| |
| |
| |
Caesar
Sana Valiulina
Mijn vader, mijn moeder, Dina en Caesar I liggen in de verste hoek van onze onmetelijke begraafplaats. Na het bordje ‘Overige’, dat de zones ‘moslims’, ‘orthodoxen’, ‘joden’, ‘katholieken’ en ‘lutheranen’ afsluit, moet je nog zeker een paar honderd meter lopen tussen graven in verschillende stadia van verval.
Het was Caesar I die de grond van het familiegraf inwijdde. Volgens mijn tante zou Caesar I als eerste tot stof wederkeren, en niet alleen omdat hij als eerste ter aarde was besteld. Dieren staan immers dichter bij de natuur dan de mens en haasten zich daarom nederig om ontbonden en dus bevrijd te worden in de alles opslurpende schoot van moeder aarde. Bovendien werd Caesar I zonder kist begraven, zodat geen overbodige materialen het proces van de gelukzalige eenwording in de weg zouden staan. Met mijn vader, die drie jaar na de teraardebestelling van Caesar I samen met mijn moeder en Dina in het familiegraf werd neergelaten, was het volgens mijn tante wat problematischer gesteld. Als iemand zich verheven waant boven de wetten der natuur wordt hij na zijn dood in de steek gelaten en moet hij extra lang wachten tot zijn ziel, van zijn aardse omhulsel ontdaan, als een raket omhoogschiet om vanuit de stratosfeer een volgende huisvesting uit te zoeken. Ik deel de reïncarnatie-ideeën van mijn tante niet, maar de gedachte aan een behoeftige ziel met een alziend oog bezorgt mij zweterige handpalmen en een onaangename druk in mijn maag. Stel dat de ziel van Caesar II zich in het roze lijfje van mijn kind installeert... Die absurde gedachte alleen al, mocht ze in mijn verbeelding ooit in levensechte taferelen worden omgezet, zou me kunnen doen besluiten om voor de zekerheid maar helemaal van nageslacht af te zien. Tot groot verdriet van mijn kinderloze tante die mij, nu Dina al jaren dood is, ziet als de laatste tak van onze genealogische boom die nog kan uitlopen. Eigen schuld, hadden ze maar geen leeuw in huis moeten nemen.
Caesar I kijkt me mild en wijs aan, zoals het een goede koning betaamt. ‘Het was zo'n schatje,’ zegt mijn tante terwijl ze het fotootje op de grafsteen schoonpoetst.
Van Caesar II is geen enkele foto bewaard gebleven, net als zijn
| |
| |
lichaam zijn die terstond vernietigd. Ik ben degene die het laatste, onuitwisbare spoor van hem draagt - de vier littekens op mijn rechterwang.
Ik ken Caesar I alleen uit de verhalen en de fotoalbums waarin zijn leven, vanaf het moment dat hij als een doodzieke welp door mijn ouders in huis was genomen tot en met zijn triomfen als de knuffelleeuw van het land, met liefde en trots werd vastgelegd.
Het begon toen een vriend van mijn vader, die in de dierentuin werkte, bij hen langskwam. Er lag een baby-leeuwtje bij hen op sterven, vertelde hij, zijn moeder weigerde om voor hem te zorgen. Ze deed niets anders dan door de kooi ijsberen en liet melksporen achter die ze zelf weer oplikte, alsof ze bang was dat haar welp ook maar een druppeltje naar binnen zou krijgen. Of ze alle tekenen van haar moederschap wilde uitwissen. Naar haar welp keek ze niet om en het leeuwtje moest uiteindelijk van haar weggehaald worden uit vrees dat ze er per ongeluk bovenop ging liggen, als ware hij lucht. Van poedermelk wou de welp niets weten; hij was zo verzwakt dat hij zijn ogen niet meer open kon houden. Een zweertje achter zijn oor groeide zienderogen en begon te etteren. Volgens de dierenarts waren zijn uren geteld.
Mijn ouders, die twee maanden daarvoor met een prachtige dochter waren gezegend, zaten op het puntje van hun stoel. Vooral mijn moeder moet het verhaal bijzonder aangegrepen hebben. Haar ziel, door het moederschap groter geworden, snakte naar verlossing, die haar echter telkens werd ontzegd, want Dina mocht dan een wolk van een baby zijn, ze weigerde pertinent ook maar één druppeltje moedermelk naar binnen te zuigen. Zodra er een ballonvormige, kloppende borst tegen haar mondje werd gedrukt begon ze wanhopig te krijsen, alsof het een moordwapen uit de ergste babynachtmerries betrof, waardoor de nieuwe identiteit van mijn moeder ernstige deuken opliep. De fles met voeding uit ‘de babykeuken’ werd daarentegen met een zonnige glimlach aanvaard. Ik zal hem redden, moet mijn moeder gedacht hebben terwijl ze discreet haar borsten bevoelde, die bijna uit elkaar barstten van het levenselixer.
‘We gaan hem redden!’ Met deze woorden sprong ze van haar stoel op, waarna ze mijn vader en zijn vriend mee naar buiten trok, de zoetgeurende warme nacht in. De kleine Dina bleef veilig achter in de armen van haar oma. Het drietal, met mijn moeder
| |
| |
voorop, nog bezig om een handdoek om haar druppende borsten te binden, holde naar de dierentuin.
‘Hij ademt nog,’ fluisterde mijn moeder terwijl ze de vriend van mijn vader opzij duwde en als eerste het donkere hok binnenstormde. Alsof ze het vanaf de deuropening kon horen. Zonder dralen maakte ze snel de handdoek los en gooide hem op de grond. Ze liep naar het hoopje in de hoek, knielde neer en boog zich voorover. De mannen bleven roerloos bij de deur staan, bevreesd als ze waren dit moment te ontheiligen.
Een tijdje later kwam ze overeind en draaide zich om naar de mannen. Juist op dat moment scheen de maan in het hok naar binnen, waardoor het gezicht van mijn moeder oplichtte: het had een wonderbaarlijke, serene uitdrukking. Tegen haar borst zat een slurpend, pluchen leeuwenkopje geklemd. Ze liep naar mijn vader en keek hem diep in de ogen.
‘Hij is voor de tweede keer als mens geboren,’ antwoordde hij met bevende stem en omhelsde haar. Zo werd er beslist over het lot van Caesar I.
Ondanks heftige protesten van de vriend van mijn vader werd de welp, nadat hij zich aan de tweede borst van mijn moeder had gelaafd, in de handdoek gewikkeld en overgebracht naar waar hij volgens mijn ouders vanaf nu thuishoorde, namelijk hun tweekamerflatje, dat ze met de moeder van mijn vader deelden. Het leek of met de komst van Caesar I alle onuitgesproken wensen van mijn ouders uitkwamen. Mijn moeder zegevierde eindelijk in haar moederschap nu ze haar primaire taak kon vervullen. Op de foto's uit die tijd doet ze me altijd aan de Madonna denken zoals ze daar, met een verborgen glimlach en zedig neergeslagen ogen, haar kleine Caesar zit te zogen. Dina kreeg een broer en een speelkameraadje en mijn vader kreeg de zoon op wie hij stiekem had gehoopt toen mijn moeder zwanger was van Dina. Alleen mijn oma deelde niet in de euforische stemming die ons krappe flatje een ruimer aanzien gaf. De hele tijd dat mijn ouders zich met het zweertje, de oortjes, de pootjes, de gaatjes, de ziel en de andere lichaamsdelen van hun nieuwe zoontje bezighielden, bleef ze mopperen dat ze hun eigen kind verwaarloosden. Sterker nog, ze werd van de ene op de andere dag gelovig, mijn oma, die godsdienst altijd had beschouwd als opium voor het volk. Dat ze haar toevlucht zocht tot God, die orde op zaken zou kunnen stellen, leek op het aanschaffen van een lot met de kans van één op honderd miljoen
| |
| |
waarvan de trekking ergens op een andere planeet zou plaatsvinden, maar klaarblijkelijk kon ze op die manier een sprankje hoop op een goede afloop blijven koesteren. Om de trekking te bespoedigen bleef ze dagelijks het humeur van mijn ouders verpesten door kruisen te slaan en te zeggen: ‘Al blijf je een wolf voeden, hij zal altijd omkijken naar het donkere woud.’ Ze ergerde zich mateloos aan de onderbroeken waarin de kleine Caesar werd gestoken, en mijn vader ergerde zich op zijn beurt aan haar ouderwetse opvattingen, die volgens hem geen ruimte gaven voor de soort-overschrijdende liefde en de verheffende werking van een stimulerende sociale omgeving op een levend wezen. Mijn tante vertelde me dat de enige reden voor mijn oma om bij haar zoon te blijven haar angst was om Dina alleen te laten met Caesar I, (die intussen de afmetingen van een kalf had bereikt), iets wat mijn ouders volkomen normaal vonden en zelfs toejuichten, want het versterkte de band tussen die twee.
Toen Caesar I manen had gekregen, kamde Dina ze naar hartelust en vlocht ze er strikjes en lintjes in. Op tientallen foto's zit ze trots als een prinsesje op de rug van Caesar I of ze laat hem uit, terwijl haar gezichtje de bewondering weerspiegelt waarmee de hele straat hen nagaapt.
Al spoedig kreeg mijn vader de steun van het stadsbestuur, dat zo'n kans om het door olieraffinaderijen vervuilde imago van onze stad op te poetsen niet kon laten schieten. Onze stad mocht dan ‘de stad der zwarte stormen’ worden genoemd, hier werd wel, nu het ontstaan van de nieuwe mens allang als een voldongen feit werd beschouwd, het nieuwe dier gecreëerd, met een hoger, dat wil zeggen bijna menselijk bewustzijn. Hordes journalisten, zelfs uit de hoofdstad, bestormden ons flatje, waar ze - de neus dichtgeknepen vanwege de poepdoos van Caesar I - met eigen ogen konden zien hoe de inmiddels volwassen Caesar I met zijn woeste manen groentesoep slobberde uit een teil.
‘Als we niet al een heilige in de familie hadden gehad, dan zou ik er zeker van zijn dat de ziel van een engel, van welke substantie die ook mag zijn, het lichaam van Caeser I leven had ingeblazen.’ Mijn tante is er nog steeds van overtuigd dat de geest van haar ‘heilige’ grootvader zich in Caesar I had geïnstalleerd. Haar bekering tot de reïncarnatieleer had vrijwel gelijktijdig plaatsgevonden met de ontdekking van God door mijn oma. Als warm mens had mijn tante behoefte aan een wat positiever soort geloof, dat het
| |
| |
licht van de logica over de duistere verbanden liet stralen. ‘Je overgrootvader was de sterkste man van onze stad en vegetariër. Van vlees word je juist zwak, zei hij altijd, want het voedt de driften. Op de dag van zijn overlijden gingen de bomen bloeien, midden in de winter.’
Van het rauwe vlees dat de vleesfabriek in opdracht van het stadsbestuur naar ons toe stuurde, moest Caesar I niets hebben. De enige vorm van vlees die hij erkende waren de gehaktballetjes van mijn moeder, maar wellicht liet hij zich daartoe verleiden omdat Dina er zo dol op was. Caesar I was ook verzot op ijsjes die de mensen voor hem kochten als hij in het park ging wandelen. Dan mochten ze van Dina met hem op de foto.
Maar de echte roem van Caesar I begon op het witte doek. Hij debuteerde in een film over Robinson Crusoe, waarin hij de rol van Vrijdag speelde. We hebben nog de affiche waarop hij en Robinson Crusoe schouder aan schouder bij het kampvuur zitten. Er volgde een variant op Mawgli - een jongetje werd opgevoed door een leeuw die hem meer menselijkheid bijbracht dan de bewoners van de kapitalistische stad waar hij vandaan kwam, gedaan zouden hebben - en tal van andere films. Opeens werden mijn vader en moeder de ouders van een filmster die niet meer viel weg te denken uit de vele miljoenen huiskamers van ons land. Mijn vader nam ontslag om met Caesar I naar verschillende filmlocaties te reizen.
‘De roem is zijn ondergang geworden,’ verzucht mijn tante. ‘Caesar moest in vechtscènes spelen, zijn tanden in lappenpoppen zetten, achter de boeven aan zitten. Hoe vaak heb ik niet tegen je vader gezegd dat al dat gedoe niet alleen met zijn aard botste maar bovenal zijn ziel beschadigde.’
Of het succes mijn vader naar het hoofd steeg, kan ik moeilijk beoordelen. Misschien waren de successen van Caesar I de bevestiging van zijn wereldbeeld, dat zijn eigen leven als een skelet overeind hielp houden en waarzonder hij in een soort lethargie zou vervallen. Het probleem was echter dat hij dat wereldbeeld met des te meer overtuiging aanhing naarmate Caesars populariteit groeide, wat hem nog ongenaakbaarder maakte.
Daarom aarzelde hij ook geen seconde toen hij van een Italiaanse regisseur het voorstel kreeg om Caesar I in zijn film te laten spelen. ‘Het is geen persoonlijke kwestie meer,’ zou hij tegen mijn tante hebben gezegd. ‘De eer van mijn land staat op het spel.’
| |
| |
De opnames vonden plaats in de oude keizerstad. Tegen de achtergrond van kille, classisistische paleizen moest Caesar I enkele Italiaanse toeristen achterna zitten die toevallig in het bezit waren gekomen van een beroemd schilderij, gestolen door de maffia.
De cast logeerde in een hotel aan een van de prachtige kades. Op een middag toen iedereen in de bar rondhing omdat er niets te doen was, de regisseur voelde zich namelijk niet lekker, besloot Caesar I een luchtje te gaan scheppen. Ontspannen liep hij over de zonnige kade, genietend van de rust die hem onverhoeds in schoot was gevallen. Niemand weet wanneer de paniek precies uitbrak. Misschien toen Caesar naar de ijscoman wandelde en zich bij de rij kinderen aansloot, of toen hij zijn voorpoot op het schoudertje legde van een meisje dat net zo blond en even oud was als Dina. De leeuw zou zich merkwaardig hebben gedragen. Hij ging op zijn achterpoten zitten en observeerde kalm de gillende en rennende menigte. Zoiets had hij nog nooit meegemaakt. Ook toen er een politieagent opdook, met een pistool in zijn hand, bleef Caesar I in dezelfde houding zitten, rechtop en waardig. ‘Ik schiet!’ riep de agent met trillende stem. Ze zijn al begonnen, ik moet weer aan het werk, moet Caesar I hebben gedacht, jammer van de ijsjes, maar ik moet eerst die malloot verwelkomen, waarna hij een stap vooruit deed om een ogenblik later in elkaar te klappen.
Na de nationale rouwdag, waarop alle films met Caesar I non-stop op televisie werden vertoond, reisde mijn vader met zijn stoffelijk overschot terug naar onze stad. De begrafenis werd volledig door het stadsbestuur bekostigd.
‘De ongelooflijke avonturen van de Italianen in Rusland’ werd een grote hit, de agent die zich door ‘emoties en ontoelaatbare paniek’ had laten leiden, moest hals over kop verhuizen om aan de volkswoede te ontsnappen, en een jaar later werd ik geboren.
Ik ben een somber mens. Volgens mijn tante komt dat doordat mijn moeder gedurende haar hele zwangerschap niet één keer heeft gelachen. Huilen kan ik ook niet, want mijn moeder had niet alleen haar eigen tranenvoorraad opgebruikt, maar ook die van mij.
Al gauw werd duidelijk dat ik nooit het gat zou kunnen opvullen dat de dood van Caesar I in ons gezin had geslagen. Ik was er simpelweg te klein voor, en te bloot.
Zodra hij weer in staat was om iets te doen, voerde mijn vader
| |
| |
besprekingen met verschillende dierentuinen. Zijn experiment met het creëren van ‘het nieuwe dier’ diende niet alleen voortgezet maar ook vervolmaakt te worden. De welp zou uitsluitend vegetarisch voedsel krijgen en een kamertje delen met twee kinderen en hun oma. De kleine Caeser II deed twee maanden na mijn geboorte zijn intrede in ons gezin. De ironie van het lot wilde dat hij uit de dierentuin van de keizerstad werd gehaald, naar verluidt geheel tegen de wil van zijn moeder. De directeur van de dierentuin was echter een progressief man die vierkant achter de humanisering van het dierenrijk stond.
Caeser II onderging alle onderdelen van zijn opvoedingsprogramma gelaten. Hij wendde zich niet af van de borsten van mijn moeder, maar gaf haar niet het gevoel dat hij met haar melk ook haar liefde naar binnen zoog, zoals Caesar I dat deed. Hij liet zich door Dina knuffelen en aan zijn oren en staart trekken, maar kwam uit zichzelf nooit naar haar toe en legde evenmin zijn voorpoot op haar schouder bij wijze van voorspel, zoals Caesar I dat deed als hij zin kreeg in een spelletje. Na het avondeten, als de vrouwen aan het afwassen sloegen, volgde hij nooit mijn vader naar het balkon waar ze als twee mannen, gehuld in de rook van mijn vaders sigaret, elkaar stilzwijgend hun vriendschap verklaarden, zoals Caesar I dat deed. En hij liep met een grote boog om mijn oma heen, voorzover de krappe afmetingen van ons flatje dat toelieten, in plaats van haar zachtjes in de kuiten te bijten, zoals Caesar I deed, zodra ze begon te mopperen.
‘Hij is gewoon een beetje introvert,’ probeerde mijn vader mijn moeder te troosten als zij zich over de onverschilligheid van Caesar II beklaagde. ‘Je zult zien, hij wordt nog eens een mens.’
Alleen ik kreeg van Caesar II soms een blijk van genegenheid, misschien omdat tussen ons niet de zonnige schaduw van Caesar I hing, of gewoon omdat we de eerste maanden van ons leven in één bedje hadden doorgebracht. Ook toen hij niet meer in het bed paste kwam hij naar mij toe als ik lag te blèren, en hij hield zijn kop net zolang tegen de spijlen gedrukt tot ik enigszins bedaarde. Of hij likte aan mijn neus terwijl ik over de vloer kroop.
Van mijn ouders en Dina kan ik me niets herinneren. Het enige dat ik over heb uit de eerste twee jaar van mijn leven, die vrijwel tot het laatste atoom lijken te zijn verwaaid, is de geur van Caesar II. Alsof alles uit die tijd door zijn sterke, ondefinieerbare geur is geabsorbeerd. Volgens mijn tante hadden mijn ouders, die op dat
| |
| |
vlak toch wel wat gewend waren, er veel last van gehad. Het was de geur van een vreemde, wat mijn vader en moeder erger vonden dan de vertrouwde stank van de poepdoos. Zo begonnen de wekelijkse badsessies, waarbij Caesar II van top tot teen met welriekende shampoos werd overgoten en geschrobd. Het hielp amper, maar mijn ouders hielden fanatiek vol in de hoop dat Caesar II op een dag net zo reukloos en blij uit zijn slaap zou ontwaken als Caesar I.
Die zondag had zo'n dag kunnen worden. De avond tevoren was Caesar II grondig gereinigd en mijn moeder, die onder de douche stond, hoopte waarschijnlijk, net als altijd na het baden van Caesar II, dat we vandaag van die geur verlost zouden worden. Misschien zong ze terwijl ze haar haren aan het inzepen was, achter het plastic gordijntje in onze overvolle badkamer. Wat er toen precies is gebeurd, weet niemand. Ikzelf stel me een Hitchcock-achtige douchescène voor, maar dan met een leeuw die geruisloos de badkamer binnensluipt en met een paar rake beten, eerst door het gordijntje heen, water in bloed verandert, stil en gelaten, om zich vervolgens naar de kamer te begeven waar mijn vader ligt te slapen.
Door het stromende water hoorde mijn vader het gegil niet, dat vermoedelijk kort duurde. Of hij zelf heeft geschreeuwd weten we evenmin, want ook Dina werd in haar bed verscheurd zonder zichtbare pogingen te hebben gedaan om te vluchten. Toen mijn oma die middag thuiskwam - ze had die nacht toevallig bij mijn tante gelogeerd - was ze eerst alleen getroffen door de stilte, de natte sporen in de gang waren al opgedroogd. Ze liep meteen naar de kinderkamer, waar Caesar II met bebloede muil en manen naast mijn bedje lag te slapen. Ik was ook in slaap gevallen, uitgeput door het huilen en het bloeden: Caesar II had met zijn klauwen mijn rechterwang opengescheurd. Mijn dappere oma haalde me uit bed (volgens haar deed Caesar II zijn ogen open maar ondernam hij niets) en rende naar buiten. Een half uurtje later werd Caesar II afgemaakt, terwijl hij nog steeds in dezelfde houding lag.
Ik ben door mijn tante en mijn oma opgevoed. Soms, als ik mijn tante wil plagen, zeg ik dat de beschadigde ziel van Caesar I naar het lichaam van Caesar II was verhuisd om zich te wreken. Verder verdiep ik me er niet echt in, ik ken mijn ouders tenslotte alleen uit verhalen. Ze zijn vreemden voor mij. Als we het graf bezoeken
| |
| |
probeer ik me niet eens voor te stellen hoe het zou zijn om met hen samen te leven. Ik was toevallig in het verhaal van iemand anders verzeild geraakt en mag blij zijn dat ik het heb overleefd. Volgens mijn tante ontbreekt het mij aan empathisch vermogen, en dat komt doordat ik nergens in geloof. Maar dat is slechts ten dele waar.
Een voor een betast ik de verruwde littekens op mijn rechterwang, als waren ze een rozenkrans. Ik geloof, net als wijlen mijn oma, dat er altijd wel ergens een loting plaatsvindt, maar nooit daar waar we het graag willen.
|
|