De Tweede Ronde. Jaargang 24
(2003)– [tijdschrift] Tweede Ronde, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Na de valGa naar voetnoot*
| |
[pagina 42]
| |
Vandaag gaat opa zijn belastingen doen - schrijft Lepel, onze latere vader, aan Mary, onze latere moeder. Het week-end komt zoon Henk, die leerling-accountant is, hem met zijn aangifte helpen, die door zijn ziekte al te lang is uitgesteld. Opa zal een overzicht willen krijgen over zijn financiële situatie, die met zijn derde huwelijk, en de koop van het huis, onlangs zo ingrijpend is gewijzigd. Zometeen zal hij Pop vragen de benodigde papieren voor hem te gaan halen. Om welke papieren zal het gaan: de polissen van verzekeringen en lijfrentes; giroboekje, bank- en pensioenpapieren. De akte van hun huwelijkse voorwaarden, misschien; mogelijk ook zijn testament, waarin hij Pop, in het geval van zijn overlijden, dat nog zo kort geleden zo nabij leek, het vruchtgebruik gaf over al zijn bezit. Maar hoe zit het met de kinderen uit zijn eerste huwelijk: Henk dus, maar ook Johan en Stien, die in Indië zitten? Worden die wel voldoende bedeeld? Last but not least: de koopakte van het huis. Hoeveel bedroeg de koopsom ook weer? Pop is het precieze bedrag ontschoten, en bij hem zelf zijn door zijn ziekte al zulke gegevens weggezakt in een troebel moeras. Wie Vosseveld in feite toebehoort, weet opa nog niet, op deze foto. Maar dat zal niet lang meer duren. Hoe lang kan Pop het nog rekken - tot vanmiddag? - tot morgen? - voor ze met de documenten op de proppen moet komen? Dan breekt het uur der waarheid aan waarop ze niet meer had gerekend. Opa is immers tot driemaal toe bijna de pijp uit geweest. De dagen die komen windt opa zich over een en ander nogal op, lezen we bij Lepel. Details geeft hij niet - die zullen hem nauwelijks hebben geïnteresseerd, zo was hij met zijn hoofd bij Mary. Maar wij, zestig jaar later - wij kunnen gevoeglijk aannemen dat ze spoedig zullen beginnen: de echtelijke ruzies, waarvan Lepel zich ergens laat ontvallen dat ze tot in het koetshuis te horen zijn.
Nemen we deze sleutelscène: Opa in het zonnetje, wachtend tot Pop terug komt met zijn paperassen. Opa's humeur is opperbest. Zijn ijzersterk gestel heeft hem niet in de steek gelaten, zijn oude levenslust is weergekeerd - hij heeft zelfs alweer gezongen vanochtend. Zijn glorierijke loopbaan als concert- en operazanger, die met zijn pensionering van het Conservatorium in een anti-climax dreigde te eindigen (had hij | |
[pagina 43]
| |
soms de hele dag thuis moeten gaan zitten, bij Pij, in het benauwde bovenhuis op de Overtoom - met als enige afwisseling af en toe een leerling?), heeft met zijn derde huwelijk, en de koop van het huis, een wel zeer gelukkige wending gekregen. Wat is hij met Pop in alle opzichten toch oneindig veel beter af! Hij kijkt genietend om zich heen. Het jonge groen, de bloesems! De vlinders, de vogels, de stilte en rust! Wat heeft hij verlangd naar zulk buitenleven. Pij was daar nooit voor te porren, gebakken als ze zat aan Amsterdam. Nee, Pop heeft er immens goed aan gedaan om hem met zachte dwang over de streep te trekken. Ze had gelijk: in deze onzekere oorlogstijd weet je niet hoe snel het geld ontwaardt. Vastgoed is vastgoed, dat zei de notaris ook. En toen hij eenmaal, nog met een gezonde dosis scepsis, wat huizen was gaan bekijken die de makelaar had opgegeven, was Vosseveld liefde op het eerste gezicht. Het huis was iets boven hun begroting - al het geld van Been is erin gaan zitten, en Pop heeft zelfs moeten bijpassen van haar spaargeld. Maar toen hij dan eindelijk overstag was, gaf ze graag toe en nu is ze even blij met het huis als hij. De hoogste tijd om er eindelijk van te genieten! Daarvan is nog niet veel gekomen, sinds hij, nog geen week na de verhuizing, zo ongelukkig kwam te vallen. Volgens Pop had het met zijn bloeddruk te maken. Ook dacht ze dat hij van streek was geweest door alle verhuisdrukte. Maar hij had zich juist heel kalm gehouden, was zich die ochtend doodbedaard gaan inschrijven bij het Bevolkingsregister, en daarna even de boekhandel binnengestapt voor enveloppen - toen hij door een duizeling werd overmand en plompverloren gevallen was. ‘Da lieg ich nun, ich armer Tor, und bin so klug als wie zuvor,’ kon hij nog uitbrengen tegen de behulpzaam toeschietende eigenaar - toen kwam er zo'n felle pijn op in zijn been dat hij van zijn stokje ging. Met zijn lengte en postuur was zo'n val levensgevaarlijk. Zijn been was onder hem bekneld geraakt: een dubbele breuk. Hij moest met de ambulance naar het ziekenhuis worden gebracht. Gelukkig mocht hij al snel naar huis, maar pas na zijn verzekering dat hij daar uitstekend kon worden verpleegd door Pop, die immers als verpleegster haar sporen had verdiend. Hij was door de broeders de trap op getakeld en in het lits-jumeaux geïnstalleerd. Pop nam zolang haar toevlucht tot de logeerkamer - ze sliep al zo slecht en deed anders helemaal geen oog meer dicht. Het was een treurig begin van hun nieuwe leven - zeker toen | |
[pagina 44]
| |
die ellendige longontsteking nog roet in het eten kwam gooien. Het nieuwe middel dat hij kreeg - een sulfa-preparaat - hielp onmiddellijk, maar de ontsteking was hardnekkig en kwam tot tweemaal toe terug. Zoals Pop hem verzorgd had! Ze draafde maar, trap op, trap af - brouwde zijn drankjes, waste en verschoonde hem, gaf hem zijn injecties. Een wonder, zoals ze hem erdoor had gesleept. Nu lijkt het allemaal een boze droom. Hij is vrijwel hersteld. Zijn eetlust is terug, en zijn werklust... hij heeft weer lust in van alles - ja ook in Pop! Nu het gips eraf is, en hij met zijn stok alweer een beetje kan lopen, zal de rest waarachtig ook wel weer gaan. Hoe lang is het geleden, dat ze hem ter wille was? Nog niet sinds ze in het nieuwe huis wonen! bedenkt hij. Nog niet één keer! Wachtend op Pops terugkeer neuriet hij een lied. Schuberts Ungeduld: Dein ist mein Herz, Waar blijft ze toch. Er zal toch niets zoek zijn geraakt? 't Zou niet eens een wonder zijn, met die twee verhuiswagens vol, en nog lang niet alle dozen uitgepakt vanwege die val van hem en zijn ziekte daarna. ‘Pop! Waar blijf je?’ bast hij door de bomen. Tussen de coniferen door kan hij het huis zien, het charmante rieten dak, de erker, de ramen van zijn muziekkamer met de pas geschilderde rood-wit-groene luiken, en erachter het koetshuis van Lepel. Daar hoort hij Pop roepen, veraf, bij het huis. Roept ze hem? Nee - de groenteboer. De oude knol staat voor het hek, hij ziet Pop met de hengselmand naar de straat lopen, om zelf de aardappelen en groenten uit te zoeken. Dat duurt nog wel even. Hij gaapt eens, rekt zich uit, wurmt zich gemakkelijker in zijn stoel. Hij schikt zijn been gerieflijker op de lederen poef die Lepel voor hem heeft aangedragen. Hij snuift de bloesemgeuren op, zuigt zijn longen vol zuivere zuurstof. De kromme appelbomen, die hij alleen nog maar kaal heeft gezien, gaan nu gehuld in wolken van groen - zo lang is het geleden dat hij in de tuin is geweest. Een Schumann-lied schiet door zijn hoofd: Du junges Grün, du frisches Gras, wie manches Herz durch dich genass. Hij ziet dat er paarse judaspenning is opgeschoten tussen de varens onder de dennen, en vin- | |
[pagina 45]
| |
gerhoedskruid: stralende kandelabers van wit en roze. Wat Pop in de perken heeft gezaaid, begint ook al op te komen; en regens van lindenblaadjes warrelen neer, als kleine groene vlinders. Die Lindenlüfte sind erwacht, zingt hij. Nun muss sich alles, alles wenden! Voor elke stemming heeft hij wel een lied paraat - nu de heerlijke Schubert. Op zijn ziekbed heeft hij aldoor Wolf gehoord. Zijn hoofd vol Duitse teksten is hem trouwens al van pas is gekomen, in deze oorlog. Weten die moffen veel dat hij Heine of Goethe tegen ze praat. Of Wagner. Nie sollst du mich befragen, heeft hij gebruld toen ze er weer zo'n mof aan de deur kwam. ‘Scheren Sie sich weg!’ Toevallig had hij net een zwaard uit een verhuisdoos gevist - een bordkartonnen geval waarmee hij eens op het toneel had rondgeschreden. Die kerel was zich de blubber geschrokken. Hij heeft de hele Wehrmacht tenslotte weggeblaft uit het Koetshuis, dat ze gerekwireerd hadden, en hij heeft het ontruimd gekregen ook. En wat is Lepel niet dolblij met zijn eigen huisje. Nee, al is het honderdmaal oorlog: de lente, de muziek, de liefde - het hele leven lacht hem toe! En dat allemaal - weet hij - dankzij Been. Been, zijn oude vriend, die hem Pop heeft nagelaten, met een bruidsschat toe. Op één voorwaarde: dat hij na zijn dood met haar zou trouwen. Een gentleman's agreement. Wie had er nee gezegd tegen zo'n kans - helemaal in zijn situatie? Hij heeft woord gehouden - al heeft het heel wat voeten in de aarde gehad om Pij tot de scheiding te bewegen. Als hij zijn zakdoek wil pakken, voelt hij haar brief in zijn vestzak zitten. Hij heeft hem geopend maar wilde hem niet lezen in aanwezigheid van Pop. Het zal wel het gewone liedje zijn: Pop een intrigante - Pop een serpent - Pop en haar verleden. Na jaren van diepste vertrouwelijkheid - Pop was un ange! De eerste naar wie Pij toe holde als het weer eens mis was met de huiselijke vrede! - is ze nu ‘de slang van Solst.’ ‘Mijn man weggepikt, nu ook nog mijn zoon,’ etcetera, etcetera. Nu ja, iets van waarheid steekt er wel in. Lepel heeft voor Pop gekozen, tegen zijn moeder - maar daar had hij zijn redenen voor! Als jongetje was hij al dol op Pop. Bij de buren was het zoveel gezelliger dan bij hen - hij altijd met zijn lessen aan huis, Pij die haar eigen besognes had, zelden gasten, weinig aanloop... Dan het voorname benedenhuis van Been, dat altijd voor iedereen open stond. De chique inrichting, de beroemde gasten, de royale ont- | |
[pagina 46]
| |
vangsten, de cadeautjes; en de elegante Pop, als spil en hartelijke gastvrouw. Wat wist ze een sfeer te scheppen, een warmte te verspreiden. Als ze, strikt genomen, ‘maar’ de huishoudster was, dan was daar weinig van te merken. Nu ja - Been kneep haar wel eens in haar billen in het langslopen, of stopte een klokhuis in haar boezem, dat hij er dan met veel gegrinnik in de slaapkamer weer uit ging vissen... dat liet Pop zich dan welgevallen, en misschien niet altijd van harte. Toch, ze waren verknocht, na twintig jaar samenzijn. Onbegrijpelijk, eigenlijk, dat Been haar zelf niet had willen trouwen - ook niet toen zijn geesteszieke vrouw dan eindelijk was gestorven in de inrichting in Santpoort - in 1932 was dat toch al. Maar waarschijnlijk zaten die zonen daar achter. Die waren niet bijster op Pop gesteld. Terwijl Pop hun moeder toch liefderijk verpleegd had, voor haar zelfmoordpoging, toen ze moest worden opgenomen - in 1919 was dat geweest. Been had het hem allemaal wel eens verteld. En toen had Been haar gevraagd of ze wilde blijven. De zonen, die niet wilden dat ze erfde. Nog een wonder dat ze na Beens dood nog al die spullen heeft mogen meenemen. De inrichting van Vosseveld is hun beider inbreng geworden: zijn vleugel en boeken, zijn muziek en beeldjes en schilderijen - haar meubels, huisraad, serviesgoed en zilver; tot zelfs het gietijzeren tuinameublement in het prieel! Maar Been heeft de zonen handig omzeild. Hij heeft goed voor Pop gezorgd. Zo slim, om het geld nog bij zijn leven naar hem - Christiaan - te sluizen, waar hij wist dat het uiteindelijk ook ten goede zou komen aan Pop. Hij kijkt op. De knol heeft zich moeizaam in beweging gezet en kleppert verder door de stille laan. Daar komt ze, Pop. Maar - wat ziet hij! Met lege handen! ‘Mijn papieren,’ brult hij uit zijn volle, losgezongen borst. ‘Ik kan je giroboek niet vinden!’ roept Pop. ‘Ik geloof op de vleugel,’ zegt hij. ‘In de gemarmerde map. En de huispapieren in de chiffonière.’ Ze haast zich terug - hij ziet haar drafje tussen het groen, haar drafje terug naar het huis, haar volle figuur dat beweegt onder de gebloemde jurk. Pieken van haar grijze haar zijn losgeschoten uit haar knoet. Hij grinnikt. Nu hij toch nog even de tijd heeft, haalt hij Pij's brief uit zijn borstzak tevoorschijn en vouwt hem open. | |
[pagina 47]
| |
‘...een nieuw leven? Dacht je dat je het verleden ongestraft kunt uitwissen? En Pop - wat dacht je van Pops verleden, waar jij niets van weet...’ Vreemd! Ze vraagt niet eens hoe het met hem gaat. Zou het niet tot haar zijn doorgedrongen wat hij heeft doorgemaakt? Je zou zeggen dat Lepel er wel over zou hebben geschreven? ‘...wat jij voor liefde aanziet.... moet toch beseffen dat het haar in de eerste plaats om het geld te doen was...’ Met een schok zit hij rechtop. Wat? Hij zet zijn zonnebril af, brengt de brief tot vlak voor zijn bijziende ogen, starend naar Pij's heftige letters. ‘...dat ik het nu pas begrijp! Dat jullie een val voor mij hebben gezet! Mij laten bespioneren! Sinds ik dát weet - dat je je hebt laten omkopen om van mij te scheiden! Wat een doorgestoken kaart! Hoe je zoiets laags hebt kunnen doen, na al onze jaren samen...’ Hij laat de brief zakken in zijn trillende hand. Hoe weet Pij van het geld van Been? Van haar moeder, de O van de O? Die alles ziet en bestiert van achter haar kanten gordijntjes, met alle goede bedoelingen van dien? Natuurlijk. Hij ziet het alweer voor zich. Sociaal voelend als ze is, de Overste van de Overtoom, was ze, toen Pop na Beens dood op straat dreigde te worden gezet als huishoudster en niets meer, hevig met haar begaan. De hele familie trouwens! Ook Pij vond dat er coûte que coûte een oplossing moest worden gevonden. Nu, die was gevonden! Drie vliegen in één klap, nog wel: hij zelf gered uit een uitzichtloos huwelijk - Pop onder de pannen - en Pij comfortabel ondergebracht bij haar amant, met wie ze nog steeds niet definitief bleek te hebben gebroken! Dat hebben ze immers bewezen gezien! Maar nu zijn nieuwe huwelijk een fait accompli is, en Pij blijkbaar geen vrede heeft met de beslissing die haar - zoals zij het ziet - is opgedrongen; nu heeft de Overste blijkbaar een nieuw doelwit voor haar menslievendheid gevonden en weer partij voor haar dochter gekozen. En, tegen alle afspraken in, hun geheim verklapt. Vrouwen, denkt hij. Vrouwen! Ze tarten je karakter. Ze brengen het slechtste, het zwakste in je boven. En helaas, helaas! Alleen je zwakheden bewijzen wie je uiteindelijk bent. Vrouwen zijn de test of het ijs van je zelfbeheersing zal houden, of dat je er jammerlijk | |
[pagina 48]
| |
doorheen zakt - in een wak waaruit je niet licht meer boven komt. De scheiding doorgestoken kaart - hij kan het niet ontkennen. Maar heeft ze het daar niet zelf naar gemaakt? Haar affaire met Beerenschot, die jarenlang heeft doorgeziekt - er komt een punt dat je het niet meer slikt. Bovendien: ze heeft een koekje van eigen deeg gekregen! Heeft ze, toen zij samen waren begonnen, soms consideratie met Dora gehad? En hij zelf? - priemt het door zijn hoofd. Heeft hij consideratie met Dora gehad? Toen hij en Pij waren begonnen - zij was begonnen! - in 1914, was Dora zwanger van Henk, hun derde. Hij hoofdleraar op het conservatorium, Pij zijn leerlinge... mooie, hartstochtelijke Pij. Hij heeft haar laten slagen, hoewel ze geen groot talent was. Wat was hij verliefd - even verliefd als nu op Pop. En toch... als de Overste hem niet bij zich had geroepen: ‘Pij is zwanger, Christiaan. Je moet je verantwoordelijkheid nemen!’ - had hij Dora dan met de kleintjes alleen gelaten? Hij was erin geluisd - zo kon je het achteraf wel stellen. Pij was natuurlijk helemaal niet zwanger, ze paste wel op. Veel te bang om haar figuur te verliezen. Maar toen was het kwaad al geschied, de scheiding van Dora een feit. Ze waren gelukkig, in het begin. Haar carrière kwam langzaam maar zeker op gang, tot de kinderen kwamen, Leenie eerst, dan Lepel, zijn jongste. Het was jammer dat ze haar stem toen is kwijt geraakt - in de tijd van zijn vrouwenkwartet... de tournees waar ze zo jaloers om was... ach, hij heeft ook wel eens een scheve schaats gereden. Maar niet zo openlijk, zo schaamteloos, zo langdurig als Pij! En nu hád ze Beerenschot, en nu was het weer niet goed. Was ze zogenaamd liever bij hém gebleven. Ver weg, in het huis, gaat de telefoon. Als dat maar niet weer die vriendin is, die mede-oud-verpleegster. Dan wordt het weer urenlang gekonkel over ziektes en middeltjes tegen allerlei kwalen. Hij wacht, oren gespitst. Geen Pop. Hij pakt Pij's brief weer op en leest. ‘... hoogmoed om te denken dat je het verleden ongestraft kunt verloochenen! Wie het verleden verloochent, wordt er nog eens door ingehaald...’ Wat een onzin toch weer! Maar waarom steekt het, als het onzin is? Ce n'est que la vérité qui blesse, zoals Pij zou zeggen, in haar voortreffelijke Frans. | |
[pagina 49]
| |
Is het dan waar? Is het hoogmoed geweest - zijn scheiding van Pij, zijn huwelijk met Pop? Die voor de val komt? Hij grinnikt. Hij is al gevallen, immers! Letterlijk! En het is allemaal goed gekomen. Hoogmoed... ach, wat is hoogmoed. Niet helemaal opletten, dat is het. Blindheid, hoogstens, voor je eigen beperkingen. Blindheid, misschien ook, voor wat je anderen aandoet... Hij staart naar de schaduw van de bloeiende meidoorn, die zacht beweegt op het gazon. Hij hoort de wind ruisen in de dennen achter het prieel. Hij denkt aan zijn moeder. Hoort haar zingen, de ene psalm die hij altijd zo mooi vond: Mijn hart verheft zich niet, o Heer! Mijn oogen zijn niet hoog 'k verkeer, ik wandel niet in 't geen te groot, te vreemd is voor uw gunstgenoot. Zijn moeder, stadsvroedvrouw - flinke, sterke vrouw, die zelf tien kinderen had gebaard en haar leven lang voor anderen klaar had gestaan. Wat was ze trots toen zijn stem werd ontdekt, toen hij naar het conservatorium kon, toen hij zijn eerste Christus had gezongen in de Mattheus Passie - toen ze hem op de planken had gezien als Boris Godunov, zijn glansrol. Maar toen ze zelf op haar veertigjarig jubileum werd geëerd en toegesproken, en bedolven onder de bloemen, was ze te beduusd om een woord uit te brengen. Kort daarna was ze gestorven. Zijn lieve, flinke moeder, zijn zachte vader. Ze waren ook heus niet zo bijster gelukkig geweest samen. Toch waren ze samen oud geworden. Tot het laatst had zij hem met liefde omringd. Hij schudt zijn hoofd, schudt Pij's laatste vel uit de vouwen. ‘Was dan tenminste naar Dora terug gegaan!’ schrijft ze. ‘Die bijna van verdriet is gestorven, of had je dat soms ook niet begrepen?’ Ai! Alweer zo'n pijl die treft! Dora, zijn jeugdliefde. Arme Dora. Zij heeft zich geen tweede leven kunnen scheppen, zoals hij zelf, laat staan een derde. Zo alleen - Henk heeft hem een foto laten zien. Sinds de twee oudsten naar Indië zijn vertrokken, is ze alleen gebleven met de hond en de papegaai, in haar huisje boven de post. Hij weet wel dat ze daar altijd van achter het gordijn stond te kijken, om een glimp van hem op te vangen, als hij in het dorp kwam om de kinderen op te zoeken. Dora zelf heeft hij niet meer willen zien - beter om de gemoederen kalm te houden. Pas het afgelopen jaar, toen zijn scheiding van Pij maar sleepte en sleepte, heeft hij haar een paar maal teruggezien. Ze hebben rustig en redelijk kunnen praten, wat | |
[pagina 50]
| |
na al die jaren voor beide partijen prettig was. Er was zelfs weer iets als vertrouwelijkheid ontstaan... maar terug? Absurd. Dora kan niet serieus hebben gehoopt dat hij bij haar terug zou komen. Dora, een oude, verlepte vrouw. Hij, even oud - maar nog jeugdig, vitaal. Als Pop niet op zijn weg was gekomen - dan had hij ze voor het uitzoeken gehad. De meisjes van hiernaast popelen om zangles van hem te krijgen. Hij had waarachtig wel andere plannen! Waar niemand van wist - dat is waar. Niemand, behalve Been, diens notaris, en hij zelf - en Pop natuurlijk. En de Overste van de Overtoom. Die, als hij zich goed herinnert, het hele plan zelfs had bedacht. Of was het Pop zelf geweest? Had Pop haar oog op hem laten vallen, voor hij dat zelf had gemerkt? Is dat wat Pij steeds suggereert? Denn alle Schuld rächt sick auf Erden. De zin zeurt door zijn hoofd. Het slot van iets - Schubert, maar wat ook weer? Daar schiet het hele lied hem te binnen.
Wer nie sein Brot mit Thränen ass
Wer nie die kummervolle Nächte
Auf seinem Bette weinend sass,
der kennt euch nicht, ihr himmlischen Mächte.
Maar als het waar is. Als Dora gehoopt heeft dat hij bij haar terug wilde komen - dan zal ze toch niet daarom zijn ingestort - zo kort na zijn huwelijk met Pop? Ze is op het nippertje gered door een buurvrouw. Henk heeft het briefje gevonden waarin ze van iedereen afscheid nam - ook van hem, Christiaan. ‘Zo kan ik niet langer blijven leven.’ Zonder verwijt. Zonder klacht. Denn alle Schuld rächt sick auf Erden. Maar Dora is altijd zorgelijk en ziekelijk geweest... Het zal wel weer zo'n typische insinuatie zijn van Pij! Die, omdat ze zelf ongelukkig is, als een wilde om zich heen slaat, in de hoop hem zo hard mogelijk te treffen. Hysterica! Nee, hij heeft er goed aan gedaan dat heilloze huwelijk te verbreken. Lepel moet ook niets meer van haar hebben! En dat ze niet tevreden is in een comfortabel huwelijk met een bankdirecteur in ruste, van wie ze dan misschien niet zo heel veel meer houdt - kan hij dat helpen? Er zijn waarachtig wel erger dingen. En ze heeft het immers zelf gewild! | |
[pagina 51]
| |
Du stolzes Herz, du hast es ja gewollt.
Du wolltest glücklich sein, unendlich glücklich!
Oder unendlich elend... unendlich elend!
Stolzes Herz, und jetzt so bist du elend!
Toch heeft Pij's brief geen goed gedaan aan zijn gemoedsrust. Hij denkt terug aan zijn ziekbed, dat bijna zijn doodsbed was geworden. Soms komen er flarden, beelden boven - schieten hem kleurige dromen te binnen die hij in zijn ziekte heeft gedroomd. Dromen waarin hij gezongen heeft. Hij heeft ook werkelijk gezongen, heeft Pop hem later wel verteld. Wolf: Kein Schlaf noch kühlt das Auge mir. Wat zijn dromen geweest, wat herinneringen? Het is moeilijk uit elkaar te houden. Soms steekt de argwaan, die Pop hem zo verweten heeft, weer de kop op. ‘Maar Christiaan, dat heb je gedroomd!’ ‘Je had hoge koorts, Christiaan!’ ‘Dat soort dingen moet je niet zeggen, Christiaan. Daarmee doe je mij heel veel verdriet,’ zegt ze steeds als hij erover begint. Zo'n flits: Hij ligt in het grote bed, alleen, Pop ligt in de logeerkamer. Het is vroeg in de ochtend, de vogels ontwaken - een prachtig concert. Maar koud! Hij is wakker geworden van de kou. Het dekbed is van het bed gegleden. Hij kan moeilijk manoeuvreren met zijn been, kan de sprei steeds net niet grijpen, en heeft, als hij eindelijk een punt te pakken heeft, de kracht niet om het ding van de vloer te tillen. De koude lucht stroomt langs zijn hoofd, zijn half bedekte tors. Hij ligt op de tocht. Hij hoort een duif roepen in het bos, keihard: De Schuursteen schuurt niet! De Schuursteen schuurt niet! Hij hoort de haan van de buren kraaien, zo luid of hij naast hem op het nachtkastje zit. Dan ziet hij dat een van de balkondeuren open staat. Opengewaaid? Hoe is dat nu mogelijk. Het gordijntje in de belendende badkamer wappert een beetje. Is het badkamerraampje ook opengewaaid? Is er storm geweest? Was doch heut Nacht ein Sturm gewesen, bis erst der Morgen sich geregt - zingt Wolf in zijn hoofd. Maar hij herinnert zich geen storm vannacht. Pop moet bij haar ronde gisteravond zijn vergeten om de ramen te sluiten. Nu ligt hij op de tocht, en kan er niet uit met zijn been. Pop roepen. | |
[pagina 52]
| |
Hij roept, maar niet hard genoeg. Misschien is ze nog maar net in slaap, ze slaapt al zo slecht, vaak slaapt ze tegen de ochtend pas in. Zou Lepel hem kunnen horen? Het koetshuis staat pal achter het huis, zijn raam is vlak onder het balkon. Hij roept. Roept. Roept. Vergeefs. Uitgeput zakt hij terug in slaap. Volgende flits. Alles is in rep en roer. De dokter is gekomen. ‘Het is een dubbele longontsteking,’ zegt Pop - hij schijnt heel ver weg te zijn geweest, ze vrezen voor zijn leven. Lepel komt afscheid nemen voor hij het weekend naar Mary gaat - zegt hij. Maar hij heeft tranen in zijn ogen. Hij zit zwijgend op de rand van zijn bed, zijn hand in de zijne, teder zoals ze zelden zijn geweest met elkaar. Waarom tranen, denkt hij. Ik word heus wel weer beter. Hij is te moe om te praten. Later - dagen later? - hoort hij Pop tegen de dokter zeggen dat hij vreemde dingen zegt. Dat hij niet wil eten, omdat hij denkt dat hij vergiftigd wordt. Dat klopt: sinds hij het gif geproefd heeft, de smaak van de dood - die je herkent, ook al heb je hem nooit geproefd - zoals je lijkenlucht herkent zonder het eerder te hebben geroken. Hij wil niet meer eten, hij vertrouwt het eten niet, ook de drankjes niet die Pop voor hem brouwt. Je slaapt er lekker op, maar hij wordt er duizelig van. Zelfs de pillen van de dokter vertrouwt hij niet, hij heeft ze uit het raam gegooid. Hoe weet je wat erin zit? Misschien zit daar het gif wel in dat hij heeft geproefd! Volgende flits. Drie artsen om zijn bed. Waarom drie? Is het zo erg met hem? Dokter Wildvank kent hij, al vertrouwt hij hem niet erg. Wie zijn de andere twee? Met moeite kan hij ze verstaan: ‘Vergiftigingsverschijnselen...’ ‘Mogelijk van het nieuwe middel...’ ‘Beschuldigingen? Maar mevrouw... wel normaal voor een koortsdelirium...’ ‘...daarvoor kunnen we hem niet opnemen...’ Opnemen? Ze willen hem toch niet terug hebben naar het ziekenhuis? Als Pop de artsen heeft uitgelaten, vaart hij uit tegen Pop. Ze zegt dat hij niet naar het ziekenhuis hoeft. Even later moet hij alweer overgeven. Ze schudt haar hoofd om de smeerboel. Ze zegt dat het volgens de artsen door het nieuwe preparaat komt dat hij zo misselijk is... | |
[pagina 53]
| |
Maar hij moet daar niet meer aan denken. En daar is ze, eindelijk - Pop! Zijn gemarmerde map onder haar arm. Hij ziet haar naderen. Ze kijkt naar hem. Haar gezicht is verhit, haar haar losgeschoten uit haar knoet. Wat is er? Er is iets. Wat is er aan haar dat niet klopt, denkt hij. Er klopt iets niet, maar wat? ‘Waar bleef je toch?’ zegt hij. ‘Ik wacht maar en wacht!’ Als ze langs zijn rolstoel loopt, grijpt hij onder haar rok. Hij tast naar haar billen, onder de koele gebloemde stof, zijn blik aan haar borsten gekleefd. Ze schrikt. Ze hijgt. Ze rukt zich los. Haar mond is een strakke streep. ‘Christiaan!’ huilt ze bijna. ‘Je had beloofd dat je me zou respecteren...’ Hij grinnikt. Hij pakt de ordner van haar aan. Wie er unendlich glücklich is - Pop in elk geval niet...
Zal hij al er al bij hebben gezeten in opa's map - de akte van hun huwelijkse voorwaarden? Waar, piepklein in de marge van het derde vel, naast de opsomming van de bezittingen der vrouw, een handgeschreven aantekening valt te ontcijferen, tussen talrijke onbenullige wijzigingen die de aandacht waarschijnlijk af moesten leiden: De rechten op het haar door nu wijlen den heer Been nagelaten legaat van f 8.300. Zou het koopcontract van het huis er al bij hebben gezeten - waaronder, naast Pops forse handtekening, ook de zwierige van opa prijkt; alleen niet als mede-eigenaar, zoals hij moet hebben verondersteld; maar, blijkens een zinsnede die bijziende ogen makkelijk zou kunnen ontgaan: de man verschenen tot bijstand zijner echtgenote - dus op zijn gunstigst als getuige? Het huis staat op Pops naam alleen. Waarmee het geld van Been terecht kwam waar Pop - geholpen door Beens doorknede notaris - vond dat het aldoor had gehoord. En sinds ze zich het geld had toegeëigend - wat zou ze nog met de man?
Wanneer opa precies ontdekte dat geld en huis hem waren ontglipt, valt voor ons niet precies meer na te gaan. Maar het is verbazend hoeveel er met een beetje spitten nog aan documenten boven water kan worden gebracht. | |
[pagina 54]
| |
De eerste poging om opa krankzinnig te verklaren was mislukt. Maar een dikke maand nadien, tijdens zijn middagslaapje, werd hij alsnog van zijn bed gelicht, en onder zwaarlijvig protest afgevoerd naar het krankzinnigengesticht in Den Dolder. De dwangopname was zorgvuldig voorbereid, en aangevraagd door Pop alleen. Ze was bekend met de procedure: ze had het immers al eens bij de hand gehad met het geval van de vrouw van Been. Bij dergelijke ‘acute noodgevallen’ kon met de verklaring van één medicus worden volstaan. Als zodanig trad dezelfde Dr. Wildvank op in wie opa zo weinig vertrouwen had. Als grond werd aangevoerd ‘gevaar voor suïcide’; dat hij een gevaar voor anderen zou hebben betekend, kon zelfs met de hulp van Dr. Wildvank blijkbaar niet worden aangetoond. Ook zou opa hebben geleden aan waanideeën. Zo dacht ‘patiënt’ dat hij vergiftigd werd, en bleef hij - wel het hardste bewijs voor iemands krankzinnigheid! - keer op keer beweren dat hij niet krankzinnig was. |
|