De Tweede Ronde. Jaargang 24
(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
Of het mooi was of niet
| |
[pagina 147]
| |
‘Hoezo?’ vroeg zijn vrouw Tatjana. ‘Het is een boek, Boze Geesten van Dostojevski, waarin de schrijver zich bedient van de techniek van vertraging, van de aaneenschakeling en de koppeling van ongelijksoortig materiaal, episoden ontwikkelt en verbindt, verschillende kernen creëert en parallelle intriges uitwerkt,’ zei Ejchenbaum tegen zijn vrouw Tatjana. ‘Ja,’ zei zijn vrouw Tatjana tegen Ejchenbaum, ‘maar hoe is het boek, mooi of niet?’ ‘Wat?’ vroeg Ejchenbaum. ‘Is het mooi of niet, Boze Geesten van Dostojevski?’ ‘Tja,’ antwoordde Ejchenbaum, ‘het is een typisch voorbeeld van negentiende-eeuwse romankunst, want anders dan in het korte verhaal, waaraan een vergelijking met één onbekende ten grondslag ligt, is de structuur van Boze Geesten een rekensom met andere regels, oplosbaar met behulp van een heel systeem van vergelijkingen met meerdere onbekenden,’ zei Ejchenbaum tegen zijn vrouw Tatjana. Zijn vrouw Tatjana was niet echt tevreden met dat antwoord. ‘Maar is het nou mooi of niet?’ vroeg zijn vrouw Tatjana dan ook aan Ejchenbaum. ‘Kijk,’ zei Ejchenbaum, ‘het is een boek, Boze Geesten van Dostojevski, waarin het cruciale moment op typerende wijze vooruitgeschoven is naar een punt dat een heel stuk voor het einde geplaatst is, en daarin verschilt het van het korte verhaal,’ zei Ejchenbaum, ‘dat in overeenstemming met zijn aard al zijn gewicht in het einde ophoopt zodat het einde, bij wijze van spreken, de hele rest aandrijft.’ ‘Boris,’ vroeg Tatjana aan haar man, ‘moet ik het lezen, dit boek van Dostojevski, of niet? Raad je het me aan of niet?’ ‘Kijk, wij formalisten,’ zei Ejchenbaum tegen zijn vrouw Tatjana, ‘baseren ons en kunnen ons alleen baseren op enkele retorische uitgangspunten die ons niet zijn ingegeven door een of ander kant en klaar methodologisch of esthetisch systeem, maar door de bestudering van het concrete materiaal met zijn specifieke eigenschappen, zie je,’ zei Ejchenbaum tegen zijn vrouw Tatjana, enigszins in verlegenheid gebracht. Zijn vrouw Tatjana schudde haar hoofd. ‘Wat heb je aan al die geleerdheid?’ zei ze teleurgesteld tegen haar man. Toen draaide ze zich om en liep naar de keuken. ‘De borsjtsj is klaar,’ zei ze, ‘kom, anders wordt hij koud.’ | |
[pagina 148]
| |
‘Maar het is wel zo,’ zei Ejchenbaum terwijl hij haar volgde naar de keuken, ‘dat het esthetische element een van de toekomstige doeleinden is van de formalistische methode. Onze tegenstanders en veel van onze aanhangers houden daar geen rekening mee, Tatjana.’ Maar Tatjana schudde haar hoofd en gaf geen antwoord meer.
Op die koude novemberavond in '26 maakte het syndroom van Ejchenbaum zijn eerste slachtoffer, de befaamde formalistische letterkundige Boris Ejchenbaum, die met al zijn faam en geleerdheid niet eens in staat was zijn vrouw te vertellen of het boek dat hij net gelezen had mooi was of niet. En hij, Boris Ejchenbaum, was slechts de eerste van een lange reeks slachtoffers van het syndroom dat naar hem genoemd is, een reeks waartoe ook ik behoorde, toen ik een tijdlang alles las wat ik in handen kreeg en daarbij alleen maar lette op de plot, het taalgebruik, de stijl, de vorm, de eenheid en de coherentie, de discontinuïteit en de verbrokkeling. Het was zo interessant, die mallemolen van hedendaagse Italiaanse romans die mij de een na de ander in handen vielen, dat het niet eens bij me opkwam om me af te vragen of de boeken die ik las mooi waren of niet, dat ik er niet eens op lette, dat ik het niet eens wist of ze mooi waren of niet, de boeken die ik te pakken kreeg toen ik pas was begonnen te schrijven: ik leed aan het syndroom van Ejchenbaum. Ik had er behoorlijk veel last van, van dat syndroom van Ejchenbaum, want ook als ik schreef lette ik alleen op de plot, het taalgebruik, de stijl, de vorm, de eenheid en de coherentie, de discontinuïteit en de verbrokkeling, en of mijn werk mooi was of niet was iets dat me niet interesseerde. Later heb ik het herlezen en het leek me niet echt slecht, maar als ik ze herlas, de dingen die ik in het begin geschreven heb, werd mijn humeur er toch op onverklaarbare wijze door verpest, als ik ze herlas. |
|