidsgevoel. Dat laatste blijkt ook uit zijn oeuvre. Van de drie gedichten die hem beroemd hebben gemaakt, The Ancient Mariner, Kubla Khan en Christabel, zijn de laatste twee slechts delen van een onvoltooid geheel, en hij heeft überhaupt veel meer fragmenten nagelaten dan voltooide stukken. Zijn Biographia Literaria bevat een reeks van niet altijd samenhangende fragmenten, waarvan het abrupte einde eigenlijk nauwelijks stoort omdat de beschouwingen ook geen begin hebben. Maar alles wat hij schrijft, fascineert de lezer. Ook als spreker maakte hij een onuitwisbare indruk. Keats heeft ons een verslag nagelaten van zijn eerste (en laatste) ontmoeting met Coleridge en beschrijft daarin hoe hij hem in die korte tijd een sprankelende monoloog ontlokt heeft over ‘wel duizend dingen - nachtegalen, poëzie - poëtische beroering - metafysica - diverse soorten en ondersoorten van dromen - nachtmerries - een droom die samengaat met het gevoel te worden aangeraakt - de enkelvoudigheid en meervoudigheid van aanrakingen - het eerste en tweede bewustzijn - het verschil verklaard tussen wil en wilskracht - waarom er zoveel metafysici zijn doordat ze geen notie hebben van het tweede bewustzijn - monsters - de kraak - zeemeerminnen - Southey's geloof in hun bestaan - Southey's geloof verwaterd - spookverhalen’ en dat Coleridge praatte toen ‘hij op me toe kwam - toen hij weer wegging, en aan één stuk door de hele tijd daartussen.’ Ook Madame de Staël,
| |
| |
zelf bij de conversatie moeilijk te onderbreken, noteerde na een ontmoeting met Coleridge in Londen ‘Avec M. Coleridge, c'était le monologue.’
Keats maakt wel melding van de kaleidoscopische versatiliteit van Coleridge's gedachtenstroom, maar zegt niets over de inhoud van zijn talloze ideeën. Als er opnamen van zijn causerieën zouden bestaan, zouden we de fascinatie van zijn toehoorders kunnen voelen. Nu kennen we de spreker alleen als schrijver. Het gedicht Frost at Midnight, in het zomernummer 1999 van De Tweede Ronde vertaald door Wiebe Hogendoorn, geeft een goed voorbeeld van de poëtische kracht waarmee hij al die verspreide gedachten tot een harmonisch geheel wist samen te voegen. De dichter zit rond middernacht in zijn huiskamer bij het haardvuur:
Mijn huisgenoten, allen nu ter rust,
Lieten mij aan de eenzaamheid die past
Bij dieper mijmerij; maar aan mijn zijde
Sluimert mijn kindje vredig in zijn wieg.
Mijn prachtig kindje! welk een tedere vreugde
Ontroert mijn hart, jou zo te zien, te weten
Dat jij heel andere wijsheid zou verwerven
En in heel andere streken! Ik werd groot
Als stadskind tussen donkere kloostergangen
En zag niets lieflijks dan de lucht en sterren.
Maar jij, mijn kind, zult zwerven als een briesje
Langs meren en zandstranden, onder klippen
Van oeroude gebergten, onder wolken
Waarvan de massa beelden toont van meren,
Stranden én klippen; en zo zie en hoor jij
De schone vormen en de klare klanken
Van de eeuwige taal van God, door hem gesproken,
Die sinds de eeuwigheid zichzelf ontvouwt
In alles, alle dingen in zichzelf.
De grote Leraar van 't Heelal! Hij kneedt
Jouw geest, en door te geven doet hij vragen.
Coleridge had een groot aantal huisgenoten. In 1800 had hij zijn
| |
| |
intrek genomen in een groot huis dat Greta Hall heette en dat nog steeds aan de rivier de Greta in Keswick staat. In 1803 was zijn zwager Robert Southey met zijn vrouw bij hem ingetrokken. Coleridge had Southey in de zomer van 1794, in Oxford tijdens een wandeling ontmoet. Hij was toen tweeëntwintig en Southey twintig. Ze werden vrienden en maakten plannen om naar Amerika te gaan en daar een idealistische leefgemeenschap te stichten. Dat zou een soort Walden worden waar vrijheid, gelijkheid en broederschap zouden domineren. (Niet veel later koesterde de jonge Shelley soortgelijke utopistische ideeën, die hij onder andere tot uiting bracht in de brieven die hij eind 1811 en begin 1812 vanuit Keswick aan zijn vriendin Elizabeth Hitchener stuurde. Hij verbleef daar een paar maanden en leerde er Robert Southey kennen, met wie hij lange gesprekken voerde. Zie daarvoor de afdeling Vertaald Proza in dit blad.) Coleridge en Southey moesten wegens geldgebrek hun plannen opgeven. Geld was altijd schaars in de huishoudens van de Lake Poets. Wordsworth kreeg later een kleine erfenis en een aanstelling als postmeester van Windermere, een baan waarin hij iemand anders betaalde om het echte werk te doen. De zeer productieve Southey kon redelijk van de pen leven en werd in 1813 benoemd tot Poet Laureate, de Engelse Dichter des Vaderlands, nadat Sir Walter Scott voor de eer bedankt had en Southey had aanbevolen.
In Oxford hadden Coleridge en Southey besloten dat het gezelschap van vrouwen de duurzaamheid van hun gedroomde Amerikaanse kolonie ten goede zou komen. Southey was verloofd met Edith Fricker en overreedde Coleridge om met haar oudere zus Sara te trouwen. Het huwelijk werd geen succes, maar dat was niet Sara's schuld: geen enkele levenspartner had het huwelijk met de al vroeg aan het gemakkelijk verkrijgbare opiumdrankje laudanum verslaafde Coleridge tot een succes kunnen maken, zelfs Dorothy Wordsworth niet, die Sara vaak neerbuigend bejegende en zichzelf als volwaardiger intellectueel gezelschap voor Coleridge beschouwde. Bij het grote huishouden in Greta Hall voegde zich vervolgens nog het derde zusje Fricker, Mary, nadat haar man, de dichter Robert Lovell gestorven was.
Tegenwoordig wordt Wordsworth's huisje in Grasmere als museum gekoesterd, maar Greta Hall is tegenwoordig privé-bezit en van Southey zijn alle sporen gewist. Zijn huis, dat fier uitsteekt boven de bomen die hij geplant heeft, heeft zelfs geen plaquette die
| |
| |
aan hem herinnert. Zijn tombe, getooid met een prachtige witmarmeren beeltenis en een gedicht van Wordsworth, krijgt zelfs geen belangstelling als de regen de vele toeristen naar musea drijft. Southey's gedichten komen ons nu als gekunsteld voor. Als hij naarstig zat te dichten, vloeide er geen dichtader. Zelden treft een gedicht van Southey ons als naturel. Zelfs zijn vele malen herdrukte biografie van de zeeheld Nelson is gortdroog. Southey's levendige aard komt alleen maar tot uitdrukking in zijn brieven. We lazen al hoe Coleridge tegen Keats gezegd had dat Southey in het bestaan van meerminnen geloofde. In zijn boek Sir Thomas More; or Colloquies on the Progress and Prospects of Society beschrijft Southey zijn gesprekken met de geest van Thomas More. Natuurlijk leidt hij de geest ook rond langs alle pittoreske delen van het Lake District. Hij voelde zich gerustgesteld door More's verzekering dat hij ook in de hemel op een uitgeverij zou mogen rekenen, de Paradise Press, die vast en zeker al zijn werken zou willen herdrukken. Op latere leeftijd schreef hij het omvangrijke werk The Doctor, een potpourri van de meest uiteenlopende kwesties. Het meest curieus daarvan is wel het compacte essay waarin hij ons voorrekent hoeveel talen een man zou kunnen leren als hij de tijd die hij gewoonlijk aan het scheren besteedt, daaraan zou wijden.
De Lake Poets hadden vele vrienden en fans, hoewel hun populariteit nooit die van Sir Walter Scott of Lord Byron benaderd heeft. Goede vrienden en propagandisten waren de essayist en dichter Charles Lamb (1775-1834.) en de essayist en criticus William Hazlitt (1778-1830). Hazlitt's vader was dominee en zelf beproefde hij zijn geluk als portretschilder, filosoof en journalist, maar hij genoot het meeste succes als essayist. Hij zocht het antwoord op vragen waarover niemand zich ooit druk had gemaakt, ook al vormen ze de essentie van het menselijk bestaan: waarom houdt men van schilderkunst? wat is er mooi aan literatuur? waarom gaat men tijdens vakanties op reis? wat trekt mensen naar het platteland? Zijn The Spirit of the Age, dat beschouwingen bevat over het werk van zijn beroemde tijdgenoten, van wie hij de meeste persoonlijk heeft gekend, bevat scherpzinnigheden die sindsdien niet meer zijn geëvenaard, hoeveel boeken er ook over de Engelse Romantische Dichters geschreven zijn. Hazlitt beschikte over een groot vermogen tot geestdrift en passie, dat hem in staat stelde diep door te dringen in zijn onderwerpen. Zijn vasthoudendheid had ook de
| |
| |
schaduwzijde van onverzettelijkheid. Zo bleef hij zijn leven lang een bewonderaar van Rousseau en Napoleon.
De hierboven reeds aangehaalde schrijver Thomas De Quincey was vooral een vriend en bewonderaar van Wordsworth. Toen Wordsworth in 1808 met zijn zuster, zijn vrouw en zijn kinderen naar het veel grotere huis Allan Bank verhuisd was, huurde hij hun piepkleine Dove Cottage in Grasmere, waar hij tot 1820 bleef wonen. Zijn Recollections of the Lake Poets bevat schitterende beschrijvingen van het gebied en zijn bewoners, waaronder de geschiedenis van ‘de Belle van Buttermere’. Deze beroemde schoonheid heette Mary Robinson en was dienstertje in de herberg van haar vader, de Fish Inn, die zich vlakbij Buttermere bevond, en nog steeds bevindt. Buttermere is een dorpje nabij een gelijknamig en moeilijk bereikbaar meer dat aan drie kanten begrensd wordt door hoge bergwanden. Dankzij het feit dat de schrijver Joseph Budworth in 1792 haar schoonheid roemde in zijn reisgids Fortnight's Ramble to the Lakes, werd niet langer het meer maar het meisje de voornaamste attractie van Buttermere. Ze werd het slachtoffer van een oplichter die onder valse voorwendselen met haar trouwde. Gelukkig werd de bedrieger ontmaskerd en in Carlisle opgehangen. Mary keerde terug naar Buttermere en trouwde daar met een streekgenoot. Deze geschiedenis vormt de bron van eindeloos veel Engelse boeken en toneelstukken. De meest recente versie is The Maid of Buttermere (1987) van de uit het Lake District afkomstige Melvyn Bragg.
De kortste weg van Keswick naar Buttermere loopt door een drietal valleien. De wandelaar gaat een tiental kilometers in volslagen eenzaamheid langs steile berghellingen en een kabbelende stroom. De wandelaars van toen zochten veeleer een route uit die hen langs boerderijen leidde waar ze konden rusten, eten, drinken en zich warmen bij de kachel of de open haard. Als Wordsworth van Grasmere naar Keswick liep om Coleridge of Southey te bezoeken, liep hij bij voorkeur langs het piepkleine dorpje Watendlath. Die route leidt de wandelaar ook langs de beroemde watervallen van Lodore, waarover Southey het elders in dit tijdschrift opgenomen gedicht The Cataract of Lodore geschreven heeft, en over de brug van Ashness, het meest pittoreske bruggetje in het Lake District, dat een schitterend uitzicht over twee meren biedt. Het dorpje Watendlath bestaat uit maar enkele boerderijen tussen berghellingen, een meer en een riviertje. In 1921 brachten verscheidene leden van de zogenaamde Bloomsbury-groep daar hun
| |
| |
zomervakantie door en beleden er hun principe van de vrije liefde, in de vorm van een onstuimige relatie tussen de schrijver Gerald Brennan en de schilderes Dora Carrington. Acht jaar later werd Watendlath bezocht door de schrijver Hugh Walpole, die er zijn roman Judith Paris situeerde. De route van Keswick naar Watendlath is nog steeds mooi, maar vanaf Watendlath kunnen we Wordsworth's voetpad naar Grasmere niet meer bewandelen, omdat het grootste deel daarvan veranderd is in een drukbereden autoweg.
Wordsworth heeft een groot deel van zijn leven in het Lake District gewoond. Hij was geboren in het stadje Cockermouth, in het uiterste noordwesten van het gebied, niet ver van zee, en bracht een groot deel van zijn jeugd door in Hawkshead, een - nog steeds - idyllisch dorpje aan het mooie Esthwaite Water. Terwijl hij in Cambridge studeerde, brak de Franse revolutie uit. In december 1791 vertrok hij naar Frankrijk, waar hij een jaar bleef, niet alleen gefascineerd door de politieke gebeurtenissen maar ook door een Française, bij wie hij een onwettige dochter verwekte. Zeven jaar later was hij voorgoed terug in het Lake District. Hij had een aangeboren liefde voor het natuurschoon in zijn geboortestreek, en bofte dat het Lake District juist tijdens zijn leven zo populair was. De uitgesproken thematiek van zijn gedichten paste dus wonderwel in zijn tijd. De poëzie van Wordsworth en Coleridge is eenvoudig te begrijpen, omdat ze de natuur en het persoonlijke gevoelsleven tot onderwerp heeft en geen filosofische verhandelingen bevat over culturele, politieke of religieuze vraagstukken. Natuurlijk schuilt er wel een levensbeschouwelijke visie achter hun gedichten. Bij alle onderlinge verschillen gaan beiden uit van een pantheïstische opvatting, in die zin dat de natuur de grote leermeesteres is die de mens vormt. Door, dankzij dichterlijke intuïtie, haar tekens waar te nemen en associatief te verbinden met het eigen gevoelsleven, komt men tot meditatief inzicht in de hogere organische samenhang, de versmelting van het individuele en het universele, van het concrete detail en het levensbeginsel.
De ogenschijnlijk alledaagse stijl van deze poëzie, waarin het gebruik van de klassieke bagage bijna altijd gemeden wordt, maakt dat zij nog rechtstreeks toegankelijk is. Men kan Milton en Pope bewonderen en onder de indruk zijn van hun eruditie en verbeeldingskracht, maar van het werk van Wordsworth en Coleridge kan men eenvoudigweg genieten zonder er te veel bij na te denken. Hun woonstreek was hun muze: een gebied dat lyrisch maakt!
| |
| |
|
|