De Tweede Ronde. Jaargang 24(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 168] [p. 168] Twee gedichten J.W. Goethe (Vertaling Victor Bulthuis) Neergestreken is de schemer... Neergestreken is de schemer; wat nabij was, is reeds ver. Neem je plaats in aan de hemel, lieflijk lichte avondster! Alles neigt naar 't ongewisse, opwaarts sluipt de nevel weer; peilloos diepe duisternissen stil weerkaatsend, rust het meer. Zal de maan, nog niet verschenen, straks in 't oosten glanzen gaan? Lange, ranke wilgentenen raken speels het water aan. Trillend mengen Luna's stralen zich met stoeiend schaduwzwart; milde koelte voel ik dalen van mijn oog tot in mijn hart. Dämmrung senkte sich von oben... Dämmrung senkte sich von oben, Schon ist alle Nähe fern; Doch zuerst emporgehoben Holden Lichts der Abendstern! Alles schwankt ins Ungewisse, Nebel schleichen in die Höh; Schwarzvertiefte Finsternisse Widerspiegelnd ruht der See. Nun im östlichen Bereiche Ahn' ich Mondenglanz und -glut, Schlanker Weiden Haargezweige Scherzen auf der nächsten Flut. Durch bewegter Schatten Spiele Zitters Lunas Zauberschein, Und durchs Auge schleicht die Kühle Sänftigend ins Herz hinein. [pagina 169] [p. 169] Om middernacht Om middernacht ben ik, met lichte huiver, als klein, klein joch het kerkhof opgegaan bij 't huis van vader dominee. Hoe zuiver straalde toen elke ster die ik zag staan, om middernacht. Toen ik mij later naar mijn lief moest spoeden - ja, moest: zij trok mij aan - en ik de strijd van noorderlicht en sterren hoog zag woeden, dronk ik al gaand en komend zaligheid, om middernacht. Totdat de volle maan op 't laatst haar stralen zó duidelijk en klaar in 't duister zond dat zich mijn denken willig, zonder dralen, om het verleden en de toekomst wond, om middernacht. Um Mitternacht Um Mitternacht ging ich, nicht eben gern, Klein, kleiner Knabe, jenen Kirchhof hin Zu Vaters Haus, des Pfarrers; Stern am Sterne Sie leuchteten doch alle gar zu schön; Um Mitternacht. Wenn ich dann ferner in des Lebens Weite Zur Liebsten musste, musste, weil sie zog, Gestirn und Nordschein über mir im Streite, Ich gehend, kommend Seligkeiten sog; Um Mitternacht. Bis dann zuletzt des vollen Mondes Helle So klar und deutlich mir ins Finstere drang, Auch der Gedanke willig, sinnig, schnelle Sich ums Vergangne wie ums Künftige schlang; Um Mitternacht. Vorige Volgende