| |
| |
| |
Telefoongids Zandvoort 1951
L.H. Wiener
Toen ik nog dacht dat schrijvers vrij waren in de keuze van hun onderwerp schreef ik nooit over mijn vader. Nu ik weet dat het niet zo is, doemt de naam van mijn vader steeds vaker op in mijn werk.
Of is het anders, zoals met alles, en is iedere schrijver weliswaar vrij in het kiezen van zijn materiaal, maar zijn het juist de onderwerpen waarom het gaat, de onderwerpen die de rechtvaardiging van zijn schrijverschap uitmaken, die hij mijdt; bewust of onbewust?
*
Min of meer bij toeval kreeg ik onlangs een vlekkerige en bruingeel uitgeslagen telefoongids in handen, uitgaaf 1951, voor Bennebroek, Haarlem, Santpoort, Spaarndam en Zandvoort. ‘Lijst van aangeslotenen’ stond er boven iedere gemeente.
Vooral de aansluitingsnummers voor het dorp Zandvoort brachten mij in een weemoedige stemming, want veel namen kwamen mij nog zo bekend voor, maar waren inmiddels namen geworden van Zandvoorters die voor het overgrote deel de telefoon niet meer zouden kunnen opnemen en terwijl ik met de pink van mijn linkerhand en de wijsvinger van mijn rechter langzaam door de kolommen gleed, trok een trage stoet van zwijgende gestalten aan mij voorbij, gestalten met levende maar gelooide hoofden, in zonnige maar gesloopte huizen, op uitbundige maar verlaten plaatsen, als losse stukken uit de legpuzzel van mijn jeugd, alfabeties gerangschikt nu en daarmee schijnbaar geordend, maar in feite nog veel chaotieser dan de volgorde waarin ze zich ooit aan mij hadden geopenbaard.
Ik realiseerde me dat wat ik in mijn handen hield een soort gerubriceerd dodenboek was, de namen zwart omkaderd in drie kolommen per pagina, de kleur van het papier een verweerde tint lijk-oker. Een mummiegeur steeg op naar mijn neus en ik onderging een min of meer zelfgezochte bedwelming, want wat of wie had mij ervan kunnen weerhouden dit boek weer dicht te slaan en voor altijd op te bergen? Maar wegleggen kwam niet bij mij op,
| |
| |
integendeel, ik wentelde het boek om en om in mijn handen, onderzocht het van alle kanten, rook aan het papier en dacht de quasi-poëtiese woorden: ‘Wij ruiken hier aan de oksel van de tijd: muf, bedompt, verlept, verdroogd - de oksel van de tijd - geen transpiratie, maar expiratie.’
Niet alle aangeslotenen zouden inmiddels van het leven zijn afgesneden, maar de meesten zeker en van de overigen had ik niet veel meer te vrezen.
Om de geur van het verleden zo volledig mogelijk in mij te kunnen opnemen waaierde ik de pagina's van het opvallend dunne boek onder mijn duim door, sloot mijn ogen en inhaleerde diep. Bij Bennebroek openden zich de gele lissen van de Leidsevaart, in Haarlem ontwaarde ik in de bocht van het Houtplein naar de Tempeliersstraat de knarsende Boedapester tram, Santpoort en Spaarndam passeerden in een blinde vlek, maar toen doemde Zandvoort op in al zijn vergetelheid. Heel Zandvoort, samengebald in slechts acht pagina's van dode namen, anonieme nummers, ijdele ambten en verloren adressen.
Ik bestudeerde het boek nu nog nader en zag dat op het omslag het silhouet stond afgebeeld van een telefoon, een oer-telefoon, een telefoon zoals hij bedoeld was en altijd had moeten blijven: vierkant en zwaar, vervaardigd van zwart bakeliet, met een robuuste hoorn op een robuuste haak en met een draaischijf gelijk een stuurwiel.
Telefoongids, las ik, juli 1951, met daaronder een lijst van bijzondere nummers voor speciale diensten, zoals storingen bij de radio-distributiedienst (k 05), de boodschappendienst (k 08) en het opgeven van telegrammen naar Amerika (k 019). Onder de kop ‘wenken’ las ik de waarschuwing: denk aan de ‘k’, met als extra toevoeging ‘Vergeet nimmer de “k” bij het kiezen van een netnummer’ alsmede de raadgeving: ‘Kies een nummer niet voordat u een zoemertoon hoort.’ En voor alle duidelijkheid: ‘De k is de nul op de schijf.’
Zo zag een telefoongids in de jaren vijftig er dus uit, geredigeerd door een paternalistiese overheid, die zich op de achterzijde van het omslag nog regulerender presenteerde met de vermaning: ‘Wordt gij opgeroepen antwoord dan onmiddellijk en noem uw naam of telefoonnummer’. Men zou er haast van in de houding springen.
| |
| |
Weemoed maakte enige momenten plaats voor angstig ontzag, een bekend gevoel uit mijn vroege jeugd, dat nog versterkt werd toen mijn blik, min of meer toevallig, viel op de naam Sterrenburg, G.J., Brederodestraat 93, telefoonnummer 2054; meester Sterrenburg, die mij drie jaar later, in het jaar 1954 - ik was toen negen - zou betrappen op het bezit van een zelfvervaardigde, maar niettemin goed gelijkende tekening van het lenige lichaam van de Amerikaanse filmster Esther Williams, zonder badpak, en daarvan zo in toorn ontstak, dat hij het papier waarop zij stond afgebeeld bruusk confisqueerde, met veel misbaar tweemaal dubbelvouwde en in een bruine dienstenvelop schoof, die hij vervolgens adresseerde: ‘Aan de Burgemeester van Zandvoort.’ Arme meester Sterrenburg, requiescat in pace.
In 1951 was het netnummer van Zandvoort k 2507 en het aantal aansluitingen 1014, zo telde ik secuur, op een bevolking van 11046, zoals even later een ander boekje mij leerde, want over Zandvoort heb ik veel in huis, al heb ik het merendeel zelf geschreven. Dieper en dieper zakte ik weg in dit vergeelde boek.
Het nummer 2000 was het laagste nummer en was bestemd voor de Brandweer, het hoogste nummer was 2999, waarmee men tweeënvijftig jaar geleden de heer J. Haan had kunnen opbellen, Oud-Dir. P. en T. Hoe aandoenlijk om publiekelijk een functie te vermelden die men niet meer uitoefent, zoals ook de heer A. Schaafsma deed, Gepens. gezagv., telefoonnummer 2155, vermoedelijk lag er in de tuin voor zijn huis een groot en verroest anker in het gras. Maar het verst in het vermelden van niet meer ter zake doend functioneren gingen de nabestaanden van de heer J.J.L.A. Wijnne, apotheker, Haltestr. 8, telefoonnummer 2389, die ‘op de terugreis uit Amsterdam, waar hij “Rode Kruismiddelen” had gehaald, na een beschieting der tram in een ziekenhuis te Haarlem overleed’, getuige een passage uit de herdenkingstoespraak die Burgemeester Van Alphen op 4 mei 1946 had gehouden.
Het is onmogelijk om 1014, aansluitingen te verzorgen binnen een bestek van 999 nummers, dat kan niet, tenzij een aantal nummers dubbel wordt vermeld, hetgeen inderdaad herhaaldelijk het geval bleek te zijn, een fenomeen dat mijn aandacht geruime tijd op vermakelijke wijze wist vast te houden. Zo kon men in 1951 Accountant. Kant. G.H. van Um aan de Thorbeckestraat 28 bereiken op
| |
| |
nummer 2375, maar ook de belastingconsulent G.H. v. Um was op ditzelfde adres en onder ditzelfde nummer bereikbaar, evenals overigens de heer Um zelf, Accountant en Belastingconsulent, Thorbeckestraat 28. Men vraagt zich af of de heer Um nu een man was die over niets enige twijfel wilde laten bestaan, of juist iemand was die aan alles twijfelde en nog het meest aan zichzelf. De telefoongids als psychiatries rapport.
Nog grootser had Account. Bur. M.M.J. Wolzak de zaken opgezet. Met maar liefst twee aansluitingen, de nummers 2861 en 2196, had hij de poorten open gezet naar zíjn administratieve imperium, gevestigd aan de Haltestraat 52, waar dus niet alleen accountant M.M.J. Wolzak resideerde, maar tevens M.M.J. Wolzak de belastingconsulent, alsmede de heer Wolzak zelf, driemaal separaat vermeld. Met dit Dickensiaanse vertoon van importantie dringt het vermoeden zich op dat de heer Wolzak en de heer Um niet voor elkander wilden onderdoen en wie weet elkaar het licht in de administrerende ogen niet gunden. Requiescant in pace.
De heren Um en Wolzak heb ik nooit gekend, maar de heer Iwanowitch wel, wiens naam mij nu min of meer toevallig in het oog sprong. Iwanowitch, zonder initiaal, Oranjestr. 12, Fabrique de confitures. En dan zie ik de snoepjes weer voor me, die de heer Iwanowitch maakte in een kleine loods achter garage Rinko, het bedrijf van de heer Jongsma, die absoluut nooit lid van de nsb was geweest. Die snoepjes, vervaardigd van gekleurde ringen hard suiker, de buitenste ring doorzichtig, de kern wit, keiharde snoepjes, die je niet kon doorbijten zonder risico je kies te splijten, zuurzoet, hemels lekker, zuurtjes heetten ze. Ze bestaan niet meer. Net zo min als meneer Iwanowitch.
Ik mijmerde over de telefoongids van Zandvoort, uitgaaf 1951, niet zoals Proust mijmerde over zijn madeleines, want ik was naar geen verloren tijd op zoek, waarom zou ik? Maar wat boeide mij dan toch zo in deze telefoongids, die werkelijk geen enkel prakties nut meer had?
Ik bladerde door naar bladzijde 234, de op één na laatste bladzijde van deze Telefoongids Zandvoort, juli 1951 en volvoerde nu mijn laatste exercitie, die ik zo lang mogelijk had uitgesteld. Ik zocht de naam van mijn vader, die ik wel meteen vond, maar die
| |
| |
niet naar hem verwees, zoals ik al had vermoed. Daar stond het, zwart op geel: Wiener-Klugt, Mevr. P.C., Marnixstraat 2, telefoonnummer 2921.
Volgens deze gids bestond mijn vader niet en dat moet een hele geruststelling voor hem zijn geweest, in ieder geval hoefde hij nu niet onmiddellijk zijn naam of telefoonnummer te noemen indien hij werd opgeroepen.
Ooit liep ik met mijn vader in de Kerkstraat te Zandvoort. Het was in 1953, ik was acht. Wij gingen zwijgend voort, zoals ook ons leven zich voltrok. De Kerkstraat leidde van het Dorpsplein omhoog naar het strand en was toen de mooiste straat van de hele wereld, al zou ik dat pas later beseffen. Aan beide zijden van de straat groeiden oude bomen die zo hoog reikten dat hun kruinen zich in de hemel verstrengelden en de straat verhieven tot een laan. Een dergelijke straat bestaat bij mijn weten nu alleen nog op Vlieland en heet daar de Dorpsstraat, al staan de bomen er te wijd uiteen om zich in de hemel te kunnen verenigen.
Op een nieuwe winkelruit las ik een Engelse tekst die ik niet begreep, al kon ik in die taal al behoorlijk tot honderd tellen en ik dacht dat zich hier een goede gelegenheid aandiende mijn vader eens iets te vragen, waarop hij mij zou kunnen antwoorden. Ik vroeg hem daarom wat ‘wan hoer kliening survis’ betekende. Ik wist dat ik onzin praatte en begon hevig te blozen, waardoor ik me zijn antwoord niet meer kan herinneren en dat is jammer, want elk antwoord was er één.
Later, toen ik ouder was geworden en ervan overtuigd was op alle vragen het antwoord te weten, heeft hij me er nimmer één gesteld, al aaide hij me wel vaak over mijn hoofd, ook als daartoe eigenlijk geen aanleiding bestond. En ik vroeg mij af of in het niet stellen van de vraag misschien soms het antwoord al besloten lag. Maar daarna zocht ik tevergeefs naar de wijsheid van deze filosofie.
Toen ging mijn vader dood en werd ik schrijver.
Vader en zoon, zolang zij beiden tegelijk bestaan, zijn zij hulpeloos naar elkaar op zoek, pas als een van beiden dood is vinden ze elkaar, voor altijd. Zo is iedere vader een machteloze god en iedere zoon zijn machteloze opvolger. Tussen moeder en zoon bestaat dit
| |
| |
mechanisme niet, aangezien de liefde van een moeder van nature gelouterd is en vrij.
*
Eens, heel lang geleden nu, nog vóór het jaar 1951, werden in een huis te Amsterdam drie personen aangetroffen, tegen elkaar liggend op bed, koud en blauw en gestold in de dood: een vader, een moeder en een zoon.
Eerder had zich in diezelfde woning nog iemand opgehouden, een jonge man van zesentwintig. Hij was tamelijk radeloos, want hij kon de juiste beslissing maar niet nemen. Hij wilde wel solidair zijn met zijn ouders en zijn broer en hun doodsangst voor de toekomst, maar hij wilde ook mijn vader worden en de vader van mijn broer.
Zoiets heet een dilemma.
En elders in de stad wachtte Nellie.
Pieternella Cornelia Klugt was mijn moeder, al wist zij dat nog niet.
Naar haar ging mijn vader toe en in haar dook hij onder.
Eerst voor vijf jaar, daarna voor de rest van zijn bestaan.
|
|